Toespraak door Minister Bussemaker bij de conferentie ‘De staat van de cultuur: de lancering van de cultuurindex'

Op 9 december 2013 sloot minister Bussemaker de conferentie ‘De staat van de cultuur: de lancering van de cultuurindex' van de Boekmanstichting.

Dames en heren,

Na een middag van debatteren over feiten en cijfers en langetermijnperspectieven, wil ik beginnen met een citaat:

‘Zolang we ons alleen bezighouden met onze dagelijkse bezigheden worden de wezenlijke delen van onszelf misschien nooit wakker geschud; ze sluimeren totdat ze aangespoord, geprikkeld en getart worden door de wereld van de kunst.’

En u zult het allemaal herkennen: dat moment van bezieling, inspiratie bij de confrontatie met een geliefd schilderij, boek of muziekstuk.
Ik had het voor het laatst hier in deze zaal, bij het concert van contrabassist Rick Stotijn die ik de Nederlandse Muziekprijs mocht uitreiken.

Dit citaat komt uit het nieuwe boek Kunst als therapie van Alain de Botton en John Armstrong.
De schrijvers van dit boek stellen dat kunst een completerende werking heeft op onze menselijke tekortkomingen. Een verheffingsgedachte anno 2013.

En dat brengt ons direct bij Emanuel Boekman.
Want hier stilstaan bij het 50-jarig jubileum van de Boekmanstichting kan niet zonder stilstaan bij zijn illustere naamgever. De letterzetter die zich vanuit een materieel arm maar geestelijk rijk milieu opwerkte tot wethouder, socioloog maar vooral ook cultuurdenker.

Boekman is van grote waarde. Vanwege zijn heilige geloof in de kracht van cultuur, en zijn ambitie die toegankelijk te maken voor iedereen.
Maar ook vanwege zijn fundamentele ideeën over de wisselwerking tussen kunstenaars en samenleving. En hoe je die als overheid zo goed mogelijk kon stimuleren.
In zijn werk vinden we elementen die nodig zijn voor een modern cultuurbeleid, terug. Historische analyses, economische onderbouwingen, en (vooral) een helder verhaal over de fundamentele waarden achter dat beleid.  

Ik vind het belangrijk om dat  brede gesprek over cultuur weer volop te voeren.
Kunst en erfgoed kunnen nooit van grote economische en maatschappelijke waarde zijn als het mensen afzonderlijk niet meer zou aanspreken.
Maar als we alleen benadrukken wat kunst met individuele mensen doet, dan vergeten we de bijzondere bijdrage die kunstenaars kunnen leveren op vele, andere maatschappelijke terreinen.
De persoonlijke waarde en de maatschappelijke waarde van kunst lopen in elkaar over.

Dat brede verhaal vormt de legitimering van het cultuurbeleid van de overheid. En dat gesprek heeft voortdurend onderhoud nodig.

Daarbij hebben we aan de Boekmanstichting een geweldige counterpart.
In de afgelopen vijftig jaar is de Boekmanstichting uitgegroeid tot een onafhankelijk instituut dat cultuurmakers en bestuurders voortdurend van munitie voorziet. Dat  bruggen bouwt naar andere domeinen, dat de tijdgeest kritisch volgt. Niet vanuit de waan van de dag, maar bedachtzaam: op zoek naar inzichten, naar grotere verbanden.

Dat leidde de afgelopen jaren tot een reeks belangwekkende studies zoals De hulpbehoevende Mecenas in 1990 op een moment dat lang nog niet iedereen over geven aan cultuur sprak.
En ik denk ook aan de zeven jaarboeken Kunst en beleid, de  studies over buitenlands cultuurbeleid, de debatten, de uitgaves van scripties en promoties. En natuurlijk het meest in het oog springend: al die jaargangen van uw tijdschrift Boekman.
Wie, zoals ik de moeite neemt om al die jaargangen door te bladeren, ziet heel mooi, een ‘van nul-tot-nu’ van het cultuurbeleid in Nederland voor zich opdoemen. Waarin vaste waarden terugkeren maar thema’s en middelen steeds veranderen.

Van onderwerpen in een welzijnsframe in de jaren zeventig tot de meer sociaaleconomische verbindingen tussen techniek, creatieve industrie en de zorg in 2013.
Van de autonomie van de kunsten – ‘een hardnekkige illusie’, zoals Hans Onno van den Berg stelde in 1994 – tot de American Arts Index, de inspiratiebron voor uw initiatief van vandaag, dat u samen met het SCP heeft uitgewerkt.

Met stevige polemieken, waarbij je kunt constateren dat sommige discussies van alle tijden zijn: 
‘Als de overheid haar steun terugtrekt, moeten de Nederlanders laten zien wat kunst hen werkelijk waard is.
Waarschijnlijk is dan een herwaardering van de kunst, een actievere deelname en dientengevolge een hogere kwaliteit van leven het resultaat’, aldus Arjo Klamer in Boekman van 1995.
Ondernemerschap keert terug. Van het begin van kunstsponsoring in de jaren zeventig - met als eerste vooral dochterbedrijven van Amerikaanse multinationals – tot het cultureel ondernemerschap van vandaag.

En ook cultuuroverdracht is een constante factor. Het begon met volksverheffing. Met lede ogen moesten de bezielde sociaaldemocraten aanzien, dat het volk met de voeten stemde, en film verkoos boven toneel.
En in een Boekman uit 2011 draait het onder meer om de vraag ‘waarom cultuureducatie als volwaardig vak topprioriteit moet zijn voor cultuurpolitiek’. Waarvan acte!

En het zijn ook die onderwerpen die, samen met digitalisering en creatieve industrie, de agenda van mijn cultuurbeleid vormen. Omdat ze bij uitstek aantonen, dat cultuur in wisselwerking met de samenleving staat.

We blijven daarbij voor grote uitdagingen staan.

Om de grote belangstelling die er is voor cultuur te vertalen naar een zo groot mogelijk draagvlak.
Om cultuur nog meer zichtbaar te maken, om onafhankelijkheid te versterken waar dat kan en te ondersteunen waar dat nodig blijft.
Om kunstenaars te stimuleren de maatschappij actief te bevragen en om spannende verbindingen aan te gaan met andere maatschappelijke domeinen. – zoals de zorg en het milieu.
[Hier noemde de Minister een voorbeeld van HKU-studente Romina Pompei die een app ontwikkelde om het lange termijngeheugen van mensen met Alzheimer te trainen].
Helemaal passend bij een netwerksamenleving waarbinnen bestaande grenzen vervagen, ontwikkelingen elkaar razendsnel opvolgen en ‘delen’ het DNA vormt.

En dat brengt mij bij de Cultuurindex.
Want juist in zo’n samenleving kunnen we niet meer zonder heldere feiten en cijfers, die trends en ontwikkelingen over langere tijd schetsen.
Natuurlijk, de betekenis van cultuur valt niet alleen in cijfers uit te drukken. Maar om mensen buiten deze fraaie tempel te bekeren, hebben we ze heel hard nodig. Het gaat dan om politici en publiek, burgers en belastingbetalers; niet de cynici, maar wel de critici. Dus het is goed dat we hier steeds meer werk van maken.
Niet toevallig loopt dit grote project parallel met Cultuur in Beeld, een vergelijkbare publicatie van OCW,  met bijzondere aandacht voor  het gesubsidieerde deel van de sector.
Alle reden dus om elkaar op te zoeken, te profiteren van elkaars werk en samen te zoeken naar betere betrouwbaarheid, duiding en bereik.

En dat brengt mij tot slot op het volgende.
Ik noemde in het begin van mijn verhaal de noodzaak om het brede gesprek over cultuurbeleid en de waarden daarachter te voeren.

De vraag is: doen wij dat - overheid en degenen die vanuit de sector het debat aanjagen - nog op de goede manier?

Gaan we het debat daarover met de burger en met de sector zelf voldoende effectief aan?
Treden wij daarvoor zelf voldoende buiten de gebaande paden?
Voelen we die urgentie voldoende?
[Op deze plek haakte de Minister in op de ontstane discusie rond het opiniestuk van Melle Daamen in NRC van vrijdag 06-12-13]
Cultuur blijft belangrijk voor heel veel mensen, maar de vanzelfsprekendheid om cultuur te subsidiëren neemt af.
Om cultuurbeleid stevig te blijven verankeren, zoals Boekman dat deed, moeten we ons die vragen stellen.

Om met de woorden van Boekman te eindigen, ‘Vanuit het besef dat de kunst een eigen deel van het volle leven is, geen tijdverdrijf voor sommige leegloopenden, maar een niet te missen bestanddeel van ons wezen.’