Uitreiking van de Mensenrechtentulp

Toespraak van de minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans bij de uitreiking van de Mensenrechtentulp op 9 januari 2013 in Het Spaansche Hof in Den Haag.

Dames en heren,

Fijn dat u hier in groten getale bent vanmiddag. Nu we toch onder ons zijn, wil ik best verklappen dat de mensenrechtenprijs blijft. Voor mijn nota over het mensenrechtenbeleid moet ik veel dingen goed bekijken. Maar ik kan u alvast beloven dat de prijs blijft.

Ik heb goed geluisterd naar wat er vanmiddag allemaal is gezegd. Ik voel mij daar dan ook door gesterkt bij de inzet die dit kabinet zal kiezen. Net als het kabinet van Verhagen, zal ook dit kabinet mensenrechten tot een hoofdpunt van het beleid maken. Ik moet daarbij wel die nota schrijven – omdat de wereld om ons heen zo razendsnel verandert. Ook veranderen de verhoudingen in de wereld en tussen werelddelen razendsnel. Tegelijk veranderen onze waarden niet. Toch moeten we de instrumenten die we nodig hebben om te zorgen dat die waarden beklijven en groeien, aanpassen aan de veranderde verhoudingen in de wereld.

Onze wereld is heel groot en voor veel Nederlanders ook bedreigend. Maar onze wereld is tegelijkertijd ook heel klein geworden. Wie had tien, vijftien jaar geleden gedacht dat een wat dolle Koreaan met een bepaalde beweging binnen één à twee weken een wereldhit zou krijgen? ‘Gangnam Style’: mijn kinderen van zes en acht weten precies wat het is. Een hit die in Korea ontstond en die zich binnen no time en als een olievlek over de wereld verspreidde – dankzij internet.

Zo is het ook met mensenrechtenschendingen: ze komen dagelijks bij ons binnen. Daardoor wordt de betrokkenheid van mens tot mens bij die mensenrechtenschendingen vergroot. Dat vergroot ook de zorg van overheden in landen waar die mensenrechtenschendingen plaatsvinden. De zorg van overheden dat de aandacht voor die schendingen hen zou kunnen raken en de belangen van de staat zou kunnen schaden.

Overheden reageren daar verschillend op – helaas veel te vaak met repressie. Je ziet wereldwijd – en geen enkel continent wordt daarvan gespaard, ook het Europese continent niet – de neiging om mensenrechtenverdedigers weg te drukken. Om ze in een hoek te zetten. Om mensenrechtenverdedigers soms, niet eens tweeënhalf uur vliegen hier vandaan, in de criminele hoek te zetten. Ze kunnen het label buitenlandse agent krijgen alleen maar omdat ze samenwerken met buitenlandse mensenrechtenorganisaties – wat nu in Rusland bijvoorbeeld gebeurt. Er is dus alle aanleiding om ons hard te blijven inzetten voor de positie van mensenrechtenbeschermers – waar ook ter wereld.

Dat roept ook een plicht op. Misschien dat we voor die plicht in de afgelopen jaren in Nederland wat te weinig aandacht hadden. De plicht – zoals Cisca Dresselhuys terecht zegt – ook jezelf open te stellen voor kritiek van anderen. Als je vanuit zo’n rijk land als het onze andere delen van de wereld wilt aanspreken op wat daar gebeurt. Nederland moet niet denken dat wij zelf boven kritiek verheven zijn. Alsof hier alles koek en ei is en alles in orde zou zijn.

Ik ben daarom heel blij met de instelling van het College voor de Rechten van de Mens. Het College heeft zichzelf ten doel heeft gesteld de mensenrechten in Nederland onder de loep te nemen en te houden. Ook daar waar er nog tekortkomingen zijn – en die zijn er. Op het punt van gelijke behandeling van man en vrouw. Op het punt van begrip voor etnische en religieuze verschillen in de Nederlandse samenleving. Wat betreft de positie en de behandeling van mensen met een functiebeperking. En wat betreft de positie van kinderen in de samenleving.

Ook internationaal is op Nederland nog wat aan te merken. Ik vind dat wij – ook als overheid – een open houding moeten hebben. Kritiek accepteren en weerleggen als deze misplaatst is. En ons beleid aanpassen als de kritiek terecht blijkt te zijn. Ook respecteren wij oude mensenrechteninstrumenten waar wij ons aan onderworpen hebben. Instrumenten zoals die in de Raad van Europa bestaan – inclusief de uitspraken van het Hof in Straatsburg. Die stellen wij niet ter discussie. Die gaan we niet inperken. Die respecteren wij. Want dat is de enige manier waarop Nederland zichzelf een positie kan verschaffen om ook tegen India te zeggen: ‘Wij maken ons zorgen om de positie van de Dalits. Wij maken ons zorgen om de positie van vrouwen. Wij maken ons zorgen over sociale ongelijkheid.’

Dat brengt mij bij India. Over een dag of twee, op de elfde, is er weer een prachtige cricketwedstrijd. Een eendaagse wedstrijd tussen India en Engeland. Die wedstrijden zijn in India hele grote evenementen. Cricket is daar de belangrijkste sport. En het is mooi om te zien dat ongeveer honderd jaar geleden voor het eerst een Dalit werd toegestaan mee te spelen een cricketwedstrijd – omdat hij zo goed kon bowlen. Ik heb het over Palwankar Baloo, een Dalit die eerst cricketgrounds schoonmaakte voor hij werd toegestaan om te bowlen in een cricketwedstrijd. Maar mevrouw Dresselhuys had het al over de ingewikkelde verhoudingen in India: hij mocht niet batten, hij mocht alleen bowlen. Want slaan was iets te veel van het goede voor een Dalit. Het is belangrijk dat we honderd jaar later nog steeds weten dat op dat moment eindelijk iemand werd beoordeeld op basis van wat hij kon – in plaats van wat hij was. Dat werd als een doorbraak gezien voor de positie van Dalits – die nog steeds zeer kwetsbaar is. Dat is iets wat we ons moeten herinneren. Fundamenteel vind ik dat we mensenrechten, rechten van individuen, bekijken vanuit de analyse dat je mensen niet beoordeelt op wie ze zijn, maar op wat ze doen. Maar helaas, in veel delen van de wereld worden nog steeds mensen beoordeeld op wie ze zijn. Op hun context. Op hun afkomst. En niet op wat ze doen. We hebben nog een hele strijd te leveren.

Ik ben zelf een groot bewonderaar van het werk en het leven van dr. Martin Luther King. Een aantal jaren geleden was Jesse Jackson in Nederland om over het werk van dr. Martin Luther King lezingen te houden en daar met ons over te praten. Hij zei toen: strijd voor emancipatie gaat niet vanzelf en gaat met weerstanden gepaard. Je krijgt het niet cadeau. Als je het cadeau krijgt, is het geen strijd. Er zijn gevestigde belangen die zich daar tegen zullen verzetten. En hij zei ook: zelfs als de overheid zichzelf inmiddels kleurenblind heeft gemaakt, is de samenleving vaak nog niet zo ver. Dat zie je ook heel mooi in het werk van Martin Luther King. En ik denk dat we ons moeten realiseren dat ook een land als India – waar de overheid inspanningen verricht om gelijkheid wettelijk en anderszins te regelen – de weerstanden in de samenleving groot zijn. Zo groot dat een overheid die veranderingen in de wet vaak niet kan omzetten in de praktijk. Aandacht schenken aan die verhoudingen is in die zin een extra aansporing voor de overheid. Maar ook een steun in de rug voor degene die maatschappelijke verhoudingen proberen te veranderen.

Want u weet dat Maxime Verhagen en ik ook een product zijn van een emancipatie – van het katholieke volksdeel. Ook dat is niet vanzelf is gegaan. In de negentiende eeuw was in de wet wel een hoop geregeld. Maar een katholiek moest niet denken dat hij in dit land overal zomaar aan mee kon doen. Om die doorbraak te bereiken is een hele strijd nodig geweest.

Zo is het ook met bevolkingsgroepen over de hele wereld. Ik heb de grote eer gehad om in de jaren negentig met Max van der Stoel te mogen werken aan de positie van minderheden – met name in Europa. We hebben vaak meegemaakt dat overheden stuitten op eeuwenoude vooroordelen – ook overheden die van de beste wil waren om zaken ten goede te veranderen in regelgeving en in sociale wetgeving. Eeuwenoude vastgeroeste verhoudingen tussen bevolkingsgroepen maakten het in de praktijk bijna onmogelijk om verhoudingen te veranderen.

Ik kan mij herinneren dat ik als jongen, als scholier nog, naar Spanje toog om te gaan helpen. Ik geloof dat ik vijftien was. Ik was bevlogen door de omwentelingen in Spanje, bij de dood van Franco. Doodarm waren mensen daar op het platteland. Het was toen nog heel normaal dat in gezinnen opvoeding gelijkstond met slaan door vader. En niet alleen met het slaan van de kinderen, maar ook van de echtgenote. Dat was het Spanje van toen. In het Spanje van nu heb je het homohuwelijk. Tien, vijftien jaar geleden was dat ondenkbaar. Ook dat zijn maatschappelijke verhoudingen die met strijd, met aandacht, met voortdurende inzet, zijn gewonnen. Want ook als het wrijving oplevert – ook als een onafhankelijke jury dingen doet waarvan de regering denkt ‘gaat dat wel helemaal goed?’ – is dat toch weer een stap in de goede richting. Een stap die er toch toe zal leiden dat maatschappelijke verhoudingen in de toekomst beter zijn.

Maatschappelijke emancipatie moet ons doel blijven. In Europa, buiten Europa en wereldwijd. Ieder mens, en dan parafraseer ik Martin Luther King, heeft het recht om alles uit zichzelf te halen ongeacht zijn achtergrond, zijn huidskleur, zijn sociale status, zijn religieuze overtuiging. In India is dat voor kastelozen, voor Dalits, nog lang niet bereikt.

Ik heb al een paar woorden gezegd over het Nederlandse mensenrechtenbeleid in een snel veranderende wereld. Onlangs heb ik ook bij een OVSE-conferentie benadrukt dat mensenrechtenbeschermers voor Nederland prioritair zullen zijn in de komende jaren. Ook gelet op de druk die toeneemt op mensenrechtenverdedigers in het OVSE-gebied. Ik vroeg daarbij speciale aandacht voor de positie van vrouwen en voor de LGBT-community – voor lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transseksuelen. Omdat je ook de druk ziet toenemen en niet afnemen op de mensenrechten van die groep – ook op ons eigen continent. Ik vind dat mensen het recht moeten hebben om de keuzes te maken in hun leven die ze tot volwaardige mensen maakt. Dat begint met jezelf te mogen zijn en met de keuzes te maken waar anderen, te beginnen met de overheid, respect voor moeten uitspreken – daar heb ik onlangs ook de leiding van mijn eigen kerk op aangesproken.

Ik hoop dat onze nota inderdaad dit voorjaar het licht kan zien. Een nota in de context van die veranderende verhoudingen in de wereld – daar mogen wij onze ogen niet voor sluiten. En in dat kader wil ik ook de jury onder leiding van Cisca Dresselhuys van ganser harte danken voor hun fantastische werk van de afgelopen vijf jaar – nu het lustrum van deze jury is voltooid. Ik zal hen goed blijven informeren over ons denken over de toekomst van de mensenrechtenprijs. Ik hoop dat zij daarbij ook hun ervaring met ons willen delen. Zodat wij dat vervolg goed kunnen organiseren.

Ik zal er uiteraard zorg voor dragen dat de heer Bharathan, de winnaar van de Tulp van dit jaar, de Tulp ook op korte termijn van de Nederlandse overheid ontvangt – ik heb heel goed geluisterd naar de voorzitter van de jury. Zelf heb ik geen plannen om op korte termijn naar India te reizen. En ik vind niet dat hij lang zou moeten wachten op het ontvangen van de Tulp. Ik kan mij zo voorstellen dat de Tulp door de Nederlandse ambassade in India op de korte termijn aan hem zal worden overhandigd. Ook hoop ik dat het aan de prijs gekoppelde bedrag goed gebruikt kan worden bij de inspanningen voor de verbetering van de positie van Dalits. Ik vind het ontzettend jammer dat Bharathan niet hier is vandaag. Daardoor kan ik hem de prijs niet rechtstreeks in handen geven. Maar ik vind niet dat ik mij kan mengen in een lopend proces in India. Dat is niet de rol van de Nederlandse overheid.

Innocent until proven guilty is de frase die wij nemen als uitgangspunt. In die zin verwelkom ik ook het besluit van de jury tot het toekennen van de prijs. Maar zoals mevrouw Dresselhuys zeer terecht zei, of ik de prijs nou verwelkom of niet, de jury is onafhankelijk en heeft zelf het besluit genomen. Het is de taak van de jury om de prijs toe te kennen. En mijn taak is slechts om deze uit te reiken. Wat ik vandaag met veel liefde had gedaan aan de heer Bharathan – die hier helaas niet aanwezig kan zijn. Maar wij zullen zorgen dat hij op korte termijn zijn prijs in ontvangst kan nemen.

Ik dank u zeer.