Titel: Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale
Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten
Bijlage bij de aanwijzing Fiscale fraude, Bijlage bij het voorschrift Fiscaal-strafrechtelijke bepalingen
Directie Bestuursondersteuning Belastingdienst
Kennisgeving van 3 januari 2001, nr. BOB2001/16M
De directeur-generaal Belastingdienst geeft kennis van het volgende. Afzender : College van procureurs-generaal en directeur-generaal Belastingdienst
Datum vaststelling : 12 december 2000
Datum inwerkingtreding : 1 januari 2001
Geldigheidsduur : Vier jaren na inwerkingtreding. Verlenging is mogelijk. Publikatie in Stcrt : 251
Overgangsbepaling : Deze richtlijnen vervangen de Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten, zoals die zijn vastgesteld op 13 april 1993, nr. AFZ93/2858 en gepubliceerd in de Staatscourant 1993, nr. 75, met dien verstande dat zij hun geldigheid behouden ten aanzien van strafzaken die voorafgaande aan de hiervoor genoemde datum van inwerkingtreding voor een selectie-overleg zijn aangemeld als bedoeld in hoofdstuk 2 .
Wetsbepalingen : Deze richtlijnen hebben betrekking op de aanmelding, de transactie en de vervolging van fiscale delicten van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hoofdstuk 9 AWR), van de Invorderingswet 1990 (hoofdstuk 8 Invorderingswet), en de douanedelicten van de Douanewet (o.a. hoofdstuk 6 Douanewet).
1. Inleiding en achtergrond
1.1. Uitgangspunten
Als algemeen aanvaard uitgangspunt voor de handhaving van de fiscale- en douanewetgeving kan worden aangemerkt, dat de inzet van het strafrecht geldt als het sluitstuk in de handhavingsketen. Het optreden van de justitiële organen vormt het complement op dat van de Belastingdienst. De Belastingdienst beschikt over mogelijkheden om op de naleving van de wet- en regelgeving toe te zien en kan de handhaving met corrigerende maatregelen gestalte geven.
Op de meeste in de AWR en de Invorderingswet 1990 opgenomen overtredingen en misdrijven kan worden gereageerd door middel van afdoening met een bestuurlijke boete dan wel het instellen van strafvervolging dan wel het aanbieden van een transactie ter voorkoming van strafvervolging. Met de wijziging van de wetgeving rond bestuurlijke boeten1 in het belastingrecht is het una-via beginsel geïntroduceerd. Door het una-via beginsel is het nog belangrijker geworden dat de Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen) gehanteerd worden. Het una-via beginsel bepaalt dat zodra een bestuurlijke boete is opgelegd strafvervolging terzake van hetzelfde feit niet meer mogelijk is. Omgekeerd bepaalt het una-via beginsel dat een bestuurlijke boete terzake van dat feit niet meer opgelegd kan worden als een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat belanghebbende aan de hem gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). Mede vanwege dit beginsel geldt dat alle zaken die aan de twee algemene aanmeldingscriteria voldoen (zie paragraaf 2.2) aan de boete-fraudecoördinator2 moeten worden voorgelegd. Voor een strafrechtelijke afdoening moet worden gekozen, indien een bestuurlijke boete, gelet op de ernst van het feit en/of de persoon van de dader, niet meer als een adequate reactie kan worden aangemerkt. Daarnaast kan voor een strafrechtelijke afdoening worden gekozen, indien deze nodig wordt geacht ter ondersteuning van de bestuurlijke handhaving. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn bij (tijdelijke) acties, gericht op specifieke doelgroepen (bedrijfstakken, regio's, etc.). In die gevallen kan er aanleiding zijn ook bij de in principe minder ernstige zaken tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Ter zake van fiscale delicten die niet voor een strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen, wordt waar mogelijk een bestuurlijke boete van maximaal 100% van de te weinig geheven belasting opgelegd.
Veel douanedelicten kennen slechts beperkte mogelijkheden om de wettelijk strafbaar gestelde feiten af te doen met het opleggen van een bestuurlijke boete. Bij die delicten bestaat er in de meeste gevallen slechts de keuze tussen het aanbieden van een transactie en het voorleggen van de zaak aan de rechter.
De ATV-richtlijnen dienen ertoe eenheid te brengen in de wijze van afdoen van zaken.
De aard van de richtlijnen sluit niet uit dat in individuele gevallen van de richtlijnen kan worden afgeweken. Zo kan van de richtlijnen worden afgeweken in geval van bestuursondersteunende inzet van het strafrecht. Hierbij valt te denken aan bijzondere acties van de Belastingdienst, doelgroepacties en specifieke acties met betrekking tot omissiedelicten. Over zulke acties voert de Belastingdienst tevoren overleg met het openbaar ministerie teneinde de handhavingsinspanningen op elkaar af te stemmen.
1.2. Het aanmeldings-, transactie- en vervolgingstraject (ATV-traject)
Het ATV-traject bestaat uit drie fasen. Deze fasen zijn:
* de aanmelding (hoofdstuk 2);
* het gezamenlijk selectie-overleg (hoofdstuk 3);
* het tripartiete-overleg (hoofdstuk 4).
De ambtenaren van de eenheden moeten strafbare feiten aanmelden bij de
boete-fraudecoördinator. De douaneambtenaren moeten strafbare feiten,
waaronder ook zaken betreffende fraude op Europees terrein, aanmelden bij de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane. De aanmeldingsrichtlijnen
geven aan in welke gevallen de ambtenaren de door hen ontdekte strafbare
feiten moeten aanmelden3.
De transactierichtlijnen geven aan, welke zaken voor transactie door het
bestuur van 's Rijksbelastingen in aanmerking komen4.
De vervolgingsrichtlijnen bevatten minimumeisen voor strafrechtelijke
vervolging en behelzen eveneens de criteria die gelden bij het toekennen van
prioriteit aan zaken met het oog op die vervolging.
Daarnaast wordt in de richtlijnen ingegaan op het belang van een goede
registratie in alle fasen van het onderzoek, ten behoeve van de
verslaglegging en de beleidsvorming.
Wat de fiscale delicten betreft, hebben de transactie- en de
vervolgingsrichtlijnen betrekking op de opzettelijk begane delicten
(hoofdstuk 9 AWR; hoofdstuk 8 Invorderingswet 1990). 5
Wat de douanedelicten betreft, zijn de aanmeldings- en de
transactierichtlijnen aangepast aan het karakter van deze delicten en de
mogelijkheden van sanctionering. Ten aanzien van de aanmelding en de
vervolging van deze delicten gelden dezelfde richtlijnen als voor de fiscale
delicten.
De aanmeldingsrichtlijnen (vervat in hoofdstuk 2) zijn vastgesteld door de
Directeur-Generaal Belastingdienst. De transactierichtlijnen (hoofdstuk 4)
zijn in overleg met het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar
Ministerie vastgesteld door de Directeur-Generaal Belastingdienst. De
vervolgingsrichtlijnen (hoofdstuk 4) zijn in overleg met de
Directeur-Generaal Belastingdienst vastgesteld door het College van
Procureurs-Generaal. De bij de transactie- en de vervolgingsrichtlijnen
behorende lijst prioriteitsbepaling (hoofdstuk 5) is vastgesteld door het
College van Procureurs-Generaal en de Directeur-Generaal Belastingdienst
gezamenlijk.
1.3. Bestuurlijke informatie
Het bestuurlijke belang van de ATV-richtlijnen en het effectief functioneren
ervan komt mede tot uiting door de nadruk op adequate bestuurlijke
informatie.
Dit betekent een nauwkeurige en volledige registratie in alle fasen van de
fiscaal strafrechtelijke keten (van aanmelding t/m executie). Zowel voor het
beheer als voor de beleidsvorming is een zo volledig mogelijk inzicht
noodzakelijk in aantal en aard van de zaken die worden aangemeld, in de
beoordeling en in de verdere afhandeling van die zaken. Met name moet worden
geregistreerd welke zaken in het tripartiete-overleg wel en welke niet
worden geaccepteerd voor strafrechtelijke afdoening, en waarom zaken niet
worden geaccepteerd. Ten einde een eenduidige wijze van vastlegging te
waarborgen zal de FIOD de beslissingen van het gezamenlijke selectie-overleg
en het tripartiete-overleg vastleggen. Op basis van de registratie wordt na
afloop van het jaar een verslag opgesteld, dat mede als uitgangspunt dient
voor het handhavingsarrangement voor een volgende periode. Aan de hand
daarvan kan worden bezien of en in hoeverre aanpassingen noodzakelijk zijn.
Het Centraal Tripartiete Overleg (CTPO) heeft hierin een coördinerende en
sturende rol.
2. De aanmelding (fase 1)
2.1. Inleiding
De aanmeldingsrichtlijnen geven aan in welke gevallen de ambtenaren de door
hen ontdekte strafbare feiten moeten aanmelden. Dit hoofdstuk behandelt het
proces van de aanmelding en de aanmeldingsrichtlijnen
2.2. De aanmeldingsrichtlijnen
Aanmeldingscriteria
Na gerezen vermoeden van ontdoken belasting beoordeelt de ambtenaar van de
eenheid/het district of dit fiscale of douanedelict voldoet aan de twee
algemene criteria voor de aanmelding.
Deze twee criteria zijn:
1. het drempelbedrag betreffende het belastingnadeel (voor particulieren f
12.000; voor ondernemingen f 25.000) dient te zijn overschreden;
2. er is voor ten minste het drempelbedrag sprake van opzet (zie noot 5 op
pagina 4).
Als hiervan sprake is worden de fiscale delicten aangemeld bij de
boete-fraudecoördinator van de eenheid. Douanedelicten worden aangemeld bij
de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane.
Blijft het fiscale nadeel dat als gevolg van opzet niet zou zijn geheven
beneden het drempelbedrag dan wordt de zaak bestuurlijk afgedaan door de
eenheid. Voor de douane is er dan sprake van het aanbieden van een
transactie van maximaal 100% van de te weinig geheven belasting.
In het geval het drempelbedrag wordt overschreden en er geen sprake is van
opzet, wordt in de heffing een correctie aangebracht met mogelijk een
verzuim- of vergrijpboete. Daar waar de mogelijkheid ontbreekt om een zaak
af te doen met een bestuurlijke boete, geldt voor de Douane dat er in beide
gevallen sprake is van het aanbieden van een transactie overeenkomstig de
voor de douane geldende schikkingsnormen.
Omissiedelicten
Omissiedelicten worden zoveel mogelijk aangemeld volgens de hiervoor
aangegeven criteria. In de praktijk kan het zich evenwel voordoen dat het
belastingnadeel veroorzaakt door een omissiedelict niet of niet voldoende
kwantificeerbaar is, zodat niet kan worden bepaald of is voldaan aan het
drempelbedrag. Om in die gevallen toch tot aanmelding over te kunnen gaan,
is voor de aanmelding van deze specifieke categorie omissiedelicten het
drempelbedrag vervangen door een herhalingsvereiste. Het gaat om de volgende
situaties:
1. een belastingplichtige of inhoudingsplichtige weigert een aangifte
binnen de gestelde termijn te doen, terwijl:
* hij ten minste twee maal is aangemaand;
* in ten minste een van die aanmaningen schriftelijk is gewezen op de
mogelijke strafrechtelijke gevolgen van het opzettelijk niet (tijdig)
doen van aangifte;
* in de vijf jaren voorafgaand aan het moment waarop de aangifte gedaan
had moeten worden ten minste eenmaal eerder voor hetzelfde
belastingmiddel een aangifte niet dan wel niet tijdig heeft gedaan; en
* de weigering er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
2. een belastingplichtige, inhoudingsplichtige of administratieplichtige
blijft, ondanks ten minste twee aanmaningen weigeren te voldoen aan de
verplichtingen ten dienste van de belastingheffing of invordering,
waardoor sprake is van een of meer van de volgende delicten:
* het niet of onvolledig verstrekken van inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen;
* het niet ter inzage verstrekken van boeken, bescheiden, andere
gegevensdragers of de inhoud daarvan;
* het niet voeren van een administratie;
* het niet bewaren van boeken bescheiden of andere gegevensdragers;
* het niet verlenen van medewerking die een administratieplichtige moet
verlenen (art. 52, zesde lid, AWR), terwijl
* in ten minste een van de aanmaningen schriftelijk is gewezen op de
mogelijke strafrechtelijke gevolgen van het weigeren te voldoen aan die
verplichting(en);
* in de vijf jaren voorafgaand aan het moment waarop aan die
verplichtingen had moeten worden voldaan ten minste eenmaal eerder niet
dan wel niet tijdig aan die verplichtingen is voldaan; en
* de weigering er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Delicten die aan de onder 1 of 2 opgenomen omschrijving voldoen worden in
het vervolg van deze richtlijn aangeduid als omissiedelicten die voldoen aan
het herhalingsvereiste. Uiteraard worden deze delicten slechts aangemeld
indien daarbij sprake is van opzet. (zie noot 5 op pagina 4).
Beoordeling door de boete-fraudecoördinator of
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane
De beoordeling of sprake is van opzet of van grove schuld is op de eenheid
voorbehouden aan de boete-fraudecoördinator danwel aan de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane. Om die reden dient de
behandelend ambtenaar ook contact met deze functionaris op te nemen in
gevallen waarin het drempelbedrag is overschreden, maar waarin naar het
oordeel van de behandelend ambtenaar slechts sprake is van grove schuld. De
boete-fraudecoördinator, danwel de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar
douane beoordeelt deze gevallen opnieuw. Indien ook naar zijn mening sprake
is van grove schuld, verwijst hij de zaak terug naar de behandelend
medewerker, zodat deze de zaak bestuurlijk kan afdoen. Is de
boete-fraudecoördinator, danwel de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar
douane evenwel van oordeel dat sprake is van opzet (zie noot 5 op pagina 4)
dan wordt de zaak alsnog geacht te zijn aangemeld en volgt deze de verder in
deze richtlijnen beschreven procedure.
2.3. Het proces van aanmelding
Voldoet een zaak aan de twee algemene aanmeldingscriteria, dan wel is sprake
van een omissiedelict dat voldoet aan het herhalingsvereiste waarbij sprake
is van opzet, dan worden de fiscale delicten aangemeld bij de
boete-fraudecoördinator van de eenheid, terwijl de douanedelicten worden
aangemeld bij de contactambtenaar douane.
Zaken die niet aan de aanmeldingscriteria voldoen, worden uitsluitend
afgedaan door de eenheid. Daar waar de mogelijkheid ontbreekt om een zaak af
te doen met een bestuurlijke boete geldt voor de douanedelicten dat er
sprake is van het aanbieden van een transactie overeenkomstig de voor de
Douane geldende schikkingsnormen.
De boete-fraudecoördinator c.q. de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar
douane toetst of de aangemelde zaken aan de aanmeldingscriteria voldoen. Zij
brengen alle aangemelde zaken die aan de twee algemene aanmeldingscriteria
voldoen in het gezamenlijk selectie-overleg.
In het geval de boete-fraudecoördinator, c.q.
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane van oordeel is dat de zaak
niet aan de twee algemene criteria voldoet geeft hij de zaak terug aan de
ambtenaar. Er is dan geen sprake van een aanmelding.
3. Het gezamenlijk selectie-overleg (fase 2)
Aan het gezamenlijk selectie-overleg (SO) nemen deel de FIOD, de
contactambtenaar formeel recht, de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar
douane en de boete-fraudecoördinatoren van de in het betreffende
arrondissement gelegen eenheden.
Het gezamenlijk selectie-overleg toetst eerst of een zaak terecht als
aanmeldingswaardig is aangemerkt. Mocht het selectie-overleg oordelen dat er
geen sprake is van een aanmeldingswaardige zaak, dan wordt de zaak
terugverwezen naar de eenheid waar deze vervolgens kan worden afgedaan.
Het gezamenlijke selectie-overleg oordeelt vervolgens op basis van de
bewijsbaarheid of een zaak in aanmerking komt voor opsporing. In het
gezamenlijk selectie-overleg worden aan de zaak de punten toegekend conform
de lijst met indicatoren (zie paragraaf 5.1). De boete-fraudecoördinator
(contactambtenaar) die de zaak in het selectie-overleg heeft ingebracht
geeft daarbij een advies of de zaak door het selectie-overleg als een
vervolgingswaardige zaak6 moet worden aangemerkt.
De beoordeling van de aanmeldingswaardige zaken door het gezamenlijke
selectie-overleg kent twee mogelijkheden. Deze zijn:
1. de zaak is vervolgingswaardig en gaat door naar het
tripartiete-overleg. Dit zijn de door het gezamenlijk selectie-overleg
geaccepteerde vervolgingswaardige zaken;
2. de zaak is niet vervolgingswaardig.
Ten aanzien van de niet-vervolgingswaardige zaken zijn er opnieuw twee
beslissingsmogelijkheden. Deze zijn:
1. de zaak heeft 2 punten of meer, is bewijsbaar en komt in aanmerking voor
een strafrechtelijke transactie. Deze zaken komen omwille van het kunnen
aanbieden van een transactie - daartoe dient een opsporingsonderzoek te
worden geopend - wel in het tripartiete-overleg;
2. zaken die niet aan de onder 1. vermelde criteria voldoen, gaan terug naar
de eenheid.
4. Het tripartiete-overleg (fase 3)
4.1. Proces en organisatie
Aan het tripartiete-overleg nemen deel de Officier van Justitie, de
contactambtenaar formeel recht, de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar
douane en de FIOD.
Het tripartiete-overleg (TPO) toetst eerst of een zaak voldoet aan de
transactie- en vervolgingsrichtlijnen. Mocht blijken dat de zaak niet
voldoet aan deze criteria, dan wordt de zaak terugverwezen naar de eenheid
om daar te worden afgehandeld.
Primair wordt in het tripartiete-overleg beslist of er al dan niet (verder)
opsporingsonderzoek zal worden gedaan. Tevens maakt de officier van justitie
kenbaar of hij de zaak te zijner tijd - na voltooiing van het
opsporingsonderzoek - in beginsel zal accepteren voor dagvaarding, of niet.
Ook over een eventuele transactie dient hij zich uit te spreken, omdat hij
bij weigering van de transactie of niet voldoen aan de transactievoorwaarden
tot dagvaarding dient over te gaan. Dit lijdt echter uitzondering voor de
transactie inzake douanedelicten als bedoeld in paragraaf 4.3.
Gedurende het opsporingsonderzoek komt de zaak telkens terug in het overleg.
Uiteraard zal pas na voltooiing van het onderzoek de definitieve beslissing
kunnen vallen.
Wordt een zaak niet voor strafrechtelijke aanpak geaccepteerd, dan gaat deze
terug naar de Belastingdienst voor verdere bestuurlijke afhandeling. In
verband hiermee en vanwege de werking van het una via beginsel (op grond
waarvan tijdig gekozen moet worden tussen het opleggen van een bestuurlijke
boete dan wel het toepassen van het strafrecht) is het uiteraard van belang
dat snel duidelijkheid wordt verschaft over de vraag of een zaak wel of niet
voor strafrechtelijke afdoening wordt geaccepteerd.
Indien is gekozen voor afdoening door middel van transactie maar de
verdachte wenst hieraan niet of niet volledig te voldoen, dan gaat de
officier van justitie alsnog over tot dagvaarding ter terechtzitting.
Het tripartiete-overleg bepaalt de prioriteitstelling aan de hand van de
transactierichtlijnen, de vervolgingsrichtlijnen en de lijst met indicatoren
en punten.
Het openbaar ministerie kan zelf zaken die in aanmerking komen voor een
fiscaal strafrechtelijk aanpak inbrengen in het tripartiete overleg. De
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane respectievelijk de
contactambtenaar formeel recht draagt er zorg voor dat deze zaken door de
competente eenheid/district worden gefiscaliseerd en beoordeeld. Hierna
volgt de zaak het gebruikelijke ATV-traject met dien verstande dat altijd
terugmelding in het TPO plaatsvindt.
4.2. Transactierichtlijnen voor fiscale delicten
De transactierichtlijnen hebben - wat de AWR en de Invorderingswet 1990
aangaat - alleen betrekking op de opzettelijk begane strafbare feiten (zie
noot 5 op pagina 4). In geval van bestuursondersteunende inzet van het
strafrecht (zie paragraaf 1.1) kan van deze richtlijnen worden afgeweken.
Een zaak komt in beginsel voor transactie in aanmerking, indien een
bestuurlijke boete, gelet op de ernst van de geconstateerde schending en de
persoon van de verdachte, een onvoldoende reactie vormt. Een uitzondering
vormen die fiscale delicten, waarvoor de wet niet voorziet in bestraffing
door middel van een bestuurlijke boete. In die gevallen komt alleen een
transactie dan wel vervolging in aanmerking.
Een zaak komt in aanmerking voor afdoening door middel van transactie indien
aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Deze criteria zijn:
1. indien een particulier gedurende de onderzoeksperiode opzettelijk meer
dan
f 12 000 aan belasting heeft ontdoken en de zaak ten minste twee
punten krijgt krachtens de bij deze richtlijnen behorende lijst
prioriteitsbepaling (zie paragraaf 8);
2. indien een onderneming gedurende de onderzoeksperiode opzettelijk meer
dan f 25 000 aan belasting heeft ontdoken en de zaak ten minste twee punten
krijgt krachtens de lijst prioriteitsbepaling;
3. indien de betrokken particulier dan wel ondernemer gedurende de
onderzoeksperiode opzettelijk een omissiedelict begaat dat ten minste twee
punten krijgt krachtens de lijst prioriteitsbepaling en dat voldoet aan het
herhalingsvereiste.
Als transactievoorwaarden worden onder meer gesteld: de betaling van een
geldsom die ten hoogste gelijk is aan de maximale geldboete die op het
fiscale delict in de wet is gesteld en/of het alsnog nakomen van bepaalde
wettelijke verplichtingen.
Bij de bepaling van de hoogte van de geldsom wordt er voor delicten die ook
met een bestuurlijke boete kunnen worden afgedaan naar gestreefd deze op een
hoger bedrag vast te stellen dan de bestuurlijke boete die de inspecteur had
kunnen opleggen bij toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten
Belastingdienst 1998 dan wel het Voorschrift administratieve boeten 1993.
4.3. Transactie bij douane- en accijnsdelicten
Bij de douanedelicten ontbreekt veelal de mogelijkheid om een bestuurlijke
boete op te leggen. Richtlijnen waarin wordt aangegeven wanneer kan worden
volstaan met de oplegging van een bestuurlijke boete en wanneer een zaak met
een transactie moet worden afgedaan zijn hier, anders dan bij de fiscale
delicten, dus meestal niet aan de orde. Bij de douanedelicten bestaat in dat
geval uitsluitend de keus tussen een transactie en het voorleggen aan de
strafrechter. Voor het maken van deze keus gelden de
vervolgingsrichtlijnen.
De specifieke transactierichtlijnen voor douanedelicten zijn te vinden in
het Handboek Douane, zoals dat is vastgesteld door de staatssecretaris van
Financiën (beschikking van 29 oktober 1971, nr. B71/20442). In deze
richtlijnen wordt gesproken over consumptiefraude en handelsfraude. Met name
voor consumptiefraude, waaronder wordt verstaan de overtredingen die zijn
begaan in de privé-sfeer door reizigers, bemanningsleden e.d., wordt zeer
precies aangegeven welke geldsom als transactievoorwaarde wordt gesteld. Een
dergelijke transactierichtlijn past niet in de structuur van deze
richtlijnen, waarbij het met name gaat om de afweging hoe (met bestuurlijke
boete, met transactie of door het voorleggen aan de strafrechter) een zaak
moet worden afgedaan. Om die reden is er van af gezien de
transactierichtlijnen voor douanedelicten uit het Handboek Douane hier op te
nemen.
4.4. Vervolgingsrichtlijnen
De vervolgingsrichtlijnen gelden zowel voor de fiscale als voor de
douanedelicten.
De vervolgingsrichtlijnen hebben - wat de AWR en de Invorderingswet 1990
aangaat - alleen betrekking op de opzettelijk begane strafbare feiten (zie
noot 5 op pagina 4). In geval van bestuursondersteunende inzet van het
strafrecht kan van de richtlijnen worden afgeweken.
Voor dagvaarding inzake fiscale en douanedelicten gelden de volgende
criteria:
1. een particulier komt voor dagvaarding in aanmerking, indien de ontdoken
belasting gedurende de onderzoeksperiode f 12 000 of meer bedraagt, dan wel
sprake is van een omissiedelict dat voldoet aan het herhalingsvereiste en de
zaak ten minste drie punten krijgt krachtens de bij deze richtlijnen
behorende lijst prioriteitsbepaling; of
2. een onderneming komt voor dagvaarding in aanmerking, indien de ontdoken
belasting gedurende de onderzoeksperiode f 25 000 of meer bedraagt, dan wel
sprake is van een omissiedelict dat voldoet aan het herhalingsvereiste en de
zaak ten minste drie punten krijgt krachtens de lijst prioriteitsbepaling.
Indien aan deze criteria is voldaan, komen eveneens in aanmerking voor
strafrechtelijke vervolging de personen als bedoeld in artikel 51, tweede
lid, onderdeel 2, van het Wetboek van strafrecht die opdracht hebben gegeven
tot of feitelijk leiding hebben gegeven aan een strafbare gedraging van een
in de vorm van een rechtspersoon gedreven onderneming; of
3. een verdachte wordt gedagvaard, indien hij niet wenst te transigeren
met het bestuur van 's Rijks belastingen of indien hij niet dan wel
niet tijdig heeft voldaan aan de bij transactie gestelde voorwaarde(n);
of
4. een verdachte wordt gedagvaard, indien er sprake is van tweede
recidive.
4.5. Bestuurlijk belang en prioriteitstelling
Gelet op het belang om de bestuurlijke en de strafrechtelijke afdoening
optimaal op elkaar aan te laten sluiten maken het Openbaar Ministerie en de
Belastingdienst jaarlijks in het handhavingsarrangement afspraken over aard
en (minimum-)aantal zaken die in een bepaalde periode voor strafrechtelijke
vervolging in aanmerking komen.
Deze afspraken worden voor het hele land gemaakt tussen het College van
Procureurs-Generaal, in deze vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal
portefeuillehouder fraude, en de Directeur-Generaal Belastingdienst. De
afspraken worden ieder jaar vastgelegd in het handhavingsarrangement. In het
handhavingsarrangement wordt ook per arrondissement vastgelegd hoeveel zaken
aan het OM worden aangeleverd.
Binnen de afgesproken aantallen worden de zaken voor strafrechtelijke
vervolging in elk tripartiete-overleg geaccepteerd naar rato van hun
prioriteit op basis van de lijst prioriteitsbepaling.
Dit is anders voor die gevallen die voortvloeien uit bestuursondersteunende
inzet van het strafrecht. Voor die gevallen kan van de prioriteitstelling op
grond van de prioriteitscriteria worden afgeweken. Daarnaast kan het
Openbaar Ministerie zaken op basis van een commuun delict inbrengen voor
zover daaraan een potentieel fiscaal belang kan worden gekoppeld. Deze zaken
worden aan de contactambtenaar formeel recht, c.q. de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane aangeboden. Deze laat de
competente eenheid van de Belastingdienst het potentieel fiscaal belang
conform de ATV-richtlijnen nader onderbouwen. Vervolgens doorlopen deze
zaken het ATV-traject.
5. Lijst prioriteitsbepaling, behorende bij de transactie- en
vervolgingsrichtlijnen
5.1 Lijst prioriteitsbepaling
Deze lijst bevat de indicatoren ten behoeve van de weging in het
selectie-overleg en de formele afweging in het tripartiete-overleg.
Voor de weging in het selectie-overleg geldt de toekenning van de punten van
de indicatoren
1 t/m 12. Voor de formele afweging in het tripartiete-overleg gelden alle 15
indicatoren. Daarbij geldt dat punten voor de indicatoren 14 en 15 door de
Officier van Justitie worden voorgesteld.
Het tripartiete-overleg beslist in gezamenlijkheid over de toekenning van de
punten.
Ten aanzien van de vervolging geldt dat binnen de doelgroepen particulieren,
ondernemingen en douane in beginsel de zaken met de meeste punten het eerst
in behandeling worden genomen.
Voor elk van de vijftien onderstaande indicatoren wordt aan de zaak - indien
zij aan het desbetreffende criterium voldoet - één punt toegekend. Een zaak
kan dus minimaal één, maximaal vijftien punten krijgen. Bij sommige
indicatoren is een toelichting gegeven
NUMMER INDICATOREN PUNTEN
Bedrag aan ontdoken belasting (max. cumulatief)
1 f 12.000 - f 50.000 ..
2 f 50.000 - f 100.000 ..
3. f 100.000 - f 250.000 ..
4 f 250.000 - f 500.000 ..
5. f 500.000 - f 1.000.000 ..
6 f 1.000.000 - f 10.000.000 ..
7 meer dan f 10.000.000 ..
8. Ontdoken belasting meer dan 25% van totaal verschuldigde belasting ..
9. Eerste fiscale recidive ..
10. Verhaal onmogelijk ..
11. Medewerking/medeweten adviseur en/of douane-expediteur ..
12. Combinatie met andere dan fiscale strafbare feiten (art. 140 of 225 Sr;
overtreding Opiumwet, bijstandsfraude, enz.) ..
13. Strafrechtelijke recidive ..
14. Status verdachte/voorbeeldfunctie/listigheid ..
15. Evenwichtige rechtshandhaving ..
Totaal aantal punten
..
5.2. Toelichting bij de lijst prioriteitsbepaling
Toelichting per indicator
Indicator 1 tot en met 7
De indicatoren 1 tot en met 7 tellen cumulatief. Dat wil zeggen: bij een
bedrag aan ontdoken belasting tussen f 12.000 en f 50.000 krijgt de zaak 1
prioriteitspunt; bedraagt de ontdoken belasting tussen
f 50.000 en f 100.000, dan krijgt de zaak 2 punten; bedraagt de ontdoken
belasting tussen f 100.000 en f 250.000, dan krijgt de zaak 3 punten, enz.
Bedraagt de ontdoken belasting meer dan f 10.000.000, dan krijgt de zaak 7
prioriteitspunten.
Indicator 8
Indicator 8 kent een punt toe aan zaken waarbij relatief veel belasting is
ontdoken.
Indicator 8 telt bovenop de indicatoren 1 tot en met 7. Dus als een zaak
valt in de categorie tussen
f 50.000 en f 100.000 en bovendien maakt de ontdoken belasting meer dan 25%
uit van de verschuldigde belasting, dan krijgt de zaak uit hoofde van het
ontdoken belastingbedrag (dus los van eventuele andere van toepassing zijnde
indicatoren) 3 punten (2 op basis van het bedrag aan ontdoken belasting en 1
omdat de ontdoken belasting meer dan 25% van de verschuldigde belasting
bedraagt).
Deze berekening wordt per belastingmiddel uitgevoerd. Als bij één
belastingmiddel meer dan 25% wordt ontdoken wordt het punt toegekend.
(per belastingmiddel)
totaal verschuldigd X
aangegeven c.q. niet ontdoken Y
-- -
ontdoken Z
Als Z > 25% van X
Indicator 9
Er is sprake van eerste fiscale recidive indien de verdachte reeds eerder in
de afgelopen vijf jaar wegens een fiscaal of douanedelict is veroordeeld,
een transactie heeft aanvaard of een bestuurlijke boete van ten minste 25%
van de (nagevorderde of nageheven) belasting heeft gekregen, tenzij het
eerdere feit langer dan twaalf jaar geleden is begaan.
Eerste fiscale recidive telt mee als 1 prioriteitspunt.
Indicator 10
Op basis van de (bij de Belastingdienst) beschikbare gegevens moet ervan
worden uitgegaan dat de verschuldigde belasting en/of bestuurlijke boete
geheel of gedeeltelijk onbetaald zal blijven en dat er geen reële
mogelijkheden aanwezig zijn deze bedragen hetzij te verhalen door uitwinning
van eigen vermogensbestanddelen van de verdachte [hetzij door middel van
aansprakelijkstelling van derden].
Indicator 13
Bij indicator 13 wordt 1 punt toegekend voor de omstandigheid dat verdachte
reeds eerder voor een strafbaar feit met betrekking tot een financieel
(niet-fiscaal) delict strafrechtelijk is vervolgd, tenzij die eerdere feiten
langer dan vijf jaar geleden zijn begaan.
Indicator 14
Bij indicator 14 wordt een punt toegekend indien er sprake is van listigheid
(o.a. constructies) en/of strafrechtelijke vervolging als de zaak een
voorbeeldfunctie vervult met een toekomstgerichte, preventieve werking
(voorstel OM).
Indicator 15
Bij indicator 15 wordt een punt toegekend indien een strafrechtelijke
vervolging vanuit een brede afweging ten aanzien van een evenwichtige
rechtshandhaving noodzakelijk wordt geacht (voorstel OM).
6. Begripsbepalingen
Onder "douanedelicten" worden verstaan de strafbare feiten uit de wetten
waarbij de douane een toezichthoudende taak heeft en terzake waarvan hij
over een eigen transactiebevoegdheid beschikt.
Onder "particulieren'' worden verstaan:
a. natuurlijke personen die niet een bedrijf of zelfstandig beroep
uitoefenen, en
b. natuurlijke personen andere dan bedoeld onder a, voor zover zij een
fiscaal delict danwel een douanedelict begaan buiten de winstsfeer.
Onder "ondernemingen'' worden verstaan:
a. rechtspersonen, en
b. natuurlijke personen die geen particulier zijn.
De natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen,
vallen bij de Belastingdienst onder de doelgroep ondernemingen. Uit een
oogpunt van rechtvaardigheid dient deze categorie echter voor zover zij
fiscale delicten begaan in de "privé-sfeer'' op gelijke wijze te worden
behandeld als alle andere natuurlijke personen. Te denken valt bijvoorbeeld
aan het verzwijgen van privé-rente-inkomsten. Voor de toepassing van deze
richtlijnen is het begrip particulieren daarom
uitgebreid met de groep natuurlijke personen die een bedrijf of beroep
zelfstandig uitoefenen voor zover zij in het kader van bijvoorbeeld de
inkomstenbelasting buiten de winstsfeer een fiscaal of douanedelict begaan.
Onder "bestuurlijke boete" wordt verstaan de boete als bedoeld in het
Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 ("BBBB 1998", gepubliceerd
in Staatscourant nr. 248 van 24 december 1997) dan wel het Voorschrift
administratieve boeten 1993 (VAB) (gepubliceerd in Staatscourant nr. 193 van
6 oktober 1992).
Onder "contactambtenaar Formeel Recht" wordt verstaan de medewerker van de
Belastingdienst die de contacten met het Openbaar Ministerie onderhoudt en
bevoegd is om namens het Bestuur van 's Rijksbelastingen transacties aan te
bieden. Op 17 eenheden Grote ondernemingen, Ondernemingen,
Particulieren/Ondernemingen en Particulieren zijn contactambtenaren formeel
recht werkzaam. De contactambtenaar formeel recht kan eveneens de functie
van boete-fraudecoördinator vervullen. Op de eenheden waar geen
contactambtenaar formeel recht werkzaam is, is een boete-fraudecoördinator
(niet zijnde contactambtenaar) werkzaam.
Onder "contactambtenaar Douane" wordt verstaan de medewerker van de
Belastingdienst/Douane die de contacten met het Openbaar Ministerie
onderhoudt en bevoegd is om namens het Bestuur van 's Rijksbelastingen
transacties aan te bieden. Op alle zeven douanedistricten zijn
contactambtenaren douane werkzaam. De contactambtenaren douane zijn tevens
boete-fraudecoördinator.
Onder "ontdoken belasting'' wordt in de richtlijnen verstaan de belasting
die in de onderzoeksperiode te weinig is geheven voorzover te wijten aan
opzet. Onder ontdoken c.q. te weinig geheven belasting wordt mede begrepen
de belasting die te weinig geheven zou zijn, indien de onjuiste aangifte
door de Belastingdienst (ten onrechte) zou zijn gevolgd. Eveneens wordt tot
de ontdoken belasting gerekend de belasting waarvoor ten onrechte of tot een
te hoog bedrag om uitbetaling is verzocht.
Onder "belastingen" worden mede begrepen de premies volksverzekeringen en de
premies Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Onder "tweede recidive" wordt verstaan een delict dat voldoet aan de
vervolgingscriteria en is gepleegd door een belastingplichtige die in de
vijf jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop dat delict is gepleegd reeds
twee maal eerder wegens een fiscaal of douanedelict is veroordeeld, in die
periode een bestuurlijke boete van ten minste 25% van de (nagevorderde of
nageheven) belasting heeft gekregen of een transactie heeft aanvaard, tenzij
een van die delicten, of beide delicten langer dan twaalf jaar geleden is of
zijn begaan.
Het College van procureurs-generaal, De Directeur-Generaal
Belastingdienst,
Mr J.L. de Wijkerslooth Mr J. Thunnissen