Minister Kamp op landelijk SZW-congres

Speech minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het SZW congres ‘De arbeidsmarkt in 2020, veranderende paradigma’s’ op 28 maart 2011 in het World Forum Theater in Den Haag.

Getallen zijn geweldig: ze geven gedeeld inzicht in hoe iets er voor staat. De temperatuur, de waarde van op de beurs belegd vermogen, of we de theorie voor het rijexamen voldoende beheersen, met één getal kunnen we iets duidelijk maken waar we anders vele woorden voor nodig zouden hebben. Ik vlei me met de gedachte dat de organisatoren van deze dag ook aan mij hebben gedacht toen ze deze bijeenkomst om half twee begonnen met een reeks van getallen.

De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal 65-plussers die afneemt van 6 staat tot 1 naar 2 staat tot 1, terwijl de potentiële beroepsbevolking (de 20 tot 65 jarigen) daalt met 800.000, die getallen maken toch direct duidelijk waar het vandaag om gaat? Wij hebben het vandaag over de arbeidsmarkt in het jaar 2020, als we volop in een overgang zitten die duurt tot 2040. De meeste mensen die werken in 2020, maken als werkenden de eindsituatie mee. En tot 2020 is nog maar 8,5 jaar, hoog tijd dus om ons te bezinnen.

Waar het in essentie allemaal om gaat is deelname, deelname aan de arbeidsmarkt, arbeidsparticipatie.

Van 6 tot 1 naar 2 tot 1 en 800.000 minder, maakt dat wij het voor elkaar moeten zien te krijgen dat meer mensen van 20 tot 65 jaar aan het werk gaan en dat meer mensen full time werken. Nu blijven nog zo’n 5 miljard arbeidsuren per jaar onbenut, een kwart van het totaal, uren die mensen tussen 20 en 65 jaar kúnnen werken, maar dat om uiteenlopende redenen niet doen. Daar is nog een flinke vooruitgang te realiseren. Dat is een algemeen belang, maar ook meestal een individueel belang. Werk geeft ontplooiingskansen, economische onafhankelijkheid en gevoel van eigenwaarde. Zelfs weten we dat werk in de regel niet alleen gelukkiger, maar ook gezonder maakt.

De winst is te behalen bij groepen die nu nog achterblijven voor wat betreft arbeidsdeelname: niet-westerse allochtonen, vrouwen, ouderen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten,

Voor vrouwen gaat het de goede kant op: 60 % arbeidsdeelname inmiddels, zij het meestal part time. De helft van de vrouwen is economisch zelfstandig. Voor vrouwen tot 35 jaar is er al geen verschil meer met mannen.

Ook voor ouderen (55+) zit de groei er in voor wat betreft de arbeidsdeelname: bijna de helft werkt nu.

Voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten hebben we de benadering omgedraaid. Uitgangspunt is niet meer wat ze niet, maar wat ze wèl kunnen. Dat moet leiden tot werken voor gewone werkgevers, met voor zover nodig een aanvullende uitkering.

Het is onze ambitie (ons = SZW) in het bijzonder voor deze drie groepen – vrouwen, ouderen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten inclusief de Wajongers – voortgang te (blijven) boeken en zo ook de vierde groep, onze landgenoten van niet-westerse afkomst, mee te nemen.

Het realiseren van de vanwege de demografische ontwikkeling benodigde grotere arbeidsdeelname is een forse uitdaging. SZW heeft het gerechtvaardigde zelfvertrouwen om die aan te kunnen. Niet dat we ons verbeelden banen te kunnen scheppen of voor werknemers te kunnen bepalen hoeveel uren ze gaan werken. Maar wij weten dat we wèl de omstandigheden en de randvoorwaarden kunnen beïnvloeden. Dat is ons ook gelukt toen het aantal arbeidsongeschikten uit de hand liep en de jaarlijkse instroom van nieuwe arbeidsongeschikten met tweederde teruggedrongen kon worden. En evenzeer toen na een stelselwijziging de kern van het bijstandsbestand toch niet van graniet bleek te zijn.

Dat zelfvertrouwen hebben we, en dat hebben we ook nodig, omdat we opnieuw grote veranderingen willen gaan doorvoeren. Veranderingen in het algemeen belang.

Na de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 zijn inmiddels 165.000 mensen naar ons land gekomen om te werken, in de land- en tuinbouw, de bouw, de industrie en in de distributie. De eerste schattingen destijds kwamen veel en veel lager uit. Ondertussen staan meer dan een miljoen mensen beneden de 65 jaar zonder werk en met een uitkering aan de kant. Zeker de helft van hen is wel in stáát om te werken, mensen die hier al zijn, een woning hebben en de taal spreken. Wij willen hén aan het werk hebben. Door er simpelweg voor te zorgen dat er geen uitkering is voor wie kán werken en voor wie er werk ís. En door er voor te zorgen dat wie vanuit een uitkering gaat werken, daar netto behoorlijk beter van wordt. Ik weet als geen ander hoe ingewikkeld het is en dat het niet van vandaag op morgen kan, maar het móet gebeuren. Als de verantwoordelijke overheidsinstanties –waaronder de gemeenten – weten te bewerkstelligen dat deze honderdduizenden nu nog uitkeringsontvangers aan het werk gaan, bewijzen zij hun waarde voor de samenleving.

Een volgende verandering is de fraude-aanpak; ik heb het dan over opzettelijk frauderen. We houden er mee op steeds opnieuw bij bedrijven vast te stellen dat ze illegalen aan het werk hebben of de minimumloonbepalingen ontduiken. In plaats daarvan wordt het de eerste keer 12.000 euro boete per werknemer, de tweede keer 24.000 en is het de derde keer over en uit. Een vergelijkbaar systeem wordt ingevoerd voor fraude door uitkerings- of toeslagontvangers. De eerste keer dat geknoeid wordt met bijvoorbeeld de WW, de AOW of de kinderopvangtoeslag: 100 % terugbetalen en 100 % boete. De tweede keer wordt bovendien de uitkering of toeslag voor vijf jaar gestopt. Voor wat betreft de bijstand: dezelfde terugbetalings- en boetebepalingen en de tweede keer daar bovenop drie maanden geen bijstand. Al heeft die uitkering dan een vangnetfunctie.

Weest u niet ongerust, ik voel me niet stoer als ik dit zo zeg. En ik weet dat het gemakkelijker gezegd is dan gedaan.

Maar ik weet ook dat noodzakelijke resultaten uitblijven als je de hoofdlijnen uit het oog verliest en als je de logica niet bewaakt: een uitkering alléén voor zover echt nodig; werken moet lonen; de belastingbetalers en de bonafide ondernemers hebben er recht op dat de overheid fraude effectief aanpakt. Dáár gaat het om.

Onmisbare bondgenoten voor ons om de arbeidsdeelname te vergroten zijn natuurlijk de werkgevers- en werknemersorganisaties, de sociale partners. Bij het intensieve overleg dat wij al maanden voeren over de problematiek van de aanvullende pensioenen (de dekking is onvoldoende voor indexatie) is mij gebleken dat zij voortdurend oog hebben voor het algemeen belang. In dit verband gaat het dan in de eerste plaats om de ouderenparticipatie, in het bijzonder om de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Even belangrijk is de relatie tussen de loonopbouw en de arbeidsproductiviteit. Ouderen die werkloos worden, komen veel moeilijker aan het werk dan jongeren. Het is logisch kritisch te kijken naar de relatie tussen de hoogte van het loon en de arbeidsproductiviteit. Dat geldt ook voor de zogenaame ontzie-maatregelen die arbeid van ouderen duurder maken. Voor goed begrip: dit zijn geen wettelijke bepalingen, maar vrijwillige afspraken in de cao's.

In de tweede plaats gaat het om de duurzame inzetbaarheid. In de veranderende arbeidsmarkt zullen werknemers niet meer zoals de ouderen nu, gemiddeld 20 jaar dezelfde baan houden. Zij moeten van bedrijf naar bedrijf en van sector naar sector over kunnen stappen als de arbeidsmarkt dat vraagt. Ook de ouderen dus. Daarvoor is het nodig dat zij er voor zorgen adequaat geschoold en getraind te blijven. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de werknemers zelf. Werkgevers en overheid kunnen ondersteunen, maar iedere individuele werknemer moet er zelf aan trekken. Wie zijn verantwoordelijkheid neemt, heeft een sterke positie op een verkrappende arbeidsmarkt. Wie tekort schiet, komt vroeg of laat aan de kant te staan.

Ik wil afsluiten met iets te zeggen over de jongeren, waar wij naar mijn overtuiging zuinig op moeten zijn. Zuinig in de zin dat wij ons realiseren dat de druk op hen steeds groter wordt. Zíj zijn het die straks in een verhouding 2 : 1 met de ouderen komen te staan. De sterk gestegen AOW-uitkeringen zullen dan uit hun premie- en vooral belastingenbijdragen worden betaald, belastinggeld dat dus niet meer voor iets anders gebruikt kan worden. 20 % van de jongeren is straks beroepsmatig aan het verzorgen. Het aandeel van de zorgkosten in de collectieve uitgaven is dan drie keer zo groot geworden. Ook hier geldt weer dat dat geld niet voor iets anders gebruikt kan worden, voor onderwijs of infrastructuur om maar eens iets te noemen. En nu anno 2011 zijn het de jongeren die indirect de relatief hoge lonen van de ouderen subsidiëren en de flexibiliteit moeten invullen die op de arbeidsmarkt economisch noodzakelijk is.
Met genoegen heb ik kunnen vaststellen dat bij de onderhandelingen over het pensioenakkoord de sociale partners zich richten op de belangen van zowel de ouderen als de jongeren.

U hoort, er is genoeg voor SZW om zich voor in te zetten. Wij kunnen dat alleen met succes doen samen met u. U bent hier vandaag, omdat dat van belang is voor uw organisatie, maar ook omdat u oog heeft voor het algemeen belang en bereid bent samen te werken. Voor mij bent u Nederland op zijn best. Bedankt voor uw deelname aan dit congres en bedankt voor uw aandacht.