Toespraak minister Ollongren bij Van Poeljelezing

Toespraak minister Ollongren bij Van Poeljelezing, 1 april 2019

Het is een eer om deze tweede editie van de Gerrit van Poeljelezing te mogen voordragen. Van Poelje wordt op parlement.com omschreven als – ik citeer – ‘een eigengereid man die alles beter meende te weten, wat meestal ook het geval was’. De herinnering aan deze eigengereide man houden we vanmiddag levend. En dat is terecht. Want bestuurlijk Nederland plukt nog altijd de vruchten van het baanbrekende werk van de naamgever van deze lezing.

Dames en heren.

Ongeveer een half jaar geleden heb ik in de Thorbeckelezing voor meer ruimte en vernieuwingen binnen de bestaande Gemeente- en Provinciewet gepleit.

In naam van Thorbecke hebben gemeenten en provincies bij Binnenlandse Zaken te vaak nee gehoord; en als het aan mij ligt gaat dat snel veranderen.

De heer Boogers (hier zittend op de eerste rij) heeft mij naar aanleiding van de Thorbeckelezing in Binnenlands Bestuur geadviseerd om meer lezingen te houden en draagvlak te verbreden.

Dat advies neem ik ter harte.

Als vertrekpunt voor mijn follow-up op de Thorbeckelezing wil ik de bestuurslaag nemen die de actualiteit beheerst, te weten: de provincie. U ziet de 12 provincies achter mij al 1-voor-1 oplichten. Den Haag wil er zijn voor de provincie. En ik denk dat ruimte geven daartoe de juiste weg is. Die ruimte maakt dat de provincie scherpere keuzes kan maken voor de inwoners.  

Als je vandaag over de provincie spreekt, dan kun je natuurlijk niet om de verkiezingen van anderhalve week geleden heen.

Politiek Den Haag is nog steeds aan het duiden. En dat gaat nog wel even door.

Was er sprake van een politieke aardverschuiving?

Wat betekent de verdere politieke fragmentatie voor de bestuurbaarheid van Nederland?

Als minister van Binnenlandse Zaken ben ik blij dat het verkiezingsproces goed is gegaan, dat de opkomst hoger lag dan vier jaar geleden en dat ons politieke bestel goed in staat is om zorgen te vertalen in politieke macht. Dat zijn tekenen van een vitale democratie.

Tegelijk baart de politieke versplintering mij zorgen.

Steeds meer partijen.

Steeds minder grote partijen.

Met 15% van de stemmen ben je al de grootste partij (althans in de EK).

Het zal niet meevallen om coalities te vormen in de provincie.

Het politieke midden is kleiner, de flanken zijn groter.

Meer tegengestelde opvattingen dus, en die opvattingen moeten ergens verzoend worden richting een werkend provinciaal bestuur.

Laten we daarbij niet vergeten dat we zijn gekozen door de burgers voor de burgers. Na alle verhitte emoties is het weer tijd voor de inhoud: voor de wegen, de weilanden, de woningen en de windmolens.

De 12 provincies, dé 570 Statenleden nu en dé 12 nieuwe colleges straks zijn  aan zet.  

Dames en heren.

Ook in aanloop naar deze verkiezingen waren we weer getuige van de rituele polemiek rondom de vraag: ‘Hebben de provincies nog bestaansrecht?’ Ook nu weer ruwweg twee stromingen: je bent vóór, of je bent tegen afschaffing van de provincie.

Voorstanders zeggen dat de provincie harder nodig is dan ooit. Onmisbaar voor de aanpak van regionale vraagstukken. Zij voorzien een Gouden Eeuw voor de provincie.

Tegenstanders stellen daarentegen dat gemeentelijke schaalvergroting en regionalisering de provincie overbodig hebben gemaakt. In de veertiende eeuw, zo wijzen zij er fijntjes op, mocht de hertog van Gelre de Duitse keizer nog helpen aankleden, sindsdien zouden de historische ontwikkelingen onafwendbaar in het nadeel van de provincie zijn.

Nu wilt u waarschijnlijk weten bij welk ‘kamp’ ik hoor. Hoe ik aankijk tegen een eventueel hernieuwde taakverdeling over de organen van de hoofdstructuur – rijk, provincie en gemeenten.

U hoort het al een beetje in mijn woordkeuze. Ik denk dat het een heilloze weg is om de discussie te voeren welke taak bij welke bestuurslaag hoort.

Het gaat te veel uit van de oude discussie over taken en bestuurslagen. Het is te staatsrechtelijk. Te veel organogramdenken. Te veel structuur. Te veel -  om de Britse oud-premier Blair te citeren -  ‘problems organised around government’ in plaats van ‘government organised around problems’.  

Deze benadering vliegt de discussie kortom van de verkeerde kant aan, want het gaat er nu juist om dat het openbaar bestuur – zeker in het Nederland van grote provinciale verschillen – de vraagstukken, de inhoud, de oplossingen centraal stelt.

Met die disclaimer, om bestuurskundige Douwe Jan Elzinga te citeren, dat – ik citeer – “overwegingen van democratische ordening even zwaar wegen als doelmatigheidscriteria”.

Ik zet vanmiddag kortom een meer bestuurskundige bril op. Niet geheel ten onrechte bij een lezing vernoemd naar ‘s Neerlands eerste bestuurskundige, Gerrit van Poelje.

Allereerst zal ik in deze lezing stilstaan bij de nieuwe manier van werken binnen het openbaar bestuur. De verschuiving in het mantra van ‘je gaat erover of niet’ naar ‘je kunt het niet alleen’, en de betekenis ervan voor provincies. In het tweede deel ga ik vervolgens in op de grote provinciale verschillen in het land, waaruit volgt dat de rol en positie van provincies daarmee ook verschillend kan zijn. 

Dames en heren.

“De beste bestuursvorm is die, welke enerzijds met de behoeften, inzichten en wenschen der bevolking in overeenstemming is, aan den anderen kant waarborgt, dat het beleid op verhooging van welvaart, en geluk dier bevolking gericht zal zijn.”

Het citaat is Gerrit Van Poelje. Het raakt de kern van mijn beleid. Die kern is tweeledig. Alles wat wij als openbaar bestuur doen moet democratisch gelegitimeerd zijn, en twee: de inhoud staat voorop - in Van Poeljes woorden:

‘De verhooging van welvaart’ en ‘het geluk der bevolking’. 

Anno 2019 vergt deze missie écht een nieuwe manier van werken.

Een nieuwe manier van samenspel.

Meer in termen van partnerschap.

In termen van samen oppakken en samen doen.

Overheid en samenleving samen.

Overheden onderling.

Over bestuurlijke grenzen heen, en wel omdat óók de maatschappelijke kwesties zich niet aan die grenzen houden.

Anders dan in de tijd van Napoleon is geen enkel dorp of stad meer geïsoleerd.

Anders dan in de tijd van Napoleon kun je in een paar uur overal zijn. Online zelfs direct.

Anders dan in de tijd van Napoleon houdt lokale politiek niet op bij de gemeente- of provinciegrens.

Daar heb je anno 2019 een vloeibaar bestuur bij nodig.

Een bestuur dat zich plooit naar de behoeften van het moment.

Een bestuur met een kameleonhuid. 

Is dat echt nieuw?, vraagt u zich wellicht af.

Ja, in zekere zin wel.

Je zou gechargeerd kunnen zeggen dat de “overheid 1.0” de overheid was die zei ‘wij maken de regels en u mag dit of u moet dit en als u het niet doet, dan…’.

dat “overheid 2.0” de overheid was die werkte met financiële prikkels, zoals subsidies en heffingen,

en dat we nu zijn aanbeland bij “overheid 3.0”, en dat is de overheid die samen met alle relevante partners het beleid vormgeeft.

Die manier van denken,- decentraal in plaats van “top-down”, waardoor je provincies en gemeenten beter in positie brengt om hun beleidswensen te articuleren en vorm te geven -, is nieuw en zag je bijvoorbeeld terug bij de verhoogde asielinstroom asielzoekers in 2015.

Daar is niet via de bekende kaders gewerkt, maar aan regionale tafels met de CdK aan het hoofd. En deze schouder-aan-schouder-aanpak heeft prima gewerkt.

In die geest heeft de huidige regering vorig jaar ook een uniek partnerschap – het Interbestuurlijk Programma – met gemeenten, provincies en waterschappen gesloten om over de grenzen van de bestuurslagen aan de vraagstukken van vandaag en morgen te werken. Zo blijft het niet bij mooie ambities en idealen, maar hakken we óók echt knopen door.

Bijvoorbeeld over hoe je in een regio met bevolkingsdaling voorzieningen in stand houdt…dat dáár nog werk is voor net-afgestudeerden, dat een gepensioneerde nog met de bus naar het zwembad kan en dat een directeur nog zijn basisschool kan openhouden.

Bijvoorbeeld ook op de woningmarkt. Als een gezin uit een grote stad niet kan verhuizen omdat het type woning dat het wenst er niet is, dan overstijgt dat vraagstuk die grote stad. Zeker als je bedenkt dat bijvoorbeeld een Amsterdam – na Utrecht – op plaats twee staat in de lijst van herkomstgemeenten van nieuwe inwoners in Amersfoort. Daaruit leer je dat de stedelijke regio meer is dan alleen de centrale stad, en dat je samen met provincie en gemeente oplossingen dichterbij brengt. 

Of neem een majeur vraagstuk als de energietransitie. Hoe pas je al die benodigde windmolens in het landschap in? Dat is echt een gróte, gróte klus, en daar kun je alleen in slagen als je gezamenlijk optrekt en in samenhang – dus met gemeente, provincie en Rijk – de dingen beziet.  

En tot slot noem ik ook het Nationaal Programma Groningen. Binnen dit programma gaat het niet alleen om vragen als welke huizen vernieuwen we en welke huizen versterken we, maar ook om welk perspectief er is voor de Groningers op de langere termijn. Dan kun je provincie en gemeenten niet aan hun lot overlaten. Juist door samen daadkracht te tonen kunnen we de problemen van Groningers oplossen en het vertrouwen proberen te herstellen.

[…]

Dames en heren.

“Plaatselijke zelfregeering, dit begrip nu in den ruimsten zin genomen, vraagt juist in de regeringsbureaux een stemming van vertrouwen en een bereidheid om dingen aan anderen over te laten, die men desnoods ook wel zelf zou kunnen doen.”

Ik citeer nogmaals Van Poelje.

Hij zegt met zoveel woorden dat een voorwaarde voor het slagen van dit soort bestuurlijke samenspel vertrouwen is.

Vertrouwen begint niet bij schalen, of bij structuren, of bij welke taak hoort bij welke bestuurslaag… vertrouwen begint bij het besef dat we samen aan opgaven moeten werken. Die opgaven zijn sturend. Pas daarna moet daarbij een juiste schaal van overleg en actie gekozen worden.

Soms is dat – als we uw Overijssel als voorbeeld nemen – de schaal van Salland-Twente – bij natuurherstel bijvoorbeeld.

Soms is dat de schaal van Oost-Nederland – bij cultuurbeleid bijvoorbeeld.

Soms is dat de schaal van de Euregio of een nog groter verband als Noordrijn-Westfalen bij regionale economische ontwikkeling.

Soms gaat het om samenwerking met Flevoland over infrastructuur.

En soms ook volstaat de provincie alleen.

Wel moet je uitkijken dat het niet een te grote lappendeken wordt. Van bestaande bestuurslagen vraagt het daarom alertheid op samenhang en op democratische controle.

[…]

Dames en heren.

In hun opinie-artikel in Binnenlands Bestuur beargumenteren drie hoogleraren Boogers, Van den Berg en Groenleer, dat provincies niet overal in Nederland dezelfde positie hebben en rol spelen. Ook in de Thorbeckelezing heb ik dat betoogd.

In een provincie als Drenthe met bevolkingsdaling spelen andere vraagstukken dan in een Randstadprovincie als Zuid-Holland.

In een provincie als Friesland met een sterke eigen identiteit kijken de mensen anders naar het provinciaal bestuur dan in een provincie als Noord-Holland.

En naar een provincie als Utrecht met een sterke centrumgemeente en dito bestuurskracht kijk je anders dan naar een provincie als Zeeland waarin dergelijke gemeenten minder bestaan.

De problemen per provincie zijn verschillend; niet kleiner, niet minder complex, of minder taai, maar verschillend. En wie die verschillen in Nederland met dezelfde bestuurlijke oplossing denkt te bedienen, spant het paard achter de wagen.

Hoe moet dit verschil gemaakt worden?

Hierbij kan het denken van de naamgever van deze lezing behulpzaam zijn: Gerrit van Poelje. Gerrit van Poelje leefde in een spannende tijd. Van 1884 tot 1976. Staatsrechtelijk was Nederland door Thorbecke al behoorlijk ingekleurd. Bestuurskundig was dat nog niet het geval.

De bevolking groeide snel. Mensen trokken naar de stad, de verstedelijking zorgde voor zowel vooruitgang als problemen. Problemen rond werk, woningen, onderwijs, voedsel, armenzorg. Waar voorheen de kerk hierin deels voorzag, werd er nu in toenemende mate gekeken naar de overheid.

Dit leverde ingewikkelde vraagstukken op, vraagstukken die net als nu bestuurlijke grenzen ontstegen. Denk aan de wens om treinverbindingen tussen steden aan te leggen.

Van Poelje zag hierin een taak voor de gewesten. In zijn denken over het opstellen van gewestelijke plannen voor de ruimtelijke ordening stelde hij, ik citeer…

“… wanneer de grenzen van een streek in den zin dezer wet samenvallen met de grenzen eener provincie, kunnen de Gedeputeerde Staten dier provincie als Gewestelijke Raad worden aangewezen.”

Die gedachte spreekt mij aan. Als maatschappelijke opgaven samenvallen met de provincie, moet het mogelijk zijn dat de provincie die taken krijgt. Dat is de consequentie van verschil willen maken.

Neem bijvoorbeeld Zeeland.

Alle Zeeuwse gemeenten werken samen in een samenwerkingsverband binnen het sociaal domein. Om zo voldoende ‘massa’ te kunnen maken en een stevige gesprekspartner te zijn voor zorgaanbieders en –verzekeraars.

Die samenwerking heeft echter als nadeel dat geen van de gekozen raden echt goed kan sturen op welke zorg er onder hun verantwoordelijkheid voor de inwoners wordt ingekocht. Tegelijkertijd is het zo dat dat samenwerkingsverband dezelfde grenzen kent als de provincie.

Waarom, zou je dan denken, zou de provincie dan niet die taken op het sociaal domein kunnen overnemen? Dat geeft niet alleen voordelen in termen van slagkracht, maar ook in termen van democratische legitimiteit. Immers, de provincie kent een gekozen volksvertegenwoordiging.

Extra argument is dat dáár, op provincieniveau, dé verbinding ligt met de bevolking. De identiteit valt er samen met de provinciegrenzen.

Een inwoner van Rotterdam is in de eerste plaats Rotterdammer. En op de tiende plaats is hij nog steeds Rotterdammer. Pas op plaats elf is hij een Zuid-Hollander.

Dat is voor een Fries, of een Zeeuw, of een Brabander, of een Limburger anders. In Friesland sta je op als het ‘Klink dan en davertje’ klinkt, Brabant is die plek waar ook ’s nachts ‘nog licht brandt’, in Limburg wacht men op die dag dat ‘heel Holland Limburg lult’ en in Zeeland gaat het over daarginder waar mensen écht anders zijn, over dat specifieke gevoel dat ze elders in het land niet begrijpen. Die nuchtere aard, dat ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’.

In dit besef, dat mensen hun cultuur in taal kunnen verpakken, ondersteunen we als BZK ook het Limburgs en het Nedersaksisch, officiële streektalen. Zo zeggen we: wij vinden het behoud van regionale identiteit van belang. Dit helpt de legitimiteit als bijvoorbeeld de provincie Zeeland meer taken krijgt.

Overigens geldt het andersom ook; dat een sterke gemeente als neem Rotterdam enkele taken van Zuid-Holland kan overnemen. De rol van Zuid-Holland is een heel andere dan de rol van Zeeland. Waarom zou een inwoner van Katwijk of Alphen aan den Rijn moeten meebeslissen over de buslijnen in Rotterdam of de metro naar Den Haag? Rotterdam, Den Haag en omliggende gemeenten kunnen dat onderling ook prima af in de Vervoerregio.

Kun je dan dit soort provincies helemaal afschaffen?

Nee.

Maar zij gaan wel een andere rol spelen dan in provincies waar geen grote gemeenten zijn.

Het zou simpelweg doodzonde zijn als de vraagstukken van het moment ondersneeuwen in structuurdenken in termen van ‘provincies zijn gelijk’, ‘gemeenten zijn gelijk’, ‘ze mogen nooit uitgesloten worden van bepaalde taken’.

Dat is niet in het belang van die directeur die zijn school wil openhouden in Zeeland, niet in het belang van een gezin in Haarlem dat een nieuwe woning zoekt, en niet in het belang van die Groninger die zijn huis opgeknapt wil.

En om dat proces aan te jagen verwacht ik – zeker van de nieuwe colleges – een visie op de te verwachten bestuurlijke ontwikkelingen in hun provincie.

Daarover wil ik met hen in gesprek.

[…]

Dames en heren.

Ik kom tot een slot.

Er lagen 156 programma’s van Provinciale partijen. In lengte variërend van 57 pagina’s van de Groningse D66 tot 3 pagina’s van de Noord-Hollandse PVV. De accenten per partij en per provincie verschilden. Maar als er één lijn te trekken viel, dan was het wel dat ze alle willen inzetten op betere samenwerking met gemeenten en op het beter betrekken van de inwoners bij het provinciale bestuur.

Dit geeft vertrouwen aan de vooravond van de vorming van 12 nieuwe colleges. 12 colleges die ongetwijfeld staan te popelen om met visie en bestuurlijke lef invulling te geven

aan de bereikbaarheid in gebieden met bevolkingsdaling,

aan de energietransitie,

aan het verder aanjagen van de woningbouw,

aan verdere inkleuring van de regionale identiteit

en aan het zetten van een stip op de bestuurlijke horizon.

Die stip zal wat mij betreft in de eerste plaats niet over de bestuurlijke structuur gaan, maar over de gewenste bestuurlijke cultuur en stijl in de komende jaren. De mensen in het land vragen niet om een overheid die kibbelt over wie wat doet, maar om een overheid die concrete problemen oplost.

Om af te sluiten met Van Poelje:

“De beste machine is die, welke het grootste nuttig effect heeft; zoo oordeelt men ook dien regeeringsvorm den besten, waarbij met den geringsten omslag de grootste maatregelen worden tot stand gebracht.”

Daarmee zou die eigengereide man achter me, met die martiale snor, het zomaar eens – en zelfs postuum – bij het rechte eind kunnen hebben.

Ik dank jullie wel.