Toespraak bij het Symposium van het Opperrabbijn Hirsch Instituut

0. Inleiding

Dames en heren,

Om te beginnen wil ik het Opperrabbijn Hirsch Instituut hartelijk danken voor de uitnodiging te spreken tijdens dit symposium in de synagoge van Enschede. Op uw website lees ik dat deze synagoge “de mooiste in West-Europa” is. Nu ik hier sta, kan ik dat heel goed begrijpen. Het is een genoegen op deze bijzondere plek met u van gedachten te wisselen.

De historicus Pieter Geyl zei eens dat geschiedschrijving een discussie zonder einde is1. Dat gaat zeker op voor de geschiedenis van het gebied tussen de rivier de Jordaan en de Middellandse Zee. Land waarom oorlog is gevoerd, land dat tot conflicten en diepe kloven heeft geleid. Land waarover nog elke dag met veel emotie wordt gesproken. Het land van melk en honing is ook een land van bloed en tranen gebleken, dat mensen tegenover elkaar plaatst. Niet alleen ter plekke en in de regio, maar ook in Nederland. Overal ter wereld wordt het debat op felle toon gevoerd, waarbij opponenten de hakken in het zand zetten. Soms uit heilige overtuiging, soms uit gevestigd eigen belang. Inderdaad: een discussie zonder einde. En soms bekruipt ons dan het gevoel, dat het ook een discussie zonder uitzicht is.

Ik ben het Opperrabbijn Hirsch Instituut dankbaar voor zijn poging het debat te depolitiseren, en lever daaraan graag een bijdrage. (1) Allereerst wil ik met u terugblikken op op het VN-delingsplan uit 1947 en op de Balfour Verklaring uit 1917. Ik zal daarbij specifiek ingaan op de Nederlandse houding ten opzichte van de stichting van de staat Israël. (2) Vervolgens wil ik uit de geschiedenis enkele lessen destilleren, die ons vandaag van nut zouden kunnen zijn. (3) Daarna zal ik aangeven hoe het huidige Nederlands buitenlands beleid probeert een positieve rol te spelen in de regio. De Nederlandse regering heeft zich in het regeerakkoord immers uitgesproken voor een actieve rol in het Midd en-Oosten. Voor mij persoonlijk is dat van groot belang. De situatie in Israël en de Palestijnse gebieden ligt mij na aan het hart. Ik ben een idealist, weliswaar zonder illusies, maar toch een idealist en ik weiger dus te aanvaarden dat de discussie uitzichtloos is. (4) Ik wil mijn betoog afsluiten met een korte blik vooruit, zeker ook naar aanleiding van de bijeenkomst in Annapolis die eerder deze week plaatsvond.

1. Terug in de tijd – de Nederlandse houding tegenover het ontstaan van Israël

Dames en heren,

In 1897 vond het eerste zionistische congres plaats in Bazel. Theodor Herzl schreef bij die gelegenheid in zijn dagboek: In Basel gründete ich den Jü dischen Staat. Wenn ich das öffentlich erklärte, würde man als Antwort darüber lachen. In vielleicht fünf Jahren, bestimmt in fünfzig, wird jeder es erkennen.2

Herzl had een vooruitziende blik. Twintig jaar later, op 2 november 1917, schreef de Britse minister van Buitenlandse Zaken Balfour de Zionistische Federatie een brief waarin hij zei welwillend te staan tegenover de oprichting van een “nationaal tehuis” voor het Joodse volk in Palestina3. Hij benadrukte tegelijkertijd dat geen afbreuk mocht worden gedaan aan de maatschappelijke en religieuze rechten van de niet-joodse gemeenschappen in Palestina, die in die tijd nog meer dan 90% van de bevolking uitmaakten.4

Deze verklaring hield voor de Zionistische Federatie een belofte in. Balfours woorden vonden in 1920 hun weg naar het Britse mandaat voor Palestina. De Joodse immigratie naar het “beloofde land” nam gestaag toe, verder aangemoedigd door de dreiging die van Nazi-Duitsland uitging. In acht jaar tijd, tussen 1931 en 1939, steeg het aantal Joden in Palestina van 175.000 tot 430.000, op een totale bevolking van 1,5 miljoen. Dat leidde tot zodanige spanningen, dat een Britse koninklijke commissie onder leiding van Lord Peel in 1937 voorstelde Palestina op te delen in een Joodse en een Arabische staat. The national home cannot be half-national, zo concludeerde Peel.5

Na de Tweede Wereldoorlog nam dit voorstel, ook als gevolg van de verschrikkingen van de Shoah, snel vaste vorm aan. De Verenigde Naties riepen een speciaal comité in het leven, bestaande uit elf lidstaten, waaronder Nederland. De Nederlandse regering nam een afgewogen standpunt in: aan de ene kant benadrukte ze haar gevoelens van vriendschap met het Joodse volk; aan de andere kant wist Nederland zich verbonden met de islamitische wereld – een verbondenheid die vooral werd ingegeven door de zeventig miljoen inwoners van Nederlands-Indië, van wie het merendeel moslim was. Nederland sprak zich dan ook uit voor a solution that is acceptable to all parties concerned, and therefore to world opinion in general.6

Het delingsplan dat in 1947 werd gepresenteerd kreeg een volkenrechtelijke legitimatie door de aanvaarding van resolutie 181, met steun van Nederland. Op 14 mei 1948 riep David Ben Gurion vervolgens de staat Israël uit, gevestigd op driekwart van het voormalige Palestina. De deling van Palestina was een feit, evenals de eerste Israëlisch-Arabische oorlog, aangezien de Arabieren, ondanks de volkenrechtelijke legitimatie, het bestaan van Israël niet aanvaarden. Israë li’s refereren aan deze oorlog als de War of Independence, voor de Palestijnen is het al-Nakba, de catastrofe.

De Nederlandse houding bleef in die eerste jaren enigszins gespleten. Nederland erkende de staat Israël formeel pas in 1950, als laatste West-Europese land. Deze wat terughoudende opstelling had een diplomatieke reden. In een notitie van 15 mei 1948, die in het archief van mijn ministerie bewaard is gebleven, staat geschreven dat de erkenning van Israël in Indonesië ongetwijfeld een slechte indruk zou maken. Pas nadat zeker was gesteld dat de Indonesische regering begrip had voor het Nederlandse standpunt, werd tot de iure erkenning overgegaan.

In de decennia die volgden ontwikkelde Nederland warme betrekkingen met Isra ël. Zonder uitzondering ondersteunden opeenvolgende kabinetten de jonge staat, zowel politiek als militair. In haar toespraak voor de Knesset in 1995 zei Koningin Beatrix hierover: De stichting van de staat Israël werd in Nederland met groot enthousiasme begroet. Deze staat gaf het joodse volk immers de eigen plek en de rechtszekerheid die de landen van Europa het niet had kunnen bieden. Voor alle joden in de wereld was dit nieuwe land daarom niet alleen een toevluchtsoord, maar ook een bron van inspiratie en zelfvertrouwen.7 Uit een NIPO-onderzoek dat na de Zesdaagse Oorlog werd gehouden bleek dat 67% van de Nederlanders Israël steunde. Rijksambtenaren werden in de zomer van 1967 zelfs verzocht akkoord te gaan met inhouding van een half procent van hun salaris ten bate van Israë l.8 Na 1973, het jaar van het olie-embargo, werd de Nederlandse houding wat gereserveerder. Er kwam een debat op gang over de vraag of de onvoorwaardelijke steun aan Israël wel gerechtvaardigd was. Dat debat verhevigde als gevolg van de nederzettingenpolitiek na 1967, en na het bloedbad onder Palestijnse vluchtelingen in Libanon in 1982. Ook de Israëlische reactie op de eerste Intifada in 1987 leidde tot kritiek. In mijn ogen heeft dit echter niet afgedaan aan de bijzondere band tussen onze landen, die tot op de dag van vandaag voortduurt. Zoals ik al vaker heb opgemerkt: juist goede vrienden moeten niet aarzelen kritiek op elkaar te hebben. Ik kom hier dadelijk nog op terug.

Wat buiten kijf staat, is dat Israël zich in de bijna zestig jaar van zijn bestaan heeft ontwikkeld tot een moderne, rechtsstatelijke democratie met een bloeiende economie, gestoeld op hoogwaardige technologie en innovatie. Israël is onze meest gediversifieerde handelspartner in de regio. Zijn bevolking is gemotiveerd en ondernemend - kwaliteiten die respect afdwingen. Daarnaast heeft Israël Joodse immigranten uit alle windstreken in de samenleving opgenomen. In Israël hebben deze immigranten, onder wie ook duizenden Nederlanders, een nieuw bestaan gevonden. Dit vind ik bijzonder indrukwekkend. En laten we niet vergeten dat Israël ook een grote Palestijns-Arabische minderheid kent, die de Israë lische nationaliteit bezit, Herbreeuws spreekt en vertegenwoordigd is in het parlement. De wijze waarop deze groep zich een plaats heeft verworven in de samenleving, ondanks spanningen die zich soms voordoen, toont de kracht en de volwassenheid van de Israëlische democratie.

2. Lessen trekken

Dames en heren,

In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal.9 Ik zou de volgende lessen willen trekken uit de loop van de geschiedenis.

Allereerst tonen de ontwikkelingen sinds Balfour aan, dat de intensieve betrokkenheid van een grote mogendheid cruciaal is, om een oplossing dichterbij te brengen. In het interbellum speelde mandaathouder Groot-Brittannië die rol. De Balfour Verklaring gaf politieke richting aan een proces dat door de Zionistische Federatie in gang was gezet, en vervolgens probeerden de Britten dat proces, zo goed en kwaad als het ging, in banen te leiden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de rol van de Britten, die tot dan toe het deksel op de pan hadden weten te houden, minder zichtbaar. In 1947 droegen zij het “Palestijnse vraagstuk” over aan de VN. In de tien jaar die volgden, was er sprake van een zeker machtsvacuüm. Geen van de grootmachten bemoeide zich intensief met de regio. Pas na 1956, naar aanleiding van de Suez crisis, deden de Verenigde Staten sterker hun invloed voelen.

Hoewel ik nadrukkelijk wil stellen dat een oplossing voor het conflict door de partijen zelf moet worden overeengekomen, ben ik wel van mening dat nog onverminderd behoefte bestaat aan een leidende broker. De enige macht die deze rol kan vervullen, zijn nog steeds de Verenigde Staten. Doorbra ken of bijna-doorbraken, zoals de Camp David akkoorden van 1978, de Oslo akkoorden van 1993 en de –uiteindelijk niet succesvolle- top in Camp David in 2000, dragen allemaal een Amerikaans stempel. Vredesbesprekingen vergen een hoge inzet, eindeloze energie, maar ook het vermogen om resultaten af te dwingen. We hebben de Amerikanen in dat opzicht hard nodig: zonder hun actieve bemoeienis zien we het vredesproces verzanden. Ik verwelkom de bijeenkomst die deze week in Annapolis plaatsvond en heb grote waardering voor de inspanningen van Condoleezza Rice.

Een tweede les die ik wil trekken, is dat er veel harder gewerkt moet worden aan het verwerven van steun onder Arabische staten, ook door Israël zelf. Toen resolutie 181 werd aangenomen, stemden alle Arabische lidstaten tegen. Hun reactie had wellicht voorkomen kunnen worden, als er meer samenwerking was gezocht met leiders uit de regio, en de Arabische zorgen beter waren geaccommodeerd. De waarschuwing van Balfour, dat de rechten van de niet-joodse gemeenschappen in Palestina gerespecteerd moesten worden, blijft onverminderd actueel. Ik denk dat het cruciaal is dat we met de gematigde landen in de regio samenwerken aan een oplossing voor het slepende conflict, en ik vind ook dat Israël responsief zou moeten zijn jegens deze landen. Het is dan ook verheugend dat premier Olmert zich in Annapolis in positievere termen heeft uitgelaten over het Arabische vredesinitiatief, hoewel het initiatief niet met name genoemd wordt in de eindverklaring. Opvallend genoeg vormt de tweestaten oplossing, die in 1947 nog fel van de hand werd gewezen door de Arabische staten, de kern van dit initiatief. Dat is een groot winstpunt.

Mijn derde les hangt samen met de tweede. Hoewel er ontzettend veel wordt gesproken, wordt er maar heel weinig naar elkaar geluisterd. Ik merkte het in mijn inleiding al op: het debat is zo emotioneel beladen, en partijen staan op voorhand al zo wantrouwend tegenover elkaar, dat zij zich afsluiten voor de argumenten van de ander en elkaar dikwijls overschreeuwen. Daar komt bij dat het gesprek vaak op religieuze gronden wordt gevoerd. Madeleine Albright schrijft over haar ervaringen tijdens de Camp David onderhandelingen dat een productief gesprek niet langer mogelijk is, als partijen zich op God beroepen om hun gelijk aan te tonen. Religieuze verschillen kunnen ook als rookscherm worden gebruikt voor het verdedigen van aardse, politieke en economische, belangen. Albright concludeert dat, om uit de impasse te geraken, de macht van religie moet worden omgebogen van een bron van vijandschap naar een bron van tolerantie en begrip.10 Ik ben het zeer met deze conclusie eens. Om verzoening tussen volken en culturen te bewerkstelligen, moeten bruggen worden gebouwd, die resulteren in toegenomen wederzijds begrip en respect. Die bruggen kunnen alleen worden geslagen door middel van een brede dialoog. Uiteraard kunnen religieuze leiders in dat proces een grote rol vervullen.

Een laatste observatie wil ik u niet onthouden. Steeds opnieuw blijkt dat zowel in Israël als in de Palestijnse Gebieden de bevolking grosso modo vrede wil, maar dat de politieke leiders niet in staat zijn die wil in vrede om te zetten. Het blijkt gemakkelijker en politiek veiliger om vast te houden aan harde standpunten dan om het risico van vrede aan te gaan – dan ben je immers kwetsbaar voor anderen die beweren dat de veiligheid of andere belangen worden verkwanseld. Yitzchak Rabin was uniek omdat hij het risico van vrede niet alleen kon nemen – zijn credentials met betrekking tot veiligheid waren overtuigend – maar ook durfde te nemen. Ehud Olmert en Mohammad Abbas hebben in Annapolis duidelijk handreikingen gedaan, maar ook zij kunnen rekenen op heftig verzet van groepen uit hun eigen bevolking.

Voor Abbas, die in een machtsstrijd met Hamas is verwikkeld, is de situatie helemaal complex.

3. Hoe kan Nederland bijdragen?

Dames en heren,

Ik maak nu de sprong naar het Nederlands beleid. Er wordt vaak gezegd: wat kan Nederland uitrichten in het Midden-Oosten? We zijn geen speler van belang, het haalt toch allemaal niets uit. Ik ben het daar pertinent mee oneens. Onlangs zei ik het ook in de Tweede Kamer: ik wil zaken tot stand brengen, een verschil maken. Dat betekent niet dat ik onrealistische verwachtingen koester, maar wel dat ik serieus werk wil maken van analyses, dat ik bijdragen aan oplossingen bezie, partners identificeer en met geduld en verstand stug blijf doorwerken.

Om terug te komen op de derde les, de noodzaak tot dialoog: dit is bij uitstek een terrein waarop Nederland zich effectief kan inzetten. Ik wil in de komende vier jaar bijdragen aan meer toenadering en begrip tussen Israëli’s, Palestijnen en andere Arabieren door het stimuleren van dialoog. Zo werken we aan gezamenlijke projecten in de watersector in Israël, de Palestijnse gebieden en Jordanië. Op politiek gebied steunt de regering een vertrouwelijk project waarin een klein team van goed ingevoerde Israëli’s en Palestijnen voorstellen ontwikkelt ter ondersteuning van de totstandkoming van een Israëlisch-Pales tijns akkoord. Ook de Nederlandse ambassade in Tel Aviv faciliteert activiteiten die dialoog bevorderen. Om enkele voorbeelden te noemen: Palestijnse en Israë lische jongeren worden samengebracht in het kader van een EHBO-cursus, Palestijnse jongeren geven lezingen op Israëlische middelbare scholen en er worden gemengde sportactiviteiten georganiseerd. Kleinschalige projecten die een grote impact kunnen hebben.

Een tweede doelstelling van het Nederlands beleid is capaciteitsopbouw in brede zin bij de Palestijnen, zodat een stevig fundament wordt gelegd voor de totstandkoming van een levensvatbare en democratische Palestijnse staat, met een effectief en transparant bestuur.

Een voorbeeld van een economisch project dat tevens samenwerking tussen Palestijnen en Israëli’s bevordert, is de bloementeelt in Gaza. Palestijnse kwekers verkopen hun bloemen via Israëlische exporteurs aan de bloemenveiling in Aalsmeer, waar ze nog dezelfde dag worden doorverkocht. Duizenden Palestijnen hebben al van dit project geprofiteerd. Het project wordt al enige tijd bemoeilijkt doordat Israël de grensovergangen met Gaza gesloten houdt na de machtsovername door Hamas. Ik sprak zojuist over de bereidheid ook Israël kritisch te benaderen als dat nodig is. Dit is nu zo’n geval waarin Nederland kritisch is. Ik heb met klem aangedrongen op het openstellen van de grenzen. Ik steun Israëls recht op zelfverdediging en heb een open oog voor gerechtvaardigde veiligheidsbelangen, maar maatregelen moeten wel proportioneel zijn, en zich niet richten tegen onschuldige burgers. Ik ben dan ook heel blij dat de Israë lische regering mij vorige week heeft toegezegd de doorgang van de Palestijnse bloemen opnieuw mogelijk te maken. Gisteren zijn de eerste trucks met bloemen en aardbeien de grens over gegaan.

Een derde doel dat ik voor ogen heb, is het tot stand brengen van een meer gebalanceerde internationale benadering van Israël dan nu het geval is. Met name in de VN is het bijna een gewoonte geworden Israël zijn daden zwaar aan te rekenen. Over grootschalige mensenrechtenschendingen, zoals bijvoorbeeld in Darfur, Iran of Zimbabwe wordt in meer verhulde termen gesproken, of helemaal niet gesproken. De terreur van Hamas wordt niet veroordeeld, en over mensenrechtenschendingen door Palestijnen en over zelfmoordaanslagen woord geen woord gerept. Ik vind dit niet aanvaardbaar. We moeten ons realiseren dat Israë l de enige volwaardige parlementaire democratie in de regio is, gestoeld op de principes van de rechtsstaat. Ook Israël moet aan kritiek worden blootgesteld wanneer dit terecht is, maar de internationale reactie dient wel evenwichtig te zijn. Hiervoor zal ik me sterk maken.

Tot slot wil ik de komende vier jaar de bredere context van het conflict effectiever adresseren. Ik doel dan met name op de wijze waarop Iran zich ontwikkelt. Iran vormt niet alleen een existentiële bedreiging van Israël – getuige zijn nucleaire programma en de uitspraken van president Ahmadinejad over de vernietiging van Israël. Iran vormt in toenemende mate ook een bedreiging voor andere landen in de regio, onder meer door het leveren van wapens aan Hamas en Hezbollah, en voor de wereld. Daarom voert Nederland een tweesporenbeleid. De IAEA-verplichtingen moeten strikt worden nageleefd. Dit moet worden afgedwongen door sancties – als het binnen het kader van de Veiligheidsraad niet lukt moeten de EU en de VS zonodig maar samen optrekken. Daarnaast blijft Nederland bereid een brede dialoog aan te gaan – die zich eveneens richt op onderwerpen als mensenrechten en geloofsvrijheid.

Om mijn beleid vorm te kunnen geven, zal ik regelmatig de regio bezoeken. Dit jaar was ik in Egypte, Israël en de Palestijnse gebieden. Begin volgend jaar zal ik deelnemen aan de jaarlijkse Herzliya conferentie, de belangrijkste conferentie op het gebied van vrede en veiligheid in Israël. Ik zal dan ook naar andere landen in de regio gaan.

Dan nog een woord over de rol van de Europese Unie. Ik zei eerder al dat er zonder betrokkenheid van de VS geen oplossing gevonden kan worden. De EU zou zich echter in het politieke proces actiever moeten opstellen, in nauwe samenwerking met de Amerikanen. De EU is al een grote speler, als lid van het Kwartet voor het Midden-Oosten, en als grootste financier van de Palestijnse gebieden, maar ik vind dat de Unie haar politieke rol zou moeten uitbouwen. Ik zal hierover binnenkort het gesprek aangaan met mijn collega’s. Ook de samenwerkingsrelatie tussen Israël en de EU zou verder kunnen worden verbreed en verdiept op zowel politiek, economisch als technologisch gebied. Israël heeft laten weten de samenwerking graag te willen intensiveren. Ik wil me er absoluut sterk voor maken dat die samenwerking verder vorm en vooral inhoud krijgt, uitgaande van een constructieve opstelling van Israël in het vredesproces.

4. Vooruitblik

Dames en heren,

Terug naar het grotere plaatje. De tweestaten oplossing waarin resolutie 181 in 1947 voorzag, blijft de kern van wat de uiteindelijke oplossing voor het Isra ëlisch-Palestijns conflict zal moeten worden. In zoverre had men het zestig jaar geleden bij het rechte eind. De vraag is hoe we kunnen voorkomen, dat het nog eens zestig jaar gaat duren, voordat deze oplossing is gerealiseerd.

In Annapolis is deze week een moedige stap gezet. Na een impasse van zeven jaar, hebben premier Olmert en president Abbas zich in een gezamenlijke verklaring uitgesproken voor de onmiddellijke start van een onderhandelingsproces met als doel het sluiten van een vredesakkoord vóór eind volgend jaar. Een overeenkomst die alle uitstaande punten omvat, zonder uitzondering. De verklaring noemt deze punten niet expliciet, maar we weten waar het over gaat: over grenzen, over water, over vluchtelingen, over Jeruzalem. De grote winst van Annapolis is dat beide partijen, en ook de VS als leidende broker, zich nu publiekelijk gecommitteerd hebben aan een nieuw traject, al is de weg naar een eindakkoord vanzelfsprekend nog vol hobbels. We moeten de dag dan ook niet prijzen voordat de avond gevallen is, maar er is wel aanleiding tot hoop en optimisme.

Ik put die hoop ook vooral uit de houding van de deelnemers aan Annapolis, die een open oog toonden voor elkaars noden, en elkaars zorgen en angsten erkenden. Zo zei premier Olmert: I came here to say to you, president Abbas, and through you, to your people and to the entire Arab world, the time has come. We no longer and you no longer have the privilege of adhering to dreams which are dissevered from the suffering of our people, the hardships that they experience daily and the burden of living under ongoing uncertainty which offers no hope of change or of a better future. President Abbas richtte zich in soortgelijke bewoordingen tot zijn Israëlische “buren” en noemde vrede een gedeeld belang. Die openheid voor de gevoelens van de ander is mijns inziens e en hele belangrijke voorwaarde voor vrede. Dat Hamas Annapolis “tijdverspilling ” noemt en protesteert tegen een vredesconferentie is veelzeggend, maar mag ons niet ontmoedigen.

De VS zullen toezicht houden op de vredesonderhandelingen met het oog op de totstandkoming van een akkoord vóór eind 2008. De internationale gemeenschap, de Europese Unie, Rusland, China, de VN, en niet in de laatste plaats, de Arabische landen, zullen het onderhandelingsproces moeten ondersteunen. Vooral de deelname van de Arabische landen aan Annapolis en hun betrokkenheid bij het vervolgproces is van immens belang, zowel voor het bewerkstelligen van een duurzame oplossing van het Palestijns-Israëlisch conflict, als ook voor het bevorderen van duurzame vrede tussen Israël en al zijn buren, Libanon en Syrië voorop. Overigens zal naar alle waarschijnlijkheid de Nederlandse diplomaat Robert Serry eerdaags worden benoemd als Speciaal Gezant van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor het Midden-Oosten. Een belangrijke en uitdagende functie. Zijn benoeming onderstreept dat Nederland met een actief en vasthoudend beleid wel degelijk een bijdrage kan leveren aan de oplossing van het conflict in het Midden-Oosten.

Over de contouren van een finaal akkoord bestaat internationaal wel min of meer overeenstemming: Israël zal zich in beginsel moeten terugtrekken tot de grenzen van 4 juni 1967, hetgeen betekent dat een groot deel van de nederzettingen moet worden prijsgegeven. Voor de nederzettingen die wel behouden blijven voor Israël, zullen de Palestijnen territoriaal moeten worden gecompenseerd. Er zal een oplossing gevonden moeten worden voor de status van Jeruzalem, mogelijk langs de lijnen die president Clinton in 2000 suggereerde: alles wat Joods is, komt onder Israëlisch bestuur, alles wat Arabisch is, komt onder Palestijns bestuur. Voor het vluchtelingenvraagstuk zal een aanvaardbare oplossing gevonden moeten worden, bijvoorbeeld door hervestiging in de Palestijnse Gebieden of in derde landen of door middel van financiële compensatie. Ik ben zelf van mening dat een grootschalige terugkeer van Palestijnen naar Israël niet realistisch is. Anders zou de tweestatenoplossing, die een Joods-Israëlische staat en een Arabisch-Palestijnse staat behelst, ter discussie komen te staan. Een alomvattend akkoord zal tot slot Israëls veiligheid moeten garanderen.

Op 17 december vindt er een door Frankrijk en de EU geleide donorconferentie plaats. Ik moet met de collega’s in het kabinet nog spreken over wat Nederland daar kan toezeggen. Omdat ik er niet alleen over ga, kan ik hier geen concrete bedragen noemen. Maar nu we in Annapolis een belangrijke stap naar de vrede hebben gezet, vind ik dat Nederland genereus moet zijn om te helpen die vrede mogelijk te maken. Financiële ondersteuning van een Palestijnse staat die tot stand komt op basis van vredesonderhandelingen laat Palestijnen ook zien dat het geweldloos nastreven van een eigen staat loont.

Dames en heren,

Toen David Ben Gurion de staat Israël uitriep, zei hij: We extend our hand in peace and neighbourliness to all the neighbouring states and their peoples and invite them to co-operate with the independent Jewish nation for the common good of all. The state of Israel is prepared to make its contribution to the progress of the Middle East as a whole.11

Als Israël volgend jaar zijn zestigjarig bestaan viert, hoop ik dat Ben Gurion’s woorden in daden zullen zijn omgezet. Met u hoop ik dat Annapolis hiertoe het startsein heeft gegeven.

Ik dank u wel.

1: “Men kan de geschiedschrijving opvatten als een discussie zonder eind.” Zo eindigde de inleiding van het boek Napoleon. Voor en tegen in de Franse geschiedschrijving (1946) van Pieter Geyl. Hij werkte het thema verder uit in Gebruik en misbruik der geschiedenis (1956).
2: Dagboekaantekeningen van Theodor Herzl d.d. 3 september 1897, zie Raphael Patai (red.), The Complete Diaries of Theodor Herzl (New York 1960) 5 81; geciteerd in Avi Shlaim, The Iron Wall, Israel and the Arab World (Londen 2000) 3.
3: Brief van Arthur James Balfour aan Lord Rothschild, d.d. 2 november 1917, zie Walter Laqueur (red.), The Israel-Arab Reader. A Documentary History of the Middle East Conflict (New York 1968) 18.
4: Ten tijde van de Balfour verklaring woonden er 56.000 Joden en 600.000 Palestijnen in Palestina, zie Shlaim, 2000, 7.
5: Laqueur, 1968, 57-58.
6: Bijlage in de uitgave ter gelegenheid van de Eerste Bijzondere Zitting AVVN, 1947 (BZ-archief).
7: Uit de toespraak van HM Koningin Beatrix voor de Knesset op 28 maart 1995.
8: Robert Soeterik (red.), Vijtig jaar Israël: vergeten aspecten, pijnlijke feiten (Amsterdam 1997) 14-15.
9: Citaat van de Nederlandse dichter Willem Bilderdijk (1756-1831).
10: Madeleine Albright, The Mighty and the Almighty: Reflections on America, God and World Affairs (New York 2006) 129, 143.
11: Laqueur, 1968, 127.