persbericht
Nummer:
3
Directie:
voorlichting
Publicatiedatum:
08 01 2001
Status:
informatie
Van der Ploeg voorkomt faillissement Archeologisch Dienstencentrum
Staatssecretaris dr. F. van der Ploeg (Cultuur) zal het Archeologisch
Dienstencentrum (ADC) ondersteunen met maximaal 8,5 miljoen gulden.
Hiervan is 4,4 miljoen gulden bestemd voor een gegarandeerde lening,
2,7 miljoen gulden voor uitvoering van een sociaal plan en 1,4 miljoen
gulden om het eigen vermogen van het ADC te versterken. Met zijn steun
voorkomt Van der Ploeg een faillissement van het ADC. De financiering
gebeurt onder voorwaarde van een ingrijpende herstructurering bij het
Dienstencentrum. Bovendien gaat de steunverlening samen met
maatregelen om de opgravingsmarkt zo open te maken als mogelijk is
binnen de grenzen van de Monumentenwet.
Het ADC is ontstaan door het besluit van oud-staatssecretaris van
Cultuur drs. A. Nuis om de steunstichting van de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) om te vormen tot een zelfstandig
opererende stichting. De stichting functioneerde eerder feitelijk als
een uitzendbureau voor opgravingspersoneel. Na de verzelfstandiging
zou de stichting onder eigen management opgravingswerk verrichten voor
de ROB en daarvoor zelfstandig het bedrijfseconomische risico dragen.
Het ADC sloot daartoe een lening met een looptijd van vijf jaar af bij
de Nederlandse Waterschapsbank NV van vijf miljoen gulden met
rijksgarantie. Na een eerste aflossing in 1999 van 1 miljoen gulden
bleek het ADC in mei 2000 in financiële problemen te verkeren.
Faillissement van het ADC zou een geschatte schade opleveren van in
totaal twintig miljoen gulden. Een deel hiervan zou ten laste komen
van het ministerie van OCenW. Bovendien zouden opgravingen in opdracht
van publieke en private partijen onafgemaakt en onuitgewerkt blijven.
Het laatste zou onder andere gelden voor opgravingen die in de
Betuweroute zijn uitgevoerd. Weigering van aanvullende steun aan het
ADC zou volgens staatssecretaris van der Ploeg leiden tot aanzienlijke
maatschappelijke en inhoudelijke schade en het draagvlak voor
archeologie aantasten.
Van der Ploeg verbindt zijn steun aan enkele condities die
overeenkomen met de aanbevelingen van een externe adviseur. Enkele
zaken staan volgens hem een gezonde bedrijfsvoering in de weg en
moeten worden weggenomen. Zo is de financiering van het ADC beperkt
gebleven tot de door het Rijk gegarandeerde lening en ontbreekt een
eigen vermogen. Daarnaast maken de hoge kosten het nu onmogelijk voor
het ADC om winstgevend opgravingen te verrichten. Bovendien heeft het
ADC nagelaten om de omvang en samenstelling van het personeel tijdig
af te stemmen op de ontwikkeling van de vraag. De bestaande exclusieve
overeenkomst tussen het ADC en de ROB werkt in het nadeel van het ADC
en moet worden beëindigd. Een effectieve marktwerking is tot nu toe
uitgebleven en moet worden gestimuleerd.
Van der Ploeg wil de opgravingsmarkt zo open maken als mogelijk is
binnen de grenzen van de Monumentenwet 1988. Hiertoe zal hij zo
spoedig mogelijk een interimbeleid vaststellen, waardoor het aantal
gemeentelijke opgravingsvergunningen kan worden uitgebreid. Voorts kan
het ADC ook opgravingen gaan uitvoeren onder de inhoudelijke
verantwoordelijkheid van andere houders van een opgravingsvergunning.
Omgekeerd kunnen naast het ADC ook andere bedrijven gaan opereren
onder inhoudelijke verantwoordelijkheid van de ROB.
Van der Ploeg vraagt het ADC om een businessplan waarin de
consequenties van het nieuwe interimbeleid en de herstructurering
financieel zichtbaar worden gemaakt. Bovendien moet blijken dat een
levensvatbare en structureel rendabele bedrijfsvoering mogelijk is.
Zie ook:
Brief aan de Tweede Kame (42 kb)
Voorstellen Interimbeleid (56 kb)
Quick Scan (1.9Mb)
bijlagen Quick Scan (1.7Mb)