Toespraak van staatssecretaris Klijnsma bij NVOG

Toespraak van staatssecretaris Klijnsma  (SZW) bij de Algemene Vergadering van de Nederlandse Vereniging van Organisaties van Gepensioneerden (NVOG) op 25 mei 2016 in Zeist.

Dames en heren,

Vóór ik met u vooruitkijk, neem ik u even mee terug in de tijd...

Zestig jaar terug.

Naar het voorjaar van 1956.

Na een lang debat neemt de Tweede Kamer de Algemene ouderdomswet aan, de AOW.

Van de – toen nog – honderd Tweede Kamerleden stemmen er twee tegen. Leden van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

Ze vinden het onjuist dat de eerste volksverzekering van ons land niet alleen uitkeringen gaat geven aan arme, maar ook aan rijke ouderen. De AOW vertoont volgens de twee tegenstemmers “onmiskenbaar het karakter van staatssocialisme, waarbij de mens van de wieg tot het graf onder voogdij van de staat wordt geplaatst.”

98 Procent van het parlement stemt vóór en Kamervoorzitter Rad Kortenhorst sluit af met de woorden:

“Ik wens de Regering en de Kamer geluk met de aanvaarding van het wetsontwerp, waardoor de ongelukkige woordcombinatie ‘oud en arm’ zal verdwijnen.”

Dat laatste is gebeurd.

Het eerste jaar, 1957, was de AOW nog geen vetpot.

Een echtpaar kreeg nog geen 650 euro.

Per jaar.

Nu krijgen gehuwde AOW’ers ruim 780 euro bruto per maand.

Per persoon.

Bovendien hebben de verreweg de meeste gepensioneerden een aanvullend pensioen.

Dat is iets waar we trots op mogen zijn.

Daar is hard voor gewerkt.

Het is goed om daar even bij stil te staan vóór we verder kijken naar de toekomst van ons pensioenstelsel.

Kijk eens naar dat pensioenstelsel dat we sinds de dagen van Drees met solidariteit en spaarzin hebben opgebouwd…

Met AOW, waar de overheid verantwoordelijk voor is, en aanvullend pensioen, waar werkgevers en werknemers primair verantwoordelijk voor zijn.

Ons pensioenstelsel wordt in het buitenland nog altijd gezien als één van de beste pensioenstelsels van de wereld.

Maar in ons eigen land zijn veel mensen, oud en jong, die zich dat niet meer kunnen vóórstellen... 

Veel mensen, ook gepensioneerden, hebben hun vertrouwen in het aanvullende pensioen verloren.

Ik begrijp hoe dat komt..

Er is de afgelopen jaren wel wat gebeurd…

Vóór de val van Lehman Brothers, in 2008, dachten veel mensen nog dat hun aanvullende pensioen een zorgeloze zekerheid was,

maar door de financiële en economische crisis kwamen ze er pijnlijk achter dat hun aanvullende pensioen niet gegarandeerd waardevast is,

niet automatisch geïndexeerd wordt,

 en in het uiterste geval zelfs verlaagd kan worden.

Dat is hard aangekomen.

Er is daarna veel gedaan om de zwakke kanten van het pensioenstelsel te versterken en de pensioenfondsen in staat te stellen het gehavende vertrouwen te herstellen.

Er worden nu hogere eisen gesteld aan de deskundigheid van het pensioenfondsbestuur en de kwaliteit van het interne toezicht.

Er wordt nu meer verwacht van de pensioencommunicatie; die moet eerlijk en eenvoudig te begrijpen zijn.

En we hebben het financieel toetsingskader aangepast.

Veranderingen waar gepensioneerden in de praktijk nu de vruchten van plukken.

Er is méér gebeurd.

We hebben de houdbaarheid van het pensioenstelsel structureel verbeterd door de pensioenleeftijd aan te passen aan de gestegen levensverwachting.

Dat was geen gemakkelijk, maar wel gerechtvaardigd besluit. Van cruciaal belang om ons pensioenstelsel betaalbaar te houden.

Er zijn de afgelopen jaren effectieve maatregelen genomen om het pensioenstelsel meer schokbestendig en meer toekomstbestendig te maken.

Maar we zijn er nog niet.

Het vertrouwen is nog niet terug.

Ik kan me voorstellen dat u vorige week vrijdag geschrokken bent van de rapportage van De Nederlandsche Bank over de financiële positie van de pensioenfondsen.

Het jaar 2015 heeft de pensioenfondsen niet het gehoopte herstel gebracht.

Door een combinatie van lage rente en tegenvallende rendementen daalde de gemiddelde dekkingsgraad over 2015 naar gemiddeld 104 procent.

De Nederlandsche Bank rekende voor wat er zou kunnen gebeuren als de dekkingsgraad over heel 2016 zou blijven wat die op 31 maart van dit jaar was:  

dan zouden meer dan 25 pensioenfondsen, met bijna twee miljoen deelnemers en gepensioneerden, volgend jaar een (voorwaardelijke) korting van de pensioenen moeten doorvoeren.

Een verlaging van een half procent.

Voor een modaal aanvullend pensioen van 1100 euro bruto zou dat 5,5 euro minder zijn.

Het is niet uit te sluiten dat het moet gebeuren, maar het is nog veel te vroeg om te voorspellen dat die fondsen hun pensioenen ook echt moeten verlagen, en zo ja, met hoeveel.

Er kan tot 31 december nog heel veel gebeuren.

Toch kan ik me voorstellen dat gepensioneerden het sombere scenario van De Nederlandsche Bank met een bezorgd gezicht hebben gelezen, want gepensioneerden voelen de financiële pijn van een korting onmiddellijk in hun portemonnee.

Dit jaar gaan de meeste gepensioneerden er nog in koopkracht op vooruit, maar het kabinet houdt de verdere ontwikkeling scherp in het oog. Uitgangspunt is en blijft een evenwichtige ontwikkeling van koopkracht. Ook over de generaties.

Vóór Prinsjesdag bekijkt het kabinet het verwachte koopkrachtbeeld voor 2017 en als dan blijkt dat de koopkracht van gepensioneerden, of groepen van kwetsbare gepensioneerden, ongewenst en onrechtvaardig achterblijft, dan kunt u erop rekenen dat ik aan de bel trek.

Ik zet me in voor een pensioenstelsel waar gepensioneerden van nu en gepensioneerden van de toekomst weer trots op kunnen zijn en vertrouwen in kunnen hebben.

Met aanvullende pensioenen die passen bij de wensen van mensen en de eisen van de 21e eeuw.

Na de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet die wensen en eisen in hoofdlijnen op papier gezet om, in overleg met alle betrokkenen, verder uit te werken.

Er is behoefte aan meer ruimte voor maatwerk en keuzevrijheid. Hoe kunnen we dat op een goede manier vorm geven?

Er is behoefte aan een nieuwe pensioenovereenkomst. De Sociaal-Economische Raad heeft verschillende varianten verkend. Zit dé variant daar bij?

Er is behoefte aan een toereikend pensioen voor alle werkende mensen. Niet alleen voor werknemers, maar ook voor zelfstandigen zonder personeel.  

De bestaande doorsneesystematiek past niet meer bij de arbeidsmarkt van deze tijd en is actuarieel niet fair. Hoe kunnen we deze systematiek stap voor stap afbouwen en zorgen dat premie en pensioenopbouw voor jong en oud beter in balans zijn?

Het kabinet heeft de hoofdlijnen verder uitgewerkt en presenteert die vóór de zomer.  

Het gaat om een complexe operatie die in goed overleg en met grote zorgvuldigheid moet worden voorbereid en uitgevoerd. 

We zetten er vaart achter, maar het mag geen haastwerk worden.

Daar is het aanvullende pensioen te belangrijk voor.

Ik kies liever voor een zorgvuldige aanpak die op een zo breed mogelijke steun kan rekenen. Niet alleen in de Tweede Kamer, maar in de hele samenleving.

Want u weet hoe de verantwoordelijkheden liggen:

De overheid is verantwoordelijk voor de AOW.

De overheid speelt een stimulerende rol door het opbouwen van aanvullend pensioen fiscaal aantrekkelijk te maken.

De overheid heeft een ondersteunende en waarborgende rol, om te voorkómen dat de lusten en lasten oneerlijk en onevenwichtig over de generaties worden verdeeld.

Maar sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor het pensioen als arbeidsvoorwaarde,

En pensioenfondsen en verzekeraars zijn verantwoordelijk voor het beheer en het beleggen van het pensioengeld. Uw pensioengeld.

Dat maakt het ook echt noodzakelijk dat we er met elkaar uitkomen.

Met elkaar. Voor elkaar.

Ik heb er vertrouwen in dat ons dat gaat lukken, omdat we uiteindelijk één gemeenschappelijk doel hebben:

een aanvullend pensioen waar jong en oud de toekomst mee in kunnen.

Zodat de gelukkige woordcombinatie ‘pensioen en vertrouwen’ weer terug kan komen.

Dank u.