Captains Dinner Veiligheid

Tafelrede door minister Opstelten bij Captains Dinner Veiligheid, Rotterdam, 13 december 2012 (Stadhuis)

Dank voor de uitnodiging voor dit Captains Dinner. Zo’n verzoek kan ik eenvoudig niet weigeren. Niet alleen vanwege het thema dat ons hier samenbrengt en dat me zeer na aan het hart ligt. Het is natuurlijk ook de plek waarmee ik me verbonden voel, de stad, de streek, de mensen.  U weet, ik heb vorige maand mijn contract verlengd in Den Haag. Een belangrijke overweging daarbij was – dat kan ik hier wel zeggen – dat het zo dicht bij Rotterdam ligt. 

Het is dus voor mij een beetje thuiskomen hier, en dat gevoel wordt versterkt door het zien van vele bekenden. Zoals de familie Berghuijs.

In 1987 heb ik Don voor het eerst ontmoet en vanaf die tijd veel met hem samengewerkt. In al die jaren heb ik hem niet alleen goed leren kennen, maar vooral ook leren waarderen. Daadkrachtig, stimulerend en visionair, iemand die zijn ideeën met overtuiging wist te brengen. Veiligheidsman in hart en nieren, boegbeeld en vraagbaak als het ging om crisisbeheersing. In januari 2011, bij de ramp in Moerdijk, belde hij vanaf zijn ziekbed met mijn departement om adviezen te geven en mee te denken. Een man om nooit te vergeten. Een man, wiens naam terecht verbonden is aan de award die hier straks uitgereikt wordt.

Daarover beslist een jury, met als voorzitter Ben Ale. Ook iemand die zijn sporen verdiend heeft op veiligheidsgebied. U hebt uw glanzende carrière pas afgesloten als hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding bij de TU Delft.

Ik heb me laten vertellen dat u zich in uw afscheidsrede afvroeg waarom een professor met 65 jaar met pensioen moet, terwijl een minister van Veiligheid en Justitie op zijn 67e voor vier jaar kan bijtekenen. Dat zal ik u uitleggen.

Die regeling is onder meer getroffen om mensen als u te gerieven. U hebt in uw lange loopbaan met veel inzet, kennis en kunde de externe veiligheid in Nederland op de kaart gezet.

Het belang daarvan is ongelooflijk groot maar ... helaas – nog niet tot iedereen in dit land doorgedrongen. Vandaar dat ik me gemeld heb om - in ons aller belang - uw gewichtige werk voort te zetten. En dat gaat het beste, zoals u zich kunt voortstellen, als minister.

Net als Don Berghuijs bent u op veiligheidsterrein een professional. En uw beider professionaliteit zie ik terug in de beroepskrachten en vrijwilligers die dagelijks werken aan een veilig Nederland. Iets om trots op te zijn, maar vooral…iets om te koesteren. Het gaat hier om dienstbare en deskundige mensen in het hart van onze hulpverleningsorganisaties die méér verdienen dan onze waardering. Ze verdienen het ook dat we in hen investeren. En dat is in de huidige omstandigheden - ik kan het niet mooier maken -  een moeilijke opgave.

U weet, de overheidsfinanciën moeten op orde. Dat betekent krimp, taakstelling en bezuiniging, ook bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Maar we laten ons daardoor niet ontmoedigen. Integendeel, ik ben ervan overtuigd dat we beter kunnen met minder. Efficiënter en effectiever gebruik van middelen en systemen kan ruimte scheppen om budgettaire maatregelen op te vangen.

Met inventiviteit, flexibiliteit en creativiteit van alle partijen kunnen we voortbouwen op de hechte fundamenten van ons stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing. In het bijzonder geldt dat voor samenwerking in en tussen de regio’s. Bij aanpak van een ramp of crisis is samenwerking de belangrijkste succesfactor. De brand in Moerdijk heeft aangetoond dat regio’s en Rijk daarbij gezamenlijk veel winst kunnen behalen. Vandaar dat juist die samenwerking is opgenomen in het Regeerakkoord en waarin we, samen met het Veiligheidsberaad, volop investeren.

Dat doen we onder meer door de opschaling uniform te regelen, door het Nationaal Crisis Centrum één loket te geven, door de adviesdiensten te harmoniseren, en de crisiscommunicatie op hoger peil te brengen.

Voor dit proces is de komst van de Nationale Politie op 1 januari een extra stimulans. Het was een mega klus, die geklaard is dankzij de inzet van velen: burgemeesters, regioburgemeesters, openbaar ministerie, bonden, Tweede en Eerste Kamer en - niet in de laatste plaats – de politie zelf.  

Wat gaat er 1 januari gebeuren? Laat ik beginnen met wat er niet verandert.

De politie blijft haar werk doen, net als nu. Gezag blijft gezag, dat blijft in handen van de burgemeester en justitie, net als nu.

Wat wordt dan wel anders? Dat is de structuur: geen 25 korpsen maar 1, met 1 korpschef, 10 regionale eenheden, 1 landelijke eenheid, 1Politiedienstencentrum en 1 ondersteunende staf die ook het bedrijfsvoeringsbeleid maakt.

De organisatie staat er dan. Maar dan moet nog wel het nodige op gang komen. Zo zit elke politieman en -vrouw op 1 januari en daarna nog gewoon op de eigen plek. De personele reorganisatie wordt in 2013 voorbereid en start in de loop van 2014 en is in 2015 afgerond.

Wat ook anders moet is, de cultuur bij de politie. Minder focus op processen en procedures, meer op handelen en resultaten: op straat, in de wijk, met leidinggevenden die operaties aansturen en minder managen. Agenten krijgen meer ruimte om op straat professioneel hun vak uit te oefenen, zonder verantwoordingscultuur. Maar wel binnen landelijke kaders: als 1 korps dus.

De burger gaat dat ook merken. Neem aangifte doen. Als ik er ’s morgens achter kom dat mijn roeiboot in Rotterdam is gestolen, kan ik niet even later in Den Haag op het bureau aan de Jan Hendrikstraat -  vlakbij mijn werk daar - aangifte doen. De Nationale Politie zorgt ervoor dat dat straks wel kan. 

Net als tussen Rijk en regio’s zal het tussen de Nationale Politie en de veiligheidsregio’s “gesmeerd” moeten lopen. De kaart is getekend: de buitengrenzen van de 25 veiligheidsregio’s vallen samen met die van de 10 regionale eenheden en daar kunnen de regionale beleidsplannen van de politie op afgestemd worden. Inclusief heldere afspraken over inzet en aanpak, ook met hulpverleningsorganisaties en andere partners, zoals maatschappelijk werk, zorg en onderwijs. De samenbindende factor daarbij is het gezamenlijk doel dat we allemaal voor ogen hebben: een veilige samenleving. Daar moeten we elkaar op blijven vinden.

Volgend jaar wordt een bijzonder jaar voor de veiligheidsregio’s en het stelsel van crisisbeheersing en rampenbestrijding. Want in 2013 wordt de evaluatie van de Wet Veiligheidsregio’s afgerond. Zoals u weet loopt deze evaluatie inmiddels. Deze bestaat uit drie delen:

-        de Inspectie Veiligheid en Justitie analyseert de operationele prestaties van de regio’s. 

-        het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van VenJ evalueert de wet Veiligheidsregio’s. Hoe werkt de wet in de praktijk en wat zijn de ervaringen van betrokken partijen?

-        Tot slot komt de commissie-Hoekstra met aanbevelingen voor de toekomst – zowel voor de Wet veiligheidsregio’s, als voor het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Moet het in de toekomst anders of juist niet? 

Uiteraard spelen ook de mate van samenwerking tussen de verschillende betrokken partners en de kwaliteit en effectiviteit van die samenwerking een belangrijke rol in deze evaluatie.

Halverwege 2013 moet het advies van de Commissie Hoekstra gereed zijn. Ik kijk er naar uit en -  neem ik aan - u al evenzeer, maar intussen zitten we uiteraard niet stil.

Zo hebben we de afgelopen tijd hard gewerkt aan het wetsvoorstel en de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid. Over minder dan 3 weken is het zover! Op 1 januari heeft Nederland één Instituut om het fysieke veiligheidsbeleid over de volle breedte met kracht te ondersteunen.

Eén organisatie van én voor de Veiligheidsregio’s want de voorzitters van de Veiligheidsregio’s vormen samen het bestuur, dat door eendrachtig opereren samenwerking, efficiency en meer uniformiteit kan realiseren. Dat lijkt me een belangrijke méérwaarde van het IFV.

Hetzelfde wetsvoorstel regelt ook de verplichte regionalisering van de brandweer. In veel regio’s is die al gerealiseerd maar per 1 januari 2014 geldt dat voor alle regio’s. Daarmee vallen in elke veiligheidsregio alle brandweertaken onder één bestuur. De voordelen daarvan zijn duidelijk, zoals scherpere aansturing, opkomsttijden naar operationele grenzen in plaats van gemeentelijke grenzen, betere brandweerzorg voor burgers en behoud van kwaliteit en ondersteuning voor vrijwilligers

Bij dat laatste wik ik even stilstaan. Vrijwilligers zijn in een regionale professionele organisatie onmisbaar en daar zal elke regio haar beleid op moeten afstemmen. De vrijwilligers die ik heb gesproken hebben geen bezwaar tegen regionalisering, als ze er maar bij betrokken worden. De brandweer is een sterk merk en staat voor kwaliteit en betrouwbaarheid. We kunnen die overeind houden, als we blijven investeren - ook bij vrijwilligers - in vakmanschap, professionaliteit en ontwikkeling.

Die ontwikkeling zie ik bijvoorbeeld bij de zogeheten expertregio’s . Veiligheidsregio’s kunnen zich nu eenmaal niet allemaal voorbereiden op of specialiseren in alle typen rampen of crises.

Er zijn regio’s die specialistische kennis, kunde en bijpassend materieel in huis hebben, omdat daar - statistisch gezien - een bepaald soort ramp of crisis nu eenmaal vaker voorkomt. Zo schat ik de kans op een bosbrand groter in Gelderland dan op de Tweede Maasvlakte. Maar ook bij een uitzonderlijk grote fik in – pakweg – Friesland moeten ze daar specifieke ondersteuning van andere regio’s kunnen inroepen. Gebruik maken van elkaars expertise dus, elkaar daarin vinden, dat moet de kern zijn. We gaan dan ook in 2013 volop verder met de ontwikkeling van de expertregio’s.   

Dat geldt ook voor de crisiscommunicatie. De manier waarop we tijdens een crisis met betrokkenen en publiek communiceren, is steeds sterker beeldbepalend voor ons vermogen tot crisisbeheersing. We hebben dat gezien in Alphen aan den Rijn, bij Moerdijk, en pas nog bij de explosie bij Electrabel.

Na afloop van het operationele ingrijpen, blijft er vanuit de samenleving nog lang behoefte aan informatie en duiding.

De Commissie Noordanus heeft, na Moerdijk, onder andere aanbevelingen gedaan over harmonisering en professionalisering van de crisiscommunicatie in de veiligheidsregio’s. Als elke regio die op dezelfde wijze organiseert, kunnen de professionals en bestuurders makkelijker bij elkaar terecht.

Verder werkt mijn ministerie samen met het Veiligheidsberaad aan een bovenregionale crisiscommunicatiepool: met experts die regionaal kunnen bijspringen. Die pool moet oktober volgend jaar bedrijfskaar zijn.

Communicatie is ook de kern van NL-Alert. Een waarschuwingssysteem dat sinds begin november in de lucht is en waarbij we burgers op hun mobiele telefoon over noodsituaties – of de dreiging daarvan –  informeren en adviseren. Bijvoorbeeld om ramen en deuren te sluiten, uit een bepaald gebied te vertrekken of anderszins actie te ondernemen.

NL Alert doet een beroep op burgers en is daarmee illustratief voor de veranderingen die ons op veiligheidsgebied te wachten staan. Als overheid doen we daarin heel veel. Maar u weet óók dat de overheid dat niet in haar eentje kan. Burgers en bedrijven moeten ook duidelijk hun eigen verantwoordelijkheid nemen. En juist daarin is de klad gekomen. In de afgelopen vijftig jaar is bijna elk veiligheidsprobleem in het publieke domein getrokken en tot overheidszaak verheven. Dat loopt van het opruimen van zwerfvuil tot het voorkomen van terroristische aanslagen. Bij de burger heeft dat gezorgd voor een afkalvend geloof in eigen kracht en eigen handelen. Die heeft het gevoel geen grip meer te hebben op eigen veiligheid. Dat zorgt voor onvrede én voor een lage risico-acceptatie. Als je er zelf niet meer over gaat - er niks meer over te zeggen hebt - dan wil je er ook geen last meer van hebben. Dan moet een ander het maar uitzoeken en oplossen.

Dat moet anders. Daarom zoeken we als overheid actieve samenwerking met burgers, bedrijven en instellingen,. Zij zullen nauw betrokken moeten worden, niet als de spreekwoordelijke stuurlui aan wal, maar als actieve mede-eigenaar van het veiligheidsprobleem. “Participerend veiligheidsbeleid” noemen we dat.

De tijd is er rijp voor. Zie bijvoorbeeld de vele buurtinitiatieven, buurtwachtprojecten e.d. waarin burgers zich organiseren. Hetzelfde geldt voor bedrijven die elkaar vinden in programma’s. Ik denk bijvoorbeeld aan de chemische sector waar ze naar aanleiding van de brand in Moerdijk gestart zijn met het project  “Veiligheid voorop”.

Vaak is dat ook veel effectiever en blijken burgers en bedrijven heel goed in staat problemen te voorkomen en op te lossen. Dat betekent niet dat we als overheid op onze handen moeten gaan zitten. Uiteraard moeten we alert blijven, eventuele problemen bijtijds signaleren en de randvoorwaarden scheppen die private partijen in staat stellen zelf adequaat te handelen.  

Deels worden we in die richting gedwongen. De overheid heeft nu eenmaal minder te besteden en om de veiligheid minimaal op hetzelfde peil houden te houden moeten we het beleid aanpassen. Maar het is ook wat we willen. Leest u er het Regeerakkoord maar op na: meer ruimte voor de burger, voor de ondernemer, ook op het gebied van veiligheid, met steun van het gezag.

En dat laatste - die steun van het gezag – is alleen te realiseren met mensen zoals u. Uiteindelijk draait het allemaal om samenwerking tussen en met elkaar.

Dat geldt voor het veiligheidsbeleid in het algemeen maar zeker bij de aanpak van een ramp of crisis. Dan betekent effectieve samenwerking het verschil tussen leven en dood. Dan moeten regio’s, sectoren en organisaties elkaar snel kunnen vinden. Of liever, de mensen binnen die regio’s, sectoren en organisaties. Alleen daarom al is dit Captains Dinner zo waardevol: elkaar weer eens face to face zien, beter leren kennen, kennis en ervaring uitwisselen en het vertrouwen versterken in elkaar en elkaars organisatie.

Daar wil ik graag op toasten.