Toespraak minister Eric Wiebes tijdens de Staat van de Economie op 14 februari 2018 in Den Haag

Het gaat met de Nederlandse economie overtuigend heel erg goed. Maar het is veilig te veronderstellen dat dat niet eeuwig zo blijft. Ik ga nu niet reflecteren op de Brexit of op de mogelijke groeiontwikkeling in China. De grote vraag is: hoe houden we het zo goed mogelijk in de toekomst? Een van de dingen die daarin een rol speelt – ik zal daar straks iets over zeggen – is de noodzaak de energietransitie door te maken.

Ik kijk graag naar waar de welvaart vandaan komt en waar hij naartoe gaat. Het afgelopen jaar is ruim een derde van de groei gekomen van slimmer werken – de arbeidsproductiviteit – en ongeveer twee derde van meer uren. We hebben met elkaar meer gedaan en we hebben het ook slimmer gedaan.

Waar gaat de groei naartoe? Als ik het aan mijn kinderen vraag, dan zeggen ze altijd: het loonstrookje, de koopkracht, maar dat is niet helemaal waar. Jazeker, er gaat een deel naar koopkracht maar ook een deel gaat naar publieke sectoren. In het bijzonder twee: onderwijs en zorg.

Het aandeel van zorg is van bijna 10,5 naar 14% gestegen. Dat voelen we niet als consumptie, voelen het als een pleister op een wond. Maar het is natuurlijk wel degelijk welvaartsverbetering. We worden als gevolg daarvan statistisch gezien ouder omdat de levensverwachting sterk stijgt.

Er is de afgelopen twintig jaar ook wel een iets groter deel van de groei bij bedrijven gebleven. Daar hebben we natuurlijk uiteindelijk ook wel iets aan, want we zijn niet alleen mensen met een inkomen, maar we zijn via ons pensioen ook aandeelhouder en op een of andere manier stroomt dat allemaal naar ons toe.

Dat is dus wat we gedaan hebben: we zijn meer gaan werken, we zijn slimmer gaan werken. We hebben een beetje zelf opgemaakt door te besteden, maar we zijn het in belangrijke mate gaan steken in onderwijs en zorg. Nederlandser kan haast niet.

Maar zoals altijd zijn er aan economische activiteiten en groei nadelen verbonden. Er zitten hier voldoende economen in de zaal om de term negatieve economische effecten te gebruiken – dat mag ik van mijn voorlichter nooit, want dat is iets waar niemand iets van snapt.

Stel je voor hoe onze steden er in de 19e eeuw uitzagen. Toen hingen de negatieve economische effecten als een dikke zwarte laag aan de gevels. De huizen waren van het kolengruis zwartgeblakerd en de straten lagen vol paardenstront. Dat was een tijd met een grote economische opleving, maar de negatieve externe effecten stonden soms tot aan je enkels.

Die negatieve effecten waren toen ik klein was nogal bedreigend. Ik kom uit de generatie die in haar jeugd gewoon looddampen inademde. Dat belemmert de hersengroei. We mogen dus aannemen dat onze kinderen allemaal slimmer worden dan wij.

Ik was ooit verantwoordelijk voor luchtkwaliteit in Amsterdam en ik heb heel erg veel strijd gevoerd om de laatste zeven plekken van vuile lucht weg te werken. Achttien jaar daarvóór waren er nog duizend van dat soort plekken in Amsterdam.

Ook zijn hier waarschijnlijk nog twee of drie mensen in de zaal die ooit een spreekbeurt hebben gehouden over zure regen. En nu hebben we dan het klimaatprobleem.

Negatieve externe effecten zijn van alle tijden, die hebben we altijd gehad. Het zijn altijd de economen geweest die hebben gewaarschuwd en erop hebben gewezen dat je aan dergelijke effecten iets moet doen: je moet ze inprijzen, je moet ze op een of andere manier zien te beperken. En dat is natuurlijk wat we behoren te doen.

En wie waren daar minder enthousiast over – gemiddeld genomen – en kwamen pas aarzelend over de brug bij het opruimen van zure regen, paardenstront of kolengruis? Dat waren de politici.

Dus als ik het even scherp zeg: uw stam (van economen, red.) heeft altijd beter voor de aarde gezorgd dan de mijne. Maar uiteindelijk hebben wij als wereld en als land altijd onderkend dat die effecten er waren en we zijn er altijd iets aan gaan doen. We hebben grenzen gesteld, we hebben kosten doorbelast, we hebben wetten gemaakt en dat moeten we nu dus ook met het klimaat doen. Eenvoudigweg omdat we niet andere generaties, andere delen van de wereld met de rotzooi willen opzadelen.

Die grenzen stellen – daar heb ik geen metafoor van een donut voor nodig – daarover gaat het ook weer in de klimaattransitie.

***

En dan is de economische vraag die we moeten stellen: gaat een klimaattransitie ons nou in de economische ontwikkeling helpen of hinderen? Ik weet het antwoord niet. Ik weet wel waar we naartoe willen en ik ben op twee punten optimistisch.

Het eerste is: onherroepelijk onderkennen we dat er kosten aan een transitie verbonden zijn. Maar ik heb goede reden om aan te nemen dat Nederland ten opzichte van zijn buurlanden en veel van zijn internationale concurrenten – landen concurreren niet, maar laten we ze zo noemen – echt lagere transactiekosten kan realiseren. Waarom?

We hebben een ligging aan zee die handig is voor transport. In de aardolietijd was dat handig, maar in de nieuwe tijd ook. Want dicht bij zee betekent dicht bij wind op zee, wat ook een waterstofbron kan zijn. Het betekent een goede nautische bereikbaarheid voor allerlei recyclingsstromen die onherroepelijk op gang gaan komen.

We gaan in die transitie op een geweldige manier energie besparen en anders opwekken, maar we gaan ook in onze industriële processen de moleculen op een andere manier aan elkaar knopen, zodat we minder CO2 uitstoten.

Een van de zaken waar we veel aan hebben, is dat onze industriële clusters een hele grote dichtheid hebben. Het zit allemaal boven op elkaar, heel compact. Het betekent dat als je die industriële processen anders op elkaar wilt aansluiten, we daar een heel goede uitgangspositie voor hebben. We hebben ook – dat heeft bijna niemand – voor de kust, waar de energie-intensieve industrie zit, mogelijkheden voor het opslaan van CO2 in lege gasvelden.

En verder hebben we natuurlijk – ook een groot voordeel – in onze steden en dorpen een hoge bebouwingsdichtheid, waardoor we in de gebouwde omgeving tegen gemiddeld lagere kosten optimale oplossingen kunt implementeren.

Dit alles is veel waard. Kijk naar andere welvarende regio’s in Europa, kijk naar Beieren of Noord-Italië, en ga het lijstje langs dat ik net heb opgesomd: hooguit scoren ze één vinkje, maar dit hébben wij. In concurrentietermen is mijn eerste punt: wíj zouden die transitie tegen relatief lage kosten moeten kunnen realiseren.

Het tweede is, dat ik er een heilig geloof in heb dat wij als land ook heel goed in staat zijn – dat zijn we altijd geweest –  maatschappelijke vragen op een verstandige manier om te zetten in innovaties en innovaties op een verstandige manier in economische kansen. We zijn niet alleen een land met een hoog opleidingsniveau. We hebben de windproeftuinen voor de deur, waar we ook een flink marktaandeel in hebben.

We hebben allerlei nadelen – we liggen beneden zeeniveau – maar wij werden ook wereldwijd leider in de offshore- en baggerindustrie. Dat kúnnen wij goed. Dat moeten wij misschien ook nu gaan laten zien.

Dit zijn twee redenen waarom ik optimistisch ben over ons vermogen om op een verstandige manier die energietransitie door te maken.

***

Nu weer even terug naar die economie. Een energietransitie kost geld en dat is jammer want dat geld hadden we anders ópgeconsumeerd – dat is prettig – of we hadden het geïnvesteerd in dingen die op dat moment ook heel economisch productief kunnen zijn.

Het kost geld en als het té veel geld kost, haken mensen af.

Zo’n 10 procent van Nederland is voorloper, die zijn niet zo geïnteresseerd wat het kost maar, die willen ontzettend graag die transitie doormaken.

20 procent is niet te overtuigen van de energietransitie. Die zijn keurig in het parlement gerepresenteerd, geen probleem verder.

70 procent snapt dat je iets moet doen om de rest van de wereld niet met je probleem op te zadelen. Maar als het te duur wordt, raak je veel van die mensen kwijt.

Dus we moeten de kosten van de transitie beperkt houden. Mijn boodschap is: om dat allemaal behapbaar te houden, is economische groei ook in de toekomst weer gewenst. En economische groei is heel hoog als getal, maar niet zo heel hoog in de populariteit. Ik sta wél voor economische groei.

We hebben gezien dat de groei de stijgende zorgkosten heeft gedekt in de afgelopen 20 jaar en zij betaalt de energietransitie. Maar economische groei is meer. Het is ook activiteit, het betekent banen, economische zelfstandigheid. Het is veel meer dan een inkomen. Een baan is ook kennis opdoen, kennissen opdoen, iets te doen hebben, meedoen, beseffen dat de wereld die we hier maken ook door jou gemaakt is.

Economische groei en banen zijn gewoon dé manier om geen tweedeling te krijgen, om met elkaar deze samenleving te maken. Economische groei is voor mij ook de basis voor onze levensstandaard. Als ik de energietransitie straks moet gaan verkopen met ‘de riem een gaatje strakker’ en ‘de thermostaat een graadje lager’, dan lukt het niet! Dat gaat niet!

Dus groei vind ik belangrijk. Het verdient niet alleen een hoog getal in de percentages, het verdient ook aanhang en enige populariteit. En ik besef dat van alle departementen en bewindspersonen er één is die dat moet uitdragen. De rest heeft het er niet over. Die doen ook allemaal nuttige dingen. Maar economische groei móet voortdurend de missie zijn van wat vroeger EZ was. En omdat dat – nu meer dan ooit – samenhangt met die klimaatuitdaging – een beetje in negatieve zin en ook in positieve zin – en om dat de goede kant op te krijgen, dat was echt de reden van de koppeling van de EZ aan de K.

Dus groei én klimaat, om te zorgen dat we die transitie doorkomen, maar wel op een manier dat Nederlanders merken dat het straks ook met hen weer beter gaat, als misschien deze groeigetallen iets anders uitvallen. Dat is de missie die ik belangrijk vind en waar ik ook graag voor sta.