Snel oordeel hoge raad over rechtsvragen

Lagere rechters kunnen straks de Hoge Raad een rechtsvraag voorleggen over een belangrijke juridische kwestie. Dat kan niet alleen in een massaschadezaak, maar ook in een zaak waarvan het antwoord op de rechtsvraag van belang is voor talrijke andere feitelijk vergelijkbare zaken. Bijvoorbeeld over de uitleg van een nieuwe wet. Dit staat in een wetsvoorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie waarmee de Eerste Kamer vandaag heeft ingestemd. De nieuwe regeling treedt op 1 juli 2012 in werking.

Het gaat om een nieuwe ontwikkeling die moet voorkomen dat zaken met grote maatschappelijke belangen zich voortslepen. Zo kan een tijdig antwoord van de Hoge Raad bijdragen aan de bereidheid van de veroorzaker van de schade om over een collectieve schikking te praten. De regeling, ook wel prejudiciële procedure genoemd, is voorgesteld door de commissie Hammerstein die adviseerde over de versterking van de cassatierechtspraak door de Hoge Raad.

Met een snelle rechterlijke tussenkomst wil de bewindsman partijen behulpzaam zijn met het zelf oplossen van hun geschil als zij er niet dreigen uit te komen. De prejudiciële procedure beperkt zich niet tot massaschadezaken. Als in vele zaken en procedures een nieuwe, nog niet beantwoorde rechtsvraag speelt, kan de Hoge Raad op verzoek van een lagere rechter straks ook een oordeel geven. Juist in deze zaken is de rechtseenheid met een spoedige beantwoording gediend. Dit draagt bij aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. Zo kan de beantwoording van een rechtsvraag richtinggevend zijn voor partijen die al over een schikking onderhandelen, maar er nog niet uit zijn. Verder kan een snelle reactie het instellen van vele individuele procedures overbodig maken.

Omdat de maatschappelijke behoefte aan een snel antwoord groot kan zijn, is er voor gekozen om niet alleen de rechter in hoger beroep maar ook de rechter in eerste aanleg de bevoegdheid te geven een prejudiciële vraag te stellen. De Hoge Raad neemt een beslissing over de beantwoording van een rechtsvraag op grond van feiten die de lagere rechters hebben vermeld. Mocht dat onvoldoende zijn voor een antwoord of veel van de relevante feiten in een zaak worden betwist, dan kan het hoogste rechtscollege afzien van beantwoording.

Het is dus aan de Hoge Raad om te beslissen of een zaak zich leent voor een prejudiciële procedure en vervolgens rechtsvormend op te treden. Een voorbeeld van een zaak die zich zou hebben geleend voor rechtsvragen is de Dexia-zaak.