WODC-rapporten & EWB-rapporten
WODC
Publicaties
Rapporten
Publicatie
Toezicht op seksuele geweldplegers na invrijheidstelling/
Safe reintegration of sexual offenders
Ed. Leuw, L.L. Motiuk, met een inleiding van H.J.C. van Marle
Onderzoek en beleid, nr. 186
Bestelwijze
Volledige tekst in pdf
Inleiding
Plegers van gewelddadige zedendelicten, met name verkrachting en
agressieve pedoseksuele misdrijven, brengen veel maatschappelijke
onrust teweeg. Allereerst wordt eenieder geschokt door het door hen
veroorzaakte leed bij het slachtoffer en diens directe omgeving, maar
daarnaast ontstaan er een groeiend onbehagen en een toenemend gevoel
van onveiligheid. Bij een herhalingsdelict wordt naar de justitiële
autoriteiten en eerdere behandelaars gekeken: had een dergelijk
ernstig misdrijf niet voorkomen kunnen worden? Is daar wel alles aan
gedaan? Van elke tien zedendelicten worden vier gepleegd door personen
die eerder vanwege zo'n delict bekend zijn geworden. Hoewel een klein
percentage zedendelinquenten een terbeschikkingstelling krijgt
opgelegd, zijn de delicten van deze groep maatgevend voor het beeld
van `de zedendelinquent' omdat die het meest de aandacht trekken van
de media. Van de overheid wordt ingrijpen verwacht.
Met name de Verenigde Staten van Amerika hebben model gestaan voor het
vastleggen van de rechten van de burgers om tegen seksuele misdadigers
te worden beschermd. De president ondertekende persoonlijk en in het
licht van de camera's de wet waarin de burgerij werd gegarandeerd op
de hoogte gesteld te worden wanneer een zedendelinquent zich in haar
buurt zou vestigen: Megan's law, genoemd naar het slachtoffertje wier
dood aanleiding werd tot de wet. De burgerij eist het recht op
geïnformeerd te worden zodat zij zich kan beschermen door eventuele
maatregelen daartoe te nemen. De grens tussen dit recht tot
zelfbescherming en eigenrichting, in de vorm van agressie en
uitstoting, komt daarbij onder druk te staan. Het openlijk aan
iedereen bekendmaken van de verblijfplaats van een ex-dader, het
`naming and shaming', heeft als grote nadelen dat het veel
maatschappelijke onrust verspreidt en dat de ex-dader per definitie
verdacht is en gestereotypeerd wordt, waardoor diens rehabilitatie
wordt gefrustreerd.
Op dit moment zijn de verschillen tussen de Verenigde Staten cum
Canada en ons land groot, te groot om ons onberoerd te laten. Niet
alleen het recht op informatie (`notification') spreekt aan, maar ook
de zeer langdurige begeleiding en controle die plegers als voorwaarden
voor resocialisatie krijgen opgelegd, lijken zinvol. Maar kunnen die
maatregelen zomaar worden overgebracht naar de Nederlandse situatie?
Evenals bij onze buur het Verenigd Koninkrijk wordt op de notification
terughoudend gereageerd in verband met de rechten van het individu:
het recht op privacy en het recht op zorg. Deze Angelsaksische
ontwikkelingen zijn echter niet onverenigbaar met de forensische
psychiatrie in Nederland. Zo kennen wij al jarenlang de voorbereiding
van het proefverlof tbs door kliniek en reclassering, waarbij
justitiële instanties, het slachtoffer en overige betrokkenen - indien
gewenst - op de hoogte worden gesteld. Niet alleen bestaat er in ons
land het voorwaardelijke toezicht door de reclassering en kan het
proefverlof zo lang duren als iemand gevaarlijk voor anderen wordt
geacht, maar ook bestaat hier al langere tijd het streven naar een
opgelegd toezicht na ontslag uit de tbs-kliniek. Het Nederlandse
strafrecht, waarin naast het gepleegde delict `de persoon van de
dader' centraal staat, behoedt tegen een gegeneraliseerde aanpak van
alle plegers van een bepaald type delict door zowel juristen,
beleidsmakers als behandelaars. De ene zedendelinquent is immers de
andere niet. Maar is dat ook zo waar het gaat om recidivegevaar?
De Noord-Amerikaanse wetenschappelijk onderzoekers zijn van huis uit
meer empirisch en onderzoektechnisch ingesteld dan de Europese,
hetgeen bijna een cultureel gegeven is. Al in de jaren zeventig van de
vorige eeuw zijn er cohortstudies gedaan naar groepen ontslagen
psychiatrische patiënten, forensisch seksuologisch onderzoek bij
groepen proefpersonen en delinquenten, en factoranalytische screenings
van dossiers. Bekende namen daarbij zijn onder andere die van John
Monahan, Hank Steadman en Chris Webster. Het vage `voorspellen van
gevaar' heeft zich ontwikkeld tot risicotaxatie-instrumenten en het
`management' van maatschappelijk risico van de ex-dader.
`Need-assessment' heeft geleid tot een onderling vergelijkbare aanpak
met behulp van `case-management', waardoor de effectiviteit van de
aanpak van bepaalde risicogebieden met omschreven behandelingsmethoden
valt te meten. `Validation', `monitoring', `evidence-based practice',
`standardisation', dat al die Engelstalige termen ingeburgerd zijn
geraakt in het Nederlandse forensische hulpverlenersjargon geeft goed
aan welke waarde er wordt gehecht aan deze ontwikkelingen.
Risicotaxatie, `risk-assessment', geeft daarnaast door een herhaalde
afname de mogelijkheid de voortgang in de behandeling vast te leggen,
waardoor zowel het voor lange tijd gedetineerd houden, alsmede het op
verlof gaan van daders kunnen worden gelegitimeerd.
Om dit kennisgebied voor de Nederlandse belanghebbenden te ontsluiten,
zijn in deze bundel twee stukken opgenomen die het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum speciaal met dat doel heeft laten
maken. Het ene stuk is geschreven door een gastschrijver, dr. L.
Motiuk, hoofd van de researchafdeling van de Correctional Services in
Ottawa, Canada. Hij beschrijft de huidige praktijk in Canada waarbij
na terugkeer in de samenleving van `potentieel gevaarlijke'
delinquenten intensief gebruik wordt gemaakt van toezicht en
begeleiding die primair zijn gericht op preventie van crimineel
gedrag. Over een preventieve werking van gevangenisstraf maakt men
zich daar geen illusies meer. Deze `veilige terugkeer' kan echter
alleen worden bereikt wanneer inzet van professionals en het
systematisch gebruik van de risicotaxatie-instrumenten zijn
gegarandeerd. Belangrijk is dat alle bronnen van informatie moeten
worden aangeboord en dat het risicotaxatie-instrument verschillende,
veranderlijke en onveranderlijke, risicokenmerken bij elkaar moet
kunnen optellen.
Ed. Leuw, senior onderzoeker bij het WODC, heeft daarnaast de Engelse
en Amerikaanse regelgeving betreffende de registratie en het blijvend
controleren van pedoseksuele delinquenten geïnventariseerd en
besproken. De voors en tegens van de publieksinformatie mogen uit de
tekst blijken. Nadrukkelijk komt in dit stuk aan de orde dat er
verschillende types van zedendelinquenten zijn, die qua aard en
motieven van hun delicten en qua recidivegevaar sterk verschillen.
Vooral waar het gaat om informatie aan derden, kunnen zij daarom niet
over één kam worden geschoren. Informatievertrekking is maatwerk voor
de ontvangers en voor degene over wie informatie wordt gegeven.
De recent tot stand gekomen regelingen in deze ons zo bekende landen geven het gevoel dat wij in Nederland meer kunnen doen aan recidivepreventie. Opgemerkt moet worden dat de interventies daar nog niet zijn geëvalueerd zodat hun effectiviteit niet bekend is. Evenmin is bekend hoe lang ex-daders gevolgd moeten worden wil dat succesvol zijn voor recidivepreventie. Ook moet nog worden uitgezocht of de gebruikte middelen vallen toe te passen binnen het Nederlandse civiele en strafrechtelijke wetstelsel. Een eigen risicotaxatiemodel, deels gestoeld op de bovengenoemde buitenlandse expertise, deels op eigen ervaringen in de tbs-klinieken, zal over enige tijd al wel worden toegepast. Er wordt druk gesproken over de begeleidingsmogelijkheden van ex-daders via de voorwaardelijke sancties. Gezien de grote maatschappelijke en individuele belangen is een grondige studie van de mogelijkheden en beperkingen van notification, risk-management en langdurig toezicht, ook in combinatie met elkaar, op zijn plaats. De hier gebundelde stukken geven een goed beeld van de stand van zaken elders en zijn daardoor een goede leidraad voor de verdere discussie.
WODC- informatiedesk / e-mail: Wodcinfo@wodc.minjust.nl
Redacteur: Hans van Netburg
Laatst gewijzigd: 08-01-2001