Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=408322



Amsterdam, 1 februari 2001

NB: Alleen het gesproken woord geldt

Er was en is sprake van een aantal spectaculaire ontwikkelingen in Europa's integratie:


- op het gebied van Europese defensie;


- op het gebied van asiel- en migratie, politie- en justitiesamenwerking;

- de monetaire unie;

en de doorwerking daarvan in het sociale en economische beleid. Van de Europese top van Lissabon, waar we het vooral over kenniseconomie hadden, naar het vervolg bij de top van Stockholm eind maart, waar we ook de gevolgen van vergrijzing voor het beleid in de Europese landen zullen betrekken.

Een Europa dus, waar beleidsinhoudelijk sprake is van versnelling, verdieping in de samenwerking. Tegelijkertijd een Europa waar de institutionele stappen relatief kleiner lijken te worden. We hebben het in december kunnen zien, op de veelbesproken Europese top in Nice. Het lijkt steeds moeilijker de beleidsinhoudelijke dynamiek te flankeren met voldoende modernisering van de Europese structuren, met vergaande hervorming van de instellingen.

Enerzijds beseffen we in Europa blijkbaar goed dat we op allerlei terreinen samen moeten optrekken in een wereld gekenmerkt door mondialisering. Anderzijds dringt Europa inmiddels zozeer door tot in de kernen van onze nationale soevereiniteiten, dat de angst toeneemt voor nieuwe institutionele stappen, zoals ten aanzien van verdere meerderheidsbesluitvorming.

De top van Nice heeft dan misschien niet de veel gehoopte grote sprong voorwaarts te zien gegeven, qua institutionele hervorming is in Nice in ieder geval de weg vrijgemaakt voor de uitbreiding van de Europese Unie met nieuwe leden. Die uitbreiding, met vooral landen uit Midden- en Oost-Europa, komt nu snel dichterbij.

De uitbreiding zal de Europese Unie uiteindelijk fundamenteel veranderen. Toetreding van nieuwe leden met diverse historische, culturele, maatschappelijke en economische achtergrond verandert het karakter van de Europese samenwerking en integratie. In die zin heeft deze uitbreiding niet alleen een kwantitatieve, maar eerst en vooral een kwalitatieve uitwerking.

Heterogeniteit, diversiteit, identiteit en variëteit worden kernwoorden. Een eenvormig Europa, een monolithisch Europa, zal definitief niet ontstaan. Mag ook niet ontstaan, want juist vanuit eigenheid kunnen de gemeenschappen waaruit Europa is opgebouwd, hun kracht genereren. Juist vanuit eigenheid wordt variëteit tot kracht. Eigenheid die we moeten koesteren en kracht die we moeten bundelen. Om samen sterker te staan, in een wereld van mondialisering. We kunnen alleen sterk staan in een sterk Europa. Dat geldt voor Duitsland evenzeer als voor Nederland.

In het verlengde van de nieuwe, gevarieerde samenstelling, wordt een uitgebreide Unie in bestuurlijke zin geen centralistische Unie. Welzeker, het belang van sterke en effectieve Europese instellingen neemt met de uitbreiding nog toe, zeker voor een land als Nederland. Maar kracht en effectiviteit zullen die instellingen niet meer kunnen bereiken vanuit meer traditionele centralistische noties. In die zin heeft 'Le Monde' gelijk, toen het onlangs stelde dat de Franse intellectuele hegemonie over de Europese institutionele vormgeving ten einde raakt.

Duitsland betoont zich ondertussen zeer actief in het post-Nice-debat, of beter, gezegd, het debat over de toekomst van Europa. Een debat waarin ik de kiemen van twee posities zich zie ontwikkelen. De crux ervan is de wisselwerking tussen de institutionele structuur en de beleidsagenda. Enerzijds neem ik een aandrang waar tot beperking van de Europese beleidsagenda, als in een
Kompetenzkatalog
, samen met een versterking langs klassieke lijnen van de institutionele structuur. Joschka Fischers' parlementarisering van de EU. Sommigen noemen het federalisme. Ook Guy Verhofstadt, de Belgische eerste minister, lijkt langs dergelijke lijnen te denken: een beperkte agenda, tegelijk met een verstrakking van de Unie-structuur.

De andere positie die zich ontwikkelt in dit debat is die van een bredere en meer dynamische beleidsagenda. Daarin wordt veel plaats ingeruimd voor nieuwe integratie-methoden, zoals de open coördinatie-methode van beleidsvergelijking. Deze visie wordt meestal gecombineerd, althans tot nu toe, met minder nadruk op het belang van de institutionele structuur. Een benadering waarin de structuur niet zomaar te vatten is in de dichotomie centraal-decentraal.

Let wel, het gaat hier om een schematisch onderscheid dat ik zelf maak, waarbij een keuze tussen het een of het ander misschien niet eens nodig is. Maar een dergelijk onderscheid schept wel meer helderheid over de vragen die we ons moeten stellen. Een vraag die bijvoorbeeld opkomt ten aanzien van de eerste positie, die van de
Kompetenzabgrenzung
, is tot welke verschuivingen een dergelijke benadering gaat leiden. Het onderwerp staat nu op de Europese agenda. Maar ik wil er wel over waarschuwen: als het niet goed wordt ingevuld, heeft het een statische uitwerking, die tot verstarring van de Europese dynamiek leidt. En er bestaat ook het risico van een negatieve invulling, waarbij cruciale communautaire bevoegdheden van het Europese niveau worden weggenomen, worden gerenationaliseerd. Er zijn bijvoorbeeld, juist ook in Duitsland, politici die de bevoegdheid van de Europese Commissie op het gebied van economische mededinging eigenlijk graag beperkt zouden zien. Dat zou gevaarlijk zijn. Voor de belangen van burgers als consumenten, voor het functioneren van de interne markt, voor het ontwikkelen van concurrentiekracht voor de Europese economie, voor het voortbestaan van sterke Europese instellingen in het belang van ons allen.

Ten aanzien van de tweede positie, met een bredere beleidsdynamiek en een wat vagere institutionele structuur, kunnen we ons afvragen hoe deze kan leiden tot een versterking van de communautaire methode en tot versterking van de democratische controle en legitimiteit. Ook daar is het antwoord niet eenvoudig te geven.

Ik onderneem hier geen poging het debat te beslechten. Maar ik nodig graag uit om over dergelijke vragen verder na te denken. Wat ik wel al wil constateren, is dat het besef dat Europa niet slechts langs centrale Brusselse wegen kan worden vormgegeven, langzaam doordringt. Wie de uitbreiding schetst, schetst nieuwe verbanden. Daarin speelt het Brusselse bestuur zeker een rol. Maar ook Berlijn, Den Haag, Stockholm, Parijs of Lissabon en straks evengoed Boedapest, Tallinn of Praag. Ze worden mede drager van het Europese project, wil het integratieproces blijven functioneren.

Tot een van de sterke banden binnen Europa behoort die tussen Duitsland en Nederland. Aan die band werken we ook hard, ook vanuit de Nederlandse diplomatie: met een conferentie als die van vandaag en morgen, met een gezamenlijke ambassadeursconferentie in juni, met samenwerking die we inzetten op diplomatiek en consulair gebied. Dergelijke samenwerking heeft op zichzelf al waarde en is misschien zelfs een vanzelfsprekendheid geworden in onze betrekkingen, maar steeds sterker voegt zich daarbij een ruimere betekenis. En dat is het nut van goed voeling met elkaar houden met het oog op Europa en op nog grotere verbanden. Weten wat elkaars marges zijn op weg naar Europese besluitvorming en begrijpen waarom die zo zijn. Om flexibele, thematische allianties aan te gaan. Of ook om teleurstelling in elkaar te voorkomen. Daarvoor is goed contact met elkaar, met landen die tot de voorhoede van de Europese besluitvorming willen horen, een onontbeerlijke voorwaarde.

Europa ontwikkelt zich, ik heb het elders al eens eerder gezegd, steeds meer tot een netwerk, een structuur met meerdere kernen, waarin niet zozeer de bevoegdheidspiramide, maar ideeën, contact en communicatie aan belang winnen. Daarin verwerven ook regionale verbanden hun plaats. Europa is geen vierde bestuurslaag, die denkbeeldig boven op de nationale bestuurlijke structuur kan worden geplakt. Daarvoor is de rechtstreekse werking en doordringing van Europese besluitvorming en regelgeving te groot, naar burgers en hun verbanden, bedrijven en ook decentraal bestuur.

Europa is daarbij zo dichtbij gekomen, zo ver doorgedrongen in alle aspecten van de samenleving, dat zich steeds sterker de legitimiteitsvraag stelt. Het Europese project, de Europese samenwerking, kan zijn legitimiteit niet langer ontlenen aan de oude vertrouwde functionele oplossingen en afspraken.

Legitimiteit en democratie wordt een centraal thema in het debat over de toekomst van Europa. In het verleden was veelal het antwoord op deze vraag: effectiviteit. Het ging om het boeken van resultaten: worden die geleverd, doet Europa wat het moet doen? Frits Bolkestein behoort nog tot die school. Afgelopen week stelde hij in een lezing hier in Den Haag effectiviteit als de belangrijkste basis voor legitimatie te beschouwen. 'Al het andere is poëzie', meende hij. Sommigen trekken het zelfs nog ruimer, zoals Helmut Kohl ooit in Gent zei: "integratie of oorlog".

Ik denk dat die redenering niet voldoende meer is. Functionele legitimiteit kan niet meer het enige en laatste antwoord zijn. Europa dringt werkelijk door tot in de kern van onze nationale bevoegdheden. En omgekeerd: er is een Europese component aan ongeveer alles wat we hier aan nationaal beleid voeren. Het rapport van het (Nederlandse) Sociaal en Cultureel Planbureau van afgelopen september over de staat van het Nederlands beleid, had als titel: 'Nederland in Europa'. Zo wordt het Haagse beleid gemaakt. Steeds meer binnen die context. Dat stelt nieuwe vragen over de legitimiteit van de Europese eenwording en hoe die moet worden georganiseerd.

Sterke instellingen, een sterke Europese Commissie en een sterk Parlement, blijven onderdeel van de oplossing van het legitimiteitsvraagstuk. Ik zeg het met nadruk. Maar het vraagstuk van de Europese legitimiteit en van de Europese democratie vormt niet alleen een kwestie van structuren, van een statelijke vormgeving. Structuren kunnen een formele democratie waarborgen, maar scheppen daarmee nog geen levende democratie, zolang een gemeenschappelijke politieke cultuur, een eenduidig publiek domein op Europees niveau ontbreekt. En dat is het geval. Het vormt de welhaast onvermijdelijke tragiek van de Europese instellingen, vooral van het Europees Parlement.

Moeten we die Europese cultuur dan maar forceren, streven naar het ongeclausuleerd uitwerken van een Europese identiteit, zoals Cohn-Bendit suggereert? Dat lijkt mij een hachelijke zaak. Identiteit ontstaat zo vaak in conflict, in afgrenzing, in oorlog. Dat niet, wel stappen zetten. Ja, we kunnen stappen zetten, stappen die burgers doen beseffen wat het belang is van hun Europese context.
Constituencies
creëren, grensoverschrijdende partijvorming stimuleren, maatschappelijke organisaties betrekken, onder het adagium dat Europa burgers nodig heeft, geen toeschouwers.

Maar verwacht niet te veel en wordt niet te snel ongeduldig. Centrum van identificatie zal voorlopig hoe dan ook de natiestaat zijn, voor de overgrote meerderheid der Europeanen. Gelukkig maar. Want de Europese natiestaat, een fenomeen waarvan veel historici de vitaliteit telkens weer onderschatten, 'vormt de voornaamste bron van identiteit voor de burgers van alle Europese landen en zal dat blijven doen voor de voorzienbare toekomst. Voor cultuur, taal en traditie zal deze het voornaamste kader blijven'. Mooi gezegd, vorige week in Londen. Door Joschka Fischer.

Is er dan helemaal geen toekomst voor het ontstaan van een Europese identiteit? Dat is nog maar de vraag. Want identiteit, ook nationale, is niet zozeer een gegeven als wel een opgave; het is, als het goed wordt ingevuld, een fenomeen dat continu in aanbouw of verbouwing verkeert. Mensen kennen meerdere identiteiten, in diverse vormen en intensiteiten. De nationale identiteit, mits open, dynamisch en integrerend vormgegeven en ook als zodanig in de samenleving gepercipieerd, zal een van de allerbelangrijkste blijven, en daarom een van de meest legitieme. Maar ook andersoortige kunnen aan kracht winnen, mits daarvoor tijd wordt gegund. En vooral niet wordt geforceerd, niet van bovenaf wordt opgelegd.

De gevolgen voor de verdere ontwikkeling van Europa mogen duidelijk zijn. De natiestaat moet continu worden betrokken in het Europese project. Niet in de zin van nadruk op intergouvernementele besluitvorming of structuren. Integendeel, voor een middelgrote Europese natiestaat als de Nederlandse vormt een aantal supranationale arrangementen juist een institutionele bescherming tegen mogelijke dominantie door grotere Europese spelers.

Maar die sterke instellingen moeten we combineren met werkmethoden die diversiteit tussen natiestaten in plaats van Europese eenvormigheid tot uitgangspunt nemen. De laatste jaren hebben we de gestage opkomst kunnen constateren van nieuwe integratiemethoden in Europa, van open coördinatie via
benchmarks
,
best practices
en dergelijke. De tijd van lacherigheid daarover is definitief voorbij. Het is nu zaak ze verbonden te houden met een sterke positie van de Europese instellingen en de communautaire methode. Het is zaak te bezien hoe deze methoden de legitimiteit van onze gezamenlijke Europese zoektocht verder kunnen versterken.

Het gaat er uiteindelijk om Europese eenwording zo vorm te geven dat de nationale identiteiten zich erdoor beschermd voelen in plaats van ondergraven. In Europees belang. Want Europa zal sterker zijn, als het Duitsland als Duitsland omvat, Frankrijk als Frankrijk, Spanje als Spanje, Nederland als Nederland. Elk met zijn eigen cultuur, omgangsvormen en identiteit, in dynamische ontwikkeling, in wisselwerking met elkaar.

Betekent dit dat we de Europese idee, het Europese ideaal, maar naast ons moeten neerleggen? Ik meen van niet. Want juist nu, in een context van razendsnelle mondialisering, lijkt het noodzaak - en nationaal belang - om naast het erkennen en koesteren van nationale identiteit, te werken aan ontwikkeling van '
une certaine idée de l'Europe
'. De mondialisering dreigt ons anders tot wezen te maken, in wat Guéhenno omschrijft als de overgang van een wereld van overgeërfde gemeenschappen naar een wereld van gekozen gemeenschappen. We moeten ons bewust zijn waar vandaan we komen, maar tegelijkertijd is het van belang dat nieuwe waardengemeenschappen kunnen ontstaan, die onze identiteit in de toekomst kunnen markeren, uitgaand van een sociaal contract op basis van individuele belangen die worden samengevoegd.

En zo blijft Europa in continue ontwikkeling. Dat kan ook niet anders. Het idee van een voltooid Europa, dat geen vragen meer zou opwerpen, heeft namelijk geen zin. De Europese idee verdwijnt zodra Europa halt houdt.

===