Toespraak staatssecretarisDijksma bij SER-bijeenkomst 'Schappen: terugblikken en vooruitzien'

Toespraak staatssecretaris Dijksma (EZ) bij de SER-bijeenkomst 'Schappen: terugblikken en vooruitzien' op 23 september 2015 in Den Haag. Alleen het gesproken woord geldt.

Regeren is vooruitzien. Maar regeren is ook terugblikken en leren van het verleden: verbeteren van wat beter kan, en versterken van wat goed gaat door daar op voort te bouwen. Het onderwerp van vanmiddag leent zich daar uitstekend voor. Ik dank de SER dan ook voor de gelegenheid om te reflecteren op 60 jaar product- en bedrijfschappen en het licht te werpen op het tijdperk erna.

Om het belang van de schappen voor Nederland goed te kunnen beoordelen, moeten we terug naar waarom ze ooit zijn opgericht. Dat was in de jaren '50. Nederland probeerde de economie na de Tweede Wereldoorlog weer op gang te krijgen. De Wet op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie was een manier om het bedrijfsleven zichzelf te helpen organiseren. Het idee van zelfsturende schappen was het poldermodel avant la lettre: werkgevers en werknemers die de verantwoordelijkheid deelden voor het succes van de sector.

Sectoren konden schappen zelf in het leven roepen en uit het feit dat ze dat en masse deden – op het hoogtepunt waren er bijna zestig schappen – bleek dat de behoefte eraan groot was. Dat was ook niet zo gek want goed voorbeeld doet goed volgen. Het Landbouwschap was de eerste; niet lang erna volgden vele andere bedrijfstakken, door de hele economie heen: het Bosschap, het Bedrijfschap Ambachten, het Bedrijfschap Schildersbedrijf, het Productschap Tuinbouw, het Bedrijfschap Detailhandel…

Samen met hun leden, de ondernemers, leverden de schappen maatwerk bij het oplossen van maatschappelijke vragen:

  • in de aanpak van sectorspecifieke problematiek als winkelcriminaliteit;
  • in het matchen van scholingsbehoefte en onderwijs;
  • in de promotie van het gemeenschappelijke product als kip, ei of zuivel;
  • in het doen van gemeenschappelijk onderzoek;
  • en in het opstellen van hygiëne- en gezondheidsregels.

De positie van de werknemer verbeterde. Duurzame innovaties kwamen tot stand. En de algehele kwaliteit van het product of bedrijf ging omhoog.

Met de schappen, kortom, groeiden de sectoren. Ik denk dat iedereen het daar vandaag wel over eens is.

Maar, met de groei van de sectoren, veranderde ook de samenleving en de manier waarop naar de schappen werd gekeken. De legitimiteit werd steeds vaker ter discussie gesteld: hoe zit het met de transparantie en de inspraak? Welke tegenprestatie krijgt de ondernemer eigenlijk voor de verplichte heffingen? Door technologische en maatschappelijke ontwikkelingen werden de grenzen tussen sectoren ook vager, waardoor de schappen minder goed op de vragen van ondernemers konden inspelen.

Eindeloze debatten volgden, die te weinig verandering teweeg brachten en uiteindelijk leidden tot de opheffing van het PBO-stelsel op 1 januari 2015.

Dames en heren,

Regeren is verbeteren van wat beter kan, en versterken van wat goed gaat, door daar op voort te bouwen. Dat wat echt meerwaarde heeft en onmisbaar is, moet blijven bestaan. Onderdelen van de schappen zetten we dus voort.

Dat gold allereerst voor de taken met een publiek belang.

Dankzij de schappen hebben we bijvoorbeeld vergaande afspraken over plant- en diergezondheid en voedselkwaliteit. Daardoor is Nederland een kwaliteitsmerk in het buitenland. Voor onze export is het cruciaal dat bedrijven die standaard hooghouden. Daarom hebben we de regelgeving behouden, alleen wordt die nu uitgevoerd onder de publieke vlag.

De overdracht heeft een flinke vermindering in regeldruk opgeleverd, omdat we niet alle taken - en de daarmee gepaard gaande regelgeving - hebben overgenomen. Die vermindering komt bovenop de jaarlijkse lastenverlichting van 200 miljoen euro voor alle bedrijven, omdat er geen verplichte heffingen meer zijn.

Nu de publieke taken onze verantwoordelijkheid zijn, kunnen minister Henk Kamp en ik kijken of we de regeldruk die samenhangt met deze taken nog verder kunnen verminderen. Bijvoorbeeld door het efficiënter inrichten van aangiftes en registraties, waarbij dubbel werk wordt voorkomen.

De kern van de schappen was natuurlijk het netwerk: bedrijven vonden elkaar onder een gezamenlijke paraplu. Die netwerken wilden we ook graag behouden. Zeker in de agrarische sector. Dat we wereldwijd de 2e exporteur van landbouwproducten zijn, hebben we immers mede te danken aan de netwerken die samen kwamen in de productschappen. We hebben er zelfs het hele topsectorenbeleid op geïnspireerd.

Voor de netwerken zijn schappen niet noodzakelijk. Netwerken gaan niet zomaar verloren en blijven bestaan als daar behoefte aan is, zonder verplichtingen. Zo is het nieuwe Technische Bureau Afbouw voortgekomen uit het Bedrijfschap Afbouw. Op basis van vrijwilligheid.

Niet altijd zijn nieuwe verbanden nodig. Zo zien we dat bedrijven uit andere voormalige bedrijfschappen elkaar op punten van gemeenschappelijk belang vinden in bestaande brancheorganisaties. De bestrijding van winkelcriminaliteit van het bedrijfschap Detailhandel bijvoorbeeld, is overgegaan naar Detailhandel Nederland.

Bedrijven uit de voormalig productschappen vormen vaker nieuwe private verbanden: met producenten onderling of met verwerkers of distributeurs verderop in de toeleveringsketen. Ik juich dat toe. Het zijn roerige tijden voor de landbouwsector. Nog nooit waren de uitdagingen zo groot en was samenwerking zo nodig als nu. De Europese Marktordeningsverordening biedt daarom de mogelijkheid voor oprichting en erkenning van dit soort private samenwerkingsverbanden in de landbouwsector. En daar wordt goed gebruik van gemaakt. Sinds december vorig jaar heeft minister Henk Kamp één producentenorganisatie en zeven brancheorganisaties erkend. En ik weet dat er nog meer in oprichting zijn.

Leden van deze organisaties maken afspraken met elkaar over regels waaraan zij zich vrijwillig committeren. Zo kunnen ze afspraken maken over kwaliteitseisen die verder gaan dan strikt nationaal of Europees is voorgeschreven, of ze kunnen gezamenlijk onderzoek laten doen naar bijvoorbeeld nieuwe productiemethoden of verbetering van dierenwelzijn. Leden profiteren dan van concurrentievoordelen doordat de organisatie hen in staat stelt hun product met een herkenbare plus op de markt te brengen.

Een aantal van deze nieuwe organisaties vraagt nu om dergelijke private initiatieven sector-dekkend en dus bindend op te leggen aan niet-aangesloten leden. Om zo meer geld voor onderzoek te kunnen verkrijgen of om te voorkomen dat er free riders zouden ontstaan: bedrijven die niet meebetalen en niet aan bepaalde eisen voldoen, maar wel meeprofiteren van de winst die de initiatieven voor de hele sector opleveren. Een maatregel sector-dekkend maken is mogelijk als de minister van Economische Zaken een Algemeen Verbindend Verklaring, ofwel een AVV, afgeeft.

De minister is daar terecht terughoudend in en toetst elk verzoek aan de eisen die Europees zijn opgelegd. Die eisen zijn streng omdat met dit instrument de ondernemersvrijheid van individuele bedrijven wordt ingeperkt. En dat moeten we alleen bij hoge uitzondering willen.

Als het een publieke taak betreft, dan is het aan de overheid om via wetgeving verplichtingen te stellen. Als het om een private taak gaat, dan moet duidelijk aangetoond worden dat er een sector-breed belang is, willen we afspraken algemeen bindend verklaren.

Dat kan het geval zijn als er sector-breed een verplichte bijdrage wordt gevraagd voor onderzoek en innovatie die de marktpositie van alle ondernemers versterkt. Het moet dan wel duidelijk zijn wat het onderzoek concreet behelst en wat de specifieke kosten en voordelen zijn voor niet bij de organisatie aangesloten deelnemers. Het maakt de aanvraagprocedure voor een AVV evenwel niet eenvoudig. Mijn medewerkers zijn daarom beschikbaar indien nadere uitleg van de regels nodig is. Want het doel mag nooit lijden onder het middel: onderzoek en innovatie moet doorgaan om het grote innoverend vermogen van de agrarische sector te behouden.

Voor de duidelijkheid: ook zonder Algemeen Verbindend Verklaringen zijn er goede redenen om binnen de producenten- en brancheorganisaties afspraken met elkaar te maken. Voldoen aan een afgesproken kwaliteitssysteem levert hen bijvoorbeeld een verbeterde exportpositie op. Bovendien kan de NVWA een kwaliteitssysteem als zodanig erkennen en tot minder controle bij deelnemende bedrijven overgaan. Als de organisaties hun meerwaarde aantonen, worden meer ondernemers lid en worden AVV’s vanzelf minder nodig.

Dames en heren,

Ik rond af. Ik denk dat we zorgvuldig met de schappen-erfenis zijn omgegaan.

De overdracht van die publieke taken van de productschappen naar de Rijksoverheid was een mega-operatie, maar door de uitstekende samenwerking met het bedrijfsleven en besturen en medewerkers van de schappen, zijn die taken nu goed geborgd.

Bovendien weten bedrijven elkaar nog steeds te vinden als het nodig is, op basis van vrijwilligheid en zonder dat ze daar direct een verplichte financiële bijdrage voor hoeven te leveren.

Voor wat betreft de agrarische sector, want die heeft mijn speciale aandacht: ik heb er alle vertrouwen in dat zij zich zo weet te organiseren dat ze de unieke positie in de wereld kan handhaven.

Kortom: ik denk dat we het badwater hebben weggespoeld, maar het kind hebben behouden. En dat hebben we samen gedaan.

Ik dank u voor uw aandacht.