Algemene wet inzake rijksbelastingen: Duidelijk en volledig verzoek om vaststelling voorlopige aanslag leidde tot beperking heffingsrente

Den Haag. De staatssecretaris laat weten waarom hij afziet van cassatie tegen de uitspraak waarin het hof besliste dat de heffingsrente moest worden beperkt op grond van een beleidsbesluit.

B heeft de inspecteur op 16 oktober 2003 verzocht een voorlopige aanslag IB 2004 op te leggen van € 50 000. Op 31 januari 2004 heeft de inspecteur een eerste voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35 000. Een tweede voorlopige aanslag volgde op 29 december 2004, berekend naar een belastbaar inkomen van € 50 000. De definitieve aanslag IB 2004 is op 8 november 2005 vastgesteld, berekend naar een belastbaar inkomen van € 153 067, resulterend in € 69 691 aan verschuldigde inkomstenbelasting. Daarbij is verder € 4 403 aan heffingsrente berekend.

De rechtbank vermindert de heffingsrente tot € 1 626. Hiertegen komt de inspecteur, zonder succes, in hoger beroep. Volgens het hof moet op grond van het besluit van 24 oktober 2001, nr. 2001/2110M, (vervangen door het besluit van 7 maart 2008, nr. CPP2007/3267M) namelijk worden geconcludeerd dat wanneer een duidelijk en volledig verzoek om een voorlopige aanslag is gedaan, het in rekening brengen van heffingsrente kan worden beperkt tot het bedrag dat zou zijn berekend indien de door een belanghebbende gevraagde voorlopige aanslag drie maanden na het verzoek zou zijn vastgesteld. In dit geval is niet bestreden dat sprake is van een duidelijk en volledig verzoek.

De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik

Toelichting staatssecretaris van 26 maart 2009, nr. DGB 2009-555, n.a.v. uitspraak Hof Arnhem van 28 januari 2009, 2007/00536, Awr 30f en 30h