Bekostiging overeenkomst 5% loonstijging door kabinet

Op 10 juli 2015 hebben overheidswerkgevers met drie van de vier vakcentrales voor overheidspersoneel een overeenkomst gesloten die leidt tot 5,05% loonstijging in 2015 en 2016, aangevuld met een eenmalige uitkering van 500 euro in 2015. Na een aantal jaren op de nullijn krijgen onderwijzers, militairen, politieagenten en andere ambtenaren hierdoor weer een flinke loonstijging. De afgelopen weken is discussie ontstaan over de bekostiging van de stijging en de gevolgen voor het pensioen.

Bekostiging: vooral geld van kabinet, daarnaast daling werkgeverspremie

De loonstijging wordt betaald door het kabinet: er wordt in totaal 1,3 miljard euro extra op de rijksbegroting voor uitgetrokken. Daarnaast leiden afspraken over de ABP-pensioenregeling tot een daling van de pensioenpremies. Overheidswerkgevers hebben met de vakcentrales afgesproken dat zij de daling van de werkgeverspremies (circa 700 miljoen euro) ook beschikbaar stellen voor de loonsverhoging, bovenop de 1,3 miljard euro van het kabinet. De daling van de werknemerspremies leidt ook tot een extra stijging van het nettoloon van circa 0,5%, bovenop de loonstijging van 5,05% en 500 euro eenmalig.

Tabel

Financieringsbron

Extra geld vanuit kabinet

Vanuit verlaging werkgeverspremies pensioenen

Totaal

Eenmalige bruto uitkering in 2015

€ 500

1,25% structureel vanaf 1/9/2015

1,25%

1,6% structureel vanaf 1/1/2016

1,6%

0,4% structureel door voorkomen premieopslag

0,4%

Vrijval door aanpassing indexatieambitie

1,0%

0,8% structureel a.g.v. Witteveen II

0,8%

Totaal in %

3,25% structureel
+ € 500 eenmalig

1,8% structureel

5,05%
+ € 500 eenmalig

Totaal in euro

1,3 miljard structureel

700 miljoen structureel

2 miljard structureel

Aanvullende koopkrachtstijging

Vrijval werknemerspremie ABP

0,5%

Hogere loonstijging dan in private sectoren

Vergeleken met lopende en recent afgesloten cao’s in de private sectoren, biedt de loonruimteovereenkomst een duidelijk hogere loonstijging: ruim 2,5% op jaarbasis. Veelal bieden cao’s in de markt zo’n 0,3 tot 1,5% op jaarbasis. Enkele uitschieters naar boven komen wel boven de 2% (bijvoorbeeld Tata Steel met 2,13% en de NS met 2,07%), maar nog altijd lager dan 2,5%.

Gevolgen voor de ABP-pensioenen

Het ABP gaat over van loonindexatie naar prijsindexatie; daarbij is koopkrachtbehoud de ambitie. Hiermee sluit het ABP aan bij de meeste andere grote bedrijfstakpensioenfondsen, aangezien bijna alle bedrijfstakpensioenfondsen al uitgaan van prijsindexatie (alleen PfzW heeft nog loonindexatie). Het overgaan naar prijsindexatie heeft op termijn gevolgen voor de pensioenen.

Volgens de FNV heeft de loonruimteovereenkomst een pensioenverlies van 15% tot gevolg voor de deelnemers. Het klopt dat het aanpassen van de indexatieambitie van loon- naar prijsindexatie op de lange termijn waarschijnlijk tot een iets lager pensioen leidt omdat er minder premie wordt ingelegd. Maar de daling van 15% die de FNV noemt is niet realistisch: die gaat uit van een werknemer die nu 25 jaar is en de pensioenuitkering die deze werknemer op een leeftijd van 75 krijgt. Ook is geen rekening gehouden met de loonsverhoging van ruim 5%, door dit hogere inkomen bouwt iemand de rest van zijn werkzame leven meer pensioen op en valt het pensioen hoger uit. Bovendien gaat de FNV uit van een verschil tussen de toekomstige loon- en prijsstijging dat fors hoger is dan in de afgelopen vier decennia. Als we naar de ontwikkelingen in lonen en prijzen kijken gedurende de afgelopen tientallen jaren en rekening houden met de 5% loonsverhoging, dan komt het resultaat aanzienlijk positiever uit. Het is overigens onmogelijk om exacte cijfers te geven voor een moment dat 50 jaar in de toekomst ligt. Om die reden heeft het kabinet besloten geen alternatieve berekeningen te publiceren over die lange periode.

Voor de kortere en middellange termijn zijn wel betrouwbare berekeningen te maken. Uit berekeningen van de overheidswerkgevers blijkt dat het pensioenresultaat voor deelnemers die nu rond de 50 jaar zijn, op het moment van pensioneren juist toeneemt: tussen de 1% en 3%. Zij hebben baat bij het hogere pensioengevende loon en weinig nadeel van de andere indexatieambitie. Voor gepensioneerden is er nauwelijks tot geen effect op de pensioenuitkeringen.

Kortom: de overeenkomst realiseert een aanzienlijke en structurele loonstijging nu meer koopkracht oplevert en door het hogere pensioengevende inkomen ook een hogere pensioenopbouw in de toekomst.

Vervolgtraject

De achterbanraadpleging van de centrales is eind augustus afgerond. Als de overeenkomst mag rekenen op steun van de achterbannen van de centrales, wordt in de pensioenkamer van 3 september besloten om per 1 januari 2016 het ABP-pensioen voortaan te indexeren op basis van de prijsinflatie en om de premie tot 1 januari 2021 niet hoger dan op kostendekkend niveau vast te stellen. Dat betekent dat er ook geen herstelopslag zal worden geheven.

Daarmee vallen de middelen voor de loonsverhoging vrij, die via de verschillende sectorcao’s tot uitbetaling kunnen komen. De bovensectorale overeenkomst is daarmee dan een feit. De afspraken kunnen vanaf dat moment in de sectoren worden uitgewerkt.