Aanbieding RVZ rapport ‘stoornis en delict’

Speech van staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie bij de overhandiging van het RVZ-rapport 'stoornis en delict', op 31 juli 2012 in Den Haag.

Dankuwel, en dat zeg ik ook namens mevrouw Schippers, de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Ze is helaas verhinderd maar ik spreek u hier ook in haar naam toe.

Voor het ministerie van Veiligheid & Justitie is het nog een beetje wennen om “zaken te doen“ met de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ). De Raad beweegt zich immers – de naam zegt het al – vooral op het terrein van VWS. Maar toen VWS vorig jaar ons benaderde om gezamenlijk een adviesvraag in te dienen, hebben we daar – na enig nadenken – volmondig ja op gezegd. We krijgen immers als departement steeds meer te maken met het zorgveld en dan is het logisch en verstandig dat we ons licht ook opsteken bij de RVZ.

Dat zorgveld is in ons geval de forensische zorg waar we nadrukkelijker en intensiever aanwezig zijn dan voorheen. Sinds 2008 kopen we zelf zorg in. Op die manier zijn we beter in staat om bij de diverse aanbieders zorg op maat kunnen in te kopen voor justitiabelen met een zorgbehoefte.

Ik meen dat die verandering ook een verbetering is. Dat lees ik ook in het advies van de RVZ: er is draagvlak is voor de wet Forensische Zorg (Wfz) en trouwens ook voor de Wet verlichte GGZ (WvGGZ). Hopelijk krijgen die wetsvoorstellen snel de goedkeuring van de Kamer.

Dat wil overigens niet zeggen dat er geen problemen meer zijn. Met name de aansluiting tussen forensische en reguliere zorg is een punt van aandacht. In het wetgevingsoverleg over de Wfz van 2 april jl. met de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat we dit advies van de RVZ zullen gebruiken voor betere verbindingen tussen de verschillende zorgvelden.

Ik beloof u dat we – VWS en V&J dus - dit advies goed zullen bestuderen, en daarna informeren we de Kamer over onze bevindingen. Maar ik kan nu al wel op enkele punten reageren.

Ten eerste de constatering van de RVZ dat er een groep personen is die zich beweegt binnen zowel de wereld van V&J als die van VWS. Dat vergt volgens de Raad een gezamenlijke visie van beide departementen op deze doelgroep. Ik onderschrijf deze conclusie. De minister van VWS heeft in een bestuursakkoord met de ggz-sector al laten weten met een visie te komen voor deze groep patiënten: de EPA doelgroep (Ernstig Psychiatrische Aandoening)

Punt twee is de opvatting van de Raad dat de GGZ expertise moet ontwikkelen voor deze groep. Ik denk dat we daar vanuit V&J bij kunnen helpen. We hebben immers al jarenlang ervaring op dit terrein en die delen we graag. Dat doen we nu al, bijvoorbeeld via het kwaliteitsprogramma dat we samen met GGZ Nederland hebben opgezet. En we gebruiken die expertise ook bij de zorginkoop, zowel in de TBS-sector als in de overige forensische zorg.

Laatste punt. Het rapport doet de aanbeveling om veranderingen aan te brengen in onder andere de financiering, indicatiestelling en de samenwerking met gemeenten. Of en, zo ja, hoe we dat gaan doen, kan ik u nu nog niet zeggen, maar dat komt uiteraard in de beleidsreactie die naar de Kamer gaat. Vanzelfsprekend wordt de ketenpartners bij betrokken.

En dan nog dit. De keuzes waar we voor staan, moeten we maken in een tijd dat de overheidsfinanciën onder druk staan. En misschien wordt die druk nog groter. Hoe dan ook, de beschikbare budgetten zullen én door VWS en door V&J, met een scherp oog worden bekeken. Dat brengt onzekerheden met zich mee, maar schept ook kansen. En daar denkt de Raad ook zo over. Ze geeft aan dat haar voorstellen en aanbevelingen te realiseren zijn binnen de bestaande budgetten en dat het misschien zelfs goedkoper kan.

In elk geval gaan we met nu hard met dit advies aan de slag.

Dankuwel.