Toespraak minister Asscher op het congres "Nederland Nu: de sociaal-economische staat van Nederland" van de SER op 4 maart 2013 in Den Haag

Op donderdag 4 maart 2013 hield minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een toespraak op het congres "Nederland Nu: de sociaal-economische staat van Nederland". Hieronder treft u de tekst van zijn toespraak.

Dames en heren,

Laat me beginnen om Wiebe Draijer te bedanken. Te bedanken voor de gelegenheid om vandaag – een cruciale dag in de polder – met u stil te staan bij een, op het oog, simpele vraag:
‘Hoe staat Nederland er sociaaleconomisch voor?’

Als ik kijk naar Nederland nu, dan zie ik veel waar we tevreden over kunnen zijn, waar we trots op kunnen zijn.
We wonen in één van de meest welvarende landen van de wereld.
Een land met een goede gezondheidszorg. Nederlanders worden steeds ouder en (gemiddeld genomen) ook steeds gezonder oud.    
Een land met prima onderwijs. Het opleidingsniveau van de bevolking is de afgelopen decennia geweldig gestegen en stijgt nog steeds.
Een land met een solide en solidair stelsel van sociale voorzieningen. Wie ziek wordt, wie niet kan werken, kan rekenen op ondersteuning.

In Nederland nu heeft meer dan 70% van de mensen tussen de 18 en de 65 jaar een betaalde baan (van meer dan 12 uur in de week). De werkloosheid is hier lager dan in de meeste andere landen van de Europese Unie.
In Nederland nu bouwen bijna alle werknemers een aanvullend pensioen op. En betalen we met elkaar zo’n € 33 miljard om ouderen AOW te kunnen geven.
Dat is iets waar we in de polder trots op kunnen zijn met elkaar.

Maar als ik naar Nederland nu kijk, zie ik ook de cijfers die het Centraal Planbureau vorige week publiceerde.  Cijfers waar ik niet tevreden over kan zijn, waar we niet trots op kunnen zijn.
De verwachting is dat de werkloosheid dit jaar stijgt naar 7¾ procent (van de beroepsbevolking).
Dat betekent dat er eind van dit jaar 90.000 mensen meer werkloos zijn dan aan het begin van dit jaar.
Zo’n cijfer raakt me. Ik zie de mensen achter dat percentage. Het verlies van een baan hakt er stevig in. Niet alleen financieel, maar ook sociaal, emotioneel. 
De stijgende jeugdwerkloosheid – twee keer hoger dan de gemiddelde werkloosheid –  doet me extra zeer. Juist jongeren staan te trappelen om aan de slag te gaan. Niemand van ons is oud genoeg om vergeten te zijn hoe het voelt als je jong bent. Je komt net van school, net van de universiteit, en wilt wat maken van je leven. Als je dan keer op keer je neus stoot en nergens een stageplek of een baan vindt, dan is dat een enorme domper.
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over deze cijfers. Het maakt mensen onzeker.

Ik heb vorige maand gesproken  met een aantal verontruste 50-plussers. Ze waren sinds kort werkloos of dreigden hun baan te verliezen.
Ik had ze voor een gesprek uitgenodigd omdat ze me een bezorgde brief of e-mail hadden gestuurd.
Het waren absoluut geen mopperaars, maar mensen met reële zorgen.
Ze waren bezorgd, misschien kan ik beter zeggen boos, dat ze vanwege hun leeftijd maar weinig kans op de arbeidsmarkt hebben. ‘Als werkgevers zien dat je 56 bent, schuiven ze je sollicitatiebrief meteen opzij’, zei er 1.
Ze waren ook bezorgd, misschien kan ik beter zeggen bang, voor wat er met het ontslagrecht gaat gebeuren. ‘Kunnen we straks zomaar op straat worden gezet?’,  vroegen ze.

Ik begrijp dat mensen met deze zorgen zitten, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat werknemers straks zomaar op straat worden gezet. Absoluut niet. Werknemers  hebben en houden de zekerheid dat ze zonder gegronde reden niet ontslagen kunnen worden. 
De wet beschermt werknemers tegen willekeur van werkgevers bij ontslag en, ook niet onbelangrijk, beperkt de mogelijkheden (van werkgevers) om werknemers langdurig in te zetten op basis van flexibele contracten.
Die bescherming is er niet voor niets gekomen en moet wat mij betreft behouden blijven, voor flexwerkers zelfs verbeterd worden. De bescherming van flexwerkers en werknemers met een vast contract moet meer gelijkgetrokken worden. Ik ben geweldig gemotiveerd om dat te doen.
Wat we straks ook afspreken met de sociale partners, het wordt hier geen Wilde Westen op de arbeidsmarkt. 

Ik heb ook niet het idee dat werkgevers in ons land dat willen. Helaas heb je altijd wel een paar cowboys, maar veruit de meeste werkgevers in ons land willen niet terug naar de negentiende eeuw.
(Dat zien we in de praktijk. Ook al zit het economisch zwaar tegen, werkgevers doen hun uiterste best om hun vakmensen vast te houden. Wetend dat die voor de continuïteit moeten zorgen. Wetend dat die essentieel zijn voor de toekomst van een bedrijf. Wetend ook dat er in sommige sectoren een schreeuwend tekort aan vakmensen is en dat er, door de vergrijzing, over een aantal jaren weer meer krapte op de arbeidsmarkt ontstaat.)
Het lijkt op het eerste oog misschien wel goedkoop om werknemers van het ene op het andere moment te kunnen ontslaan, maar op de langere termijn zouden werkgevers zich daarmee diep in de vingers snijden. Met ongewenste, ongezonde gevolgen voor werknemers, werkgevers en de hele economie.  Juist door werknemers aan zich te binden, en in die werknemers te investeren, kunnen bedrijven hun innovatiekracht en hun groeikansen verbeteren.
Het is niet gezond voor mensen en niet goed voor de economie als mensen voortdurend moeten vrezen dat ze, hup, van de ene op de ander dag op straat gezet kunnen worden. Helemaal niet als hun werk daarna direct wordt overgenomen door goedkopere arbeidskrachten.
Dat mogen we niet accepteren en dat wordt ook niet geaccepteerd.

Een paar maanden geleden sprak ik met een aantal bloembindsters voor wie ontslag was aangevraagd.
De vrouwen hadden het gevoel dat ze onrechtvaardig aan de kant waren geschoven. Ze zeiden dat hun werk direct was overgenomen door  Poolse werkneemsters, die hun werk goedkoper deden. Ik heb vorige week gehoord dat het UWV de ontslagvergunning heeft geweigerd. Omdat het werk van het vaste personeel was uitbesteed aan flexibel ingehuurd personeel, zonder dat er iets aan het werk zelf was veranderd. Dat is in strijd met de regels.
Ik vind dat geweldig nieuws voor die bloembindsters en ook geweldig nieuws voor al die mensen die zich zorgen maken over verdringing op de arbeidsmarkt.
Oneigenlijk gebruik van flexwerk moet en zal worden aangepakt.
Ongewenste gevolgen van arbeidsmigratie moeten en zullen worden bestreden.

Ik keer terug naar het gesprek dat ik had met die verontruste vijftigplussers. Ze maakten zich zorgen over hun kansen op de arbeidsmarkt. Ouderen die hun baan verliezen, komen moeilijk weer aan de slag.
Ik kan me hun zorg voorstellen. Het is zorgelijk als mensen die nog 10, 15 jaar van hun pensioen af zijn, al worden afgeschreven. Alsof je met 50 of 55 oud en op bent. Dat is echt onzin. Mensen van 50, 60 zijn gemiddeld genomen veel gezonder en veel beter geschoold dan hun ouders en grootouders.

Op oude foto’s valt het mij ook altijd weer op dat de vijftigers en zestigers van toen er heel anders uitzagen dan de vijftigers en zestigers van nu.
Het klinkt paradoxaal, maar ouderen zijn jonger geworden. En dat komt echt niet omdat die foto’s van vroeger inmiddels verkleurd zijn.
Het is een misverstand dat oudere werknemers zich vaker ziek melden. Het is een mythe dat oudere werknemers niet bereid zouden zijn om bij te blijven. 
Gelukkig zien we wel vooruitgang. De arbeidsparticipatie van oudere werknemers gaat gestaag omhoog. De werkgelegenheid van 55-plussers is de afgelopen jaren sterk gestegen en ouderen gaan steeds later met pensioen.
Dat is geen reden om tevreden achterover te leunen. Het is tijd om grotere stappen vooruit te zetten.
We moeten ons aanpassen aan de vergrijzing, de globalisering en de technologische ontwikkeling die steeds sneller gaat. 

 In ons dagelijks leven kunnen we allemaal zien hoe snel die ontwikkelingen gaan. Ik zie hier mensen zitten die in hun jeugd vast en zeker grammofoonplaten kochten. Niet van die breekbare platen die je op zo’n ouderwetse slingergrammofoon moest leggen, zulke oude mensen zie ik hier nou ook weer niet, maar van die ‘moderne’ grammofoonplaten: ‘Mono. Ook stereo afspeelbaar.’
Hoe snel is het daarna niet gegaan? Eerst kwamen de cassettebandjes en de video’s, toen de cd’s en de dvd’s en nu is het voor jongeren heel gewoon om muziek te luisteren via internet. Op een mp3-speler. Op een iPhone.
Het maakt duidelijk hoe snel producten veranderen, verouderen, en dat het onvermijdelijk is om met die ontwikkelingen mee te gaan. 
Zo eenvoudig is het. Bedrijven moeten veranderen om te overleven. En werknemers moeten mee veranderen. Dat is niet iets van deze tijd. Dat is iets van alle tijden. Het is niet te voorkomen dat er banen en beroepen verdwijnen. Als onze ouders en grootouders en hun grootouders zich niet hadden aangepast aan de nieuwe tijd, dan werkten er nu nog massaal turfstekers in Drenthe, jeneverstokers in Schiedam en mijnwerkers in Limburg. Dat is gelukkig niet zo. Nederland is een open economie, geen openluchtmuseum.
We moeten ons aanpassen. De wereld draait door en wij kunnen niet stil blijven staan.
Dat vraagt niet alleen om aanpassingsvermogen van bedrijven, maar ook van mensen.

Het lukt niet meer om na het halen van je schooldiploma of je bul nooit meer een studieboek in te kijken. Er wordt van je verwacht dat je bij blijft. Er wordt van je verwacht dat je investeert in je verdere ontwikkeling. Dat is niet alleen nodig om je werk van nu goed te blijven doen,  maar ook om je kansen te verhogen om een nieuwe baan te vinden, als je wilt of als je moet.
De beste bescherming tegen het verlies van werk is het verhogen van de kans om nieuw werk te vinden. Zo vlak voor 30 april ga ik niet beweren dat mensen een functie niet langer dan 10, 20 of 30 jaar kunnen uitoefenen.

Als je met plezier arts, accountant of automonteur bent, en je houdt je vak en je vaardigheden bij, en je blijft je werk naar ieders tevredenheid doen, dan zie ik niet in waarom mensen per se een ander beroep zouden moeten kiezen.
Het verhogen van de mobiliteit is geen doel op zich, maar is een middel om te zorgen dat mensen aan het werk kunnen blijven.
Zeker voor mensen met een zwaar beroep, die na verloop van tijd merken dat het voor hun gezondheid beter is om een ander vak te kiezen.
Zeker voor mensen die werken in een sector met een onzekere toekomst, en nu al aan zien komen dat ze ooit naar een andere sector moeten overstappen.
Zeker voor mensen die met plezier willen blijven werken tot ze de leeftijd hebben om met pensioen te gaan.
De arbeidsmarkt van nu vraagt om meer aanpassingsvermogen dan in het verleden.
Het is net als met water dat woeliger wordt.

In een watertje met weinig deining kunnen vissers en schippers prima uit de voeten met een simpele houten steiger die vast zit aan een paar palen die stevig in de bodem staan. Maar in woeliger water, met een groot verschil tussen eb en vloed, heb je weinig aan een vaste steiger. Bij laagwater moet je met een laddertje naar beneden; bij hoogwater houd je geen droge voeten. In zulk water heb je zo’n drijvende steiger nodig, die je in zeehavens en grote rivieren ziet:
die zitten wel vast aan stevige palen, maar op zo’n manier dat ze soepel met het tij meebewegen. Die steigers voelen misschien wat wiebelig onder de voeten, maar bieden wel de zekerheid die je nodig hebt: je houdt droge voeten en stapt probleemloos in en uit een aangemeerde boot.
Dat is de flexibiliteit die we op de arbeidsmarkt nodig hebben. De flexibiliteit die zekerheid  biedt. Het is heel menselijk om vast te houden aan oude en vertrouwde zekerheden, maar het is niet verstandig om je vast te klampen aan verouderde zekerheden. 

Het moet niet gaan om het versoepelen van het ontslagrecht, nee, het moet gaan om het versoepelen van de mogelijkheden om van de ene naar de andere baan over te stappen (en het aantrekkelijker te maken om dat te doen.).
Het doel moet niet alleen zijn om de duur van de WW te verkorten, nee, het gaat om het verkorten van de tijd dat mensen in de WW zitten.
Het gaat niet om verlagen van de ontslagvergoeding, nee, het gaat om het verhogen van de kans om zonder ontslag van werk naar werk te gaan.
Daarom vind ik het ook voorwaarde om werknemers voor wie ontslag dreigt, recht te geven op een vergoeding die kan worden gebruikt voor omscholing of outplacement.
Een vergoeding voor alle werknemers, met een vast contract en met een tijdelijke contract, die langer dan een jaar bij een werkgever hebben gewerkt.
Een vergoeding om een nieuwe start te maken. Een vergoeding om naar een ander baan over te stappen.
Geen ontbindingsvergoeding, maar een verbindingsvergoeding.

Er wordt al jaren gepraat over van-werk-naar- werk. Het wordt tijd om er meer aan te gaan doen. 
Scholing is (daarbij) een sleutelwoord. Scholing is een cruciaal om aan de slag te blijven.
De verantwoordelijkheid voor scholing van werknemers ligt in de eerste plaats bij werknemers zelf en bij hun werkgever. De organisaties van werkgevers en werknemers zijn zich daar ook van bewust. Alle aandacht is nu gericht op het sociaal overleg van nu, maar in het verleden zijn er al sociale akkoorden gesloten met afspraken om meer te investeren in  scholing.
Het is een aanpak die werkt.

Ik heb een paar weken geleden gesproken met een 50-plusser die dat zelf had ervaren. Geert Geersing is zijn naam. Hij is 53 jaar en had dertig jaar bij een drukker in Groningen gewerkt. Toen kreeg hij te horen dat zijn baan zou verdwijnen. Het was geen man die zin had om ook maar één dag werkloos thuis te zitten. Hij deed – met steun van de sector – een opleiding om lasser te worden. Daarna vond hij – na een proefplaatsing van drie maanden (met behoud van WW) –  een baan als pijpfitter bij een scheepswerf bij hem in de buurt.

Ik vond dat een inspirerend voorbeeld. Het maakt duidelijk dat mensen, ook als het economisch tegenzit, van werk naar werk kunnen overstappen. Zonder in de tussentijd langdurig werkloos te zijn.
Dat is belangrijk, want hoe langer mensen werkloos blijven, hoe moeilijker ze weer aan de slag komen en hoe meer ze, financieel en sociaal, op achterstand raken.
Laten we ook hier niet vergeten dat er nog steeds kansen zijn. Er zijn nog steeds mensen die het lukt om vanuit de WW aan het werk te komen. In januari van dit jaar kregen er 369.000 mensen een WW-uitkering; 29.000 meer dan de maand ervoor. Maar er waren in deze maand ook weer 21.000 mensen die vanuit de WW een nieuwe baan vonden.

Er zijn kansen op de arbeidsmarkt en het kabinetsbeleid is erop gericht om die kansen te vergroten.
Daarom investeren we in onderwijs en komen we met stimulerende injecties in de bouw.
Daarom gaan we dit jaar niet extra bezuinigen.
Daarom nemen we maatregelen om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen en kom ik morgen met een plan om de jeugdwerkloosheid aan te pakken.

Er is helaas niet 1 knop die ik als minister in kan drukken om de werkloosheid weg te werken, maar ik kan me wel inzetten om maatregelen te nemen die mensen meer kansen, gelijke kansen, op de arbeidsmarkt bieden, en die ongelijke behandeling bestrijden.

Een voorbeeld.
Er is nu een groot verschil in (de hoogte van) ontslagvergoedingen die werknemers krijgen. Het maakt voor de portemonnee van werknemers nogal uit welke ontslagroute hun werkgever kiest: via UWV of via kantonrechter. Als het UWV toestemming geeft om een arbeidsovereenkomst op te zeggen, dan krijgen de ontslagen werknemers in de regel geen vergoeding. Bij rechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst krijgen ze minimaal een maandsalaris per dienstjaar. Dat leidt tot rechtsongelijkheid (als het gaat om de gevolgen van ontslag).
Daar komt bij dat de weg via de kantonrechter vaker wordt gekozen als het om werknemers met hogere inkomens gaat,  terwijl de weg via het UWV vaker wordt gekozen als het om werknemers met lagere inkomens gaat. Gemiddeld genomen pakt ontslag dus slechter uit voor werknemers met lage inkomens. Dat verschil vind ik niet te rechtvaardigen.

Dames en heren,
Ik kom terug bij de vraag waar ik mee begon: ‘Hoe staat Nederland er sociaaleconomisch voor? ‘Het is een simpele vraag die niet zo simpel is te beantwoorden. Nederland heeft een sterke uitgangspositie, maar we moeten ons wel aanpassen aan de eisen van de tijd. Om te behouden waar we trots op zijn. Om te beschermen wat van waarde is. 

Vandaag staan we voor keuzes die niet alleen onze toekomst bepalen, maar ook de toekomst van onze kinderen en hun kinderen.
Dat motiveert mij. Dat inspireert mij. 

Ik hoop dat het u ook motiveert en inspireert. We zijn met elkaar verantwoordelijk om Nederland aan te passen aan de eisen van deze tijd en onze wensen voor de toekomst.
Dat is niet eenvoudig.  We moeten keuzes maken die diep ingrijpen in het leven van mensen, zonder dat ze er misschien direct profijt van zien, maar die bepalend zijn voor hun, voor onze toekomst.
Om de zorg betaalbaar te houden – en beschikbaar voor iedereen die er een beroep op moet doen.
Om sociale voorzieningen betaalbaar te houden – en beschikbaar voor iedereen die er een beroep op moet doen.
Om de arbeidsmarkt aan te passen aan de eisen en wensen van de 21e eeuw –  zodat mensen snel en soepel van de ene naar de andere baan kunnen overstappen, en onderwijs en arbeidsmarkt goed op elkaar aansluiten.

Werk is meer dan je brood verdienen. Het levert je niet alleen inkomen op, maar ook waardering en respect. De arbeidsmarkt moet mensen in staat stellen om zich door hun werk te ontwikkelen en volwaardig mee te draaien in de samenleving.
Ik heb er vertrouwen in dat we er met elkaar uitkomen. In het parlement. In de polder. In de samenleving.
Ik vind het ook onze verantwoordelijkheid om er met elkaar uit te komen. Wat we in de polder hebben opgebouwd, hebben we met elkaar opgebouwd. Met vakbonden. Met werkgeversorganisaties. Nu zijn we met elkaar verantwoordelijkheid om die veranderingen door te voeren die onvermijdelijk zijn om te behouden waar we trots op zijn:  een welvarend land, een land waar mensen fatsoenlijk werk hebben, een land waar mensen kunnen rekenen op sociale zekerheid en zorg.
We hebben ernstige economische problemen, maar we hebben ook de kracht en de veerkracht om er met elkaar uit te komen.

Het is onze ouders en onze grootouders steeds weer gelukt om uit een crisis te komen; ik zie geen enkele reden waarom het ons nu niet zou lukken ons aan te passen aan een nieuwe tijd en nieuwe omstandigheden. We zijn gezonder dan ooit. We zijn beter opgeleid dan ooit. We zien ook dat er voor 2014 weer economische groei wordt verwacht. Dat mogen we niet in de kiem smoren.

Kijk naar buiten. Juist vandaag zien we dat er altijd weer een eind aan de winter komt, zoals er ook altijd weer een eind aan een crisis komt.
Met elkaar komen we er zeker uit.