Gezondheidsraad

PERSBERICHT



Variant Creutzfeldt-Jakob vraagt voorzorg bij bloedtransfusie

Hoogstwaarschijnlijk is de verwekker van de 'gekkekoeienziekte' verantwoordelijk voor een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij mensen. Het is niet uit te sluiten dat via bloedtransfusie overdracht van die verwekker kan plaatsvinden. De huidige stand van de wetenschap biedt geen mogelijkheden om die overdracht in Nederland met zekerheid te verhinderen. Verwijdering van de witte bloedcellen uit bloedproducten verdient aanbeveling, evenals het uitsluiten van donors die na 1985 een bloedtransfusie hebben ondergaan. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een vandaag verschenen advies aan de Minister van VWS.

Er zijn sterke aanwijzingen dat het zogeheten BSE-agens, dat verantwoordelijk is voor de epidemie van de prionziekte 'bovine spongiforme encefalopathie' (BSE, 'gekkekoeienziekte') in het Verenigd Koninkrijk, bij mensen een variant van de al langer bekende ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJ) kan veroorzaken. Ook deze variant (vCJ) is een dodelijke ziekte van het zenuwstelsel. Ze is in 1996 voor het eerst beschreven en komt tot nu toe vrijwel uitsluitend voor in het Verenigd Koninkrijk. Bijna alle van de intussen meer dan negentig patiënten zijn overleden.

De laatste jaren hebben diverse maatregelen de kans op overdracht van het BSE-agens van dier naar mens sterk verkleind. Niettemin is, ook in Nederland, die overdracht nog steeds niet helemaal uit te sluiten. Over de eventuele overdracht van vCJ van mens naar mens, via bloed of bloedproducten, is erg weinig bekend. Zolang een methode voor het opsporen van de ziekteverwekker in bloed ontbreekt, is het weren van besmette donaties niet mogelijk. Bij vCJ-patiënten is het BSE-agens aangetoond in de lymfoïde weefsels, waarin zich veel witte bloedcellen bevinden. Uit voorzorg pleit de Gezondheidsraad dan ook voor zogeheten 'algehele leukodepletie': verwijdering van de witte bloedcellen uit bloedproducten. Eveneens uit voorzorg bepleit de Raad, ondanks de daaraan klevende bezwaren, uitsluiting van bloeddonors die na 1985 via transfusie cellulaire bloedproducten hebben ontvangen. Slechts in gevallen van volstrekte onmisbaarheid op medische gronden zou die uitsluiting niet moeten gelden.

Een andere denkbare voorzorgsmaatregel is het uitsluiten van bloeddonors die een bepaalde periode in het Verenigd Koninkrijk hebben doorgebracht. Hiervan is het te verwachten voordeel in Nederland, aldus het nu verschenen advies, zó gering dat het niet zinnig lijkt daarvoor te pleiten.

De Gezondheidsraad wijst niet alleen op een groot gebrek aan wetenschappelijke gegevens, maar ook op het feit dat het ontvangen van bloed of bloedproducten altijd enig risico zal meebrengen. Omdat de nu bepleite maatregelen berusten op voorzorg, is heroverweging geboden zodra er meer gegevens zijn. Met het oog op de wenselijke internationale uitwisselbaarheid van bloed en bloedproducten is Europese harmonisatie hoe dan ook belangrijk.

Nadere inlichtingen verstrekt dr K Groeneveld, tel. (070) 340 56 88, e-mail k.groeneveld@gr.nl.

Datum: 1 februari 2001