Kamerbrief nav uw verzoek inzake de actuele situatie in het Midden-Oosten

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 16 oktober 2009 met kenmerk 2009Z19057/2009D50391 om schriftelijke informatie over de actuele situatie in het Midden-Oosten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Ter voorbereiding van het Algemeen Overleg over het Midden-Oosten op 12 november 2009 volgt hieronder een beschrijving van de actualiteit in de regio, in aanvulling op de eerdere brieven van 27 augustus en 25 september 2009 (kamerstukken 23432, nrs. 303 en 306). Hierbij zal tevens ingegaan worden op de wijze waarop de regering uitvoering heeft gegeven aan de moties die zijn aangenomen naar aanleiding van het Algemeen Overleg over de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad (MRR) over het rapport-Goldstone op 29 september 2009. Voorts strekt deze brief tot beantwoording van de Kamervragen gesteld door het lid Peters (nr. 2009Z1981, inzonden op 29 oktober 2009) over een rapport van Amnesty International met betrekking tot de watertoevoer naar de Westelijke Jordaanoever. De brief sluit af met een appreciatie van de stand van zaken in het Midden-Oosten vredesproces (MOVP).

1. Actuele ontwikkelingen

In de periode die is verstreken sinds de vorige brief over situatie in het Midden-Oosten hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die het MOVP negatief hebben beïnvloed. De discussie over de behandeling van het Goldstone-rapport heeft geleid tot verscherping van de publieke meningsverschillen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) en tussen Hamas en Fatah.

De hoop bestond dat de VS beide partijen en marge van de ministeriële week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) bijeen zou kunnen brengen voor een formele herstart van de rechtstreekse vredesbesprekingen. De inzet van de VS was daarbij niet alleen gericht op noodzakelijke stappen die Israël in de aanloop daarheen zou moeten nemen op het terrein van het nederzettingenbeleid. De aandacht was ook gevestigd op stappen die de Arabische wereld zou moeten zetten om te komen tot versterking van het wederzijds vertrouwen.

Deze inzet heeft weliswaar geleid tot een korte trilaterale ontmoeting van premier Netanyahu en president Abbas met president Obama, doch de voorwaarden bleken niet rijp voor lancering van rechtstreekse onderhandelingen. Vooralsnog zijn de inspanningen van de Amerikaanse speciale gezant voor het Midden-Oosten, George Mitchell, gericht op een gescheiden diplomatiek traject waarbij hij partijen afzonderlijk tot beweging probeert te brengen. De VS tracht in deze gescheiden gesprekken de voorwaarden te scheppen die een begin van directe onderhandelingen mogelijk maakt.

Enige onduidelijkheid is ontstaan als gevolg van uitspraken van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken tijdens haar jongste bezoek aan Israël over het Israëlische nederzettingenbeleid. Inmiddels is bevestigd dat de positie van de VS ongewijzigd is en dat de VS blijft aandringen op onverkorte stopzetting van de bouw van nederzettingen, op de westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem, ook niet ter accommodatie van zgn. natural growth. Deze bouw is een ernstig obstakel voor het vredesproces. De regering deelt deze visie.

De politieke ontwikkelingen in de regio – met name in de Palestijnse Gebieden (PG) – dragen niet bij aan een optimistische visie op de nabije toekomst. In de PG is een impasse ontstaan als gevolg van het stokken van de onderhandelingen tussen de Palestijnse facties over het Palestijnse verzoeningsproces, gevoegd bij de aankondiging van president Abbas om uiterlijk 25 januari 2010 nieuwe verkiezingen te organiseren. Hamas heeft deze aankondiging afgewezen als inconstitutioneel en als een poging om de onderlinge verzoeningsgesprekken te torpederen.

De aankondiging van president Abbas op 5 november 2009 om zich niet herkiesbaar te stellen bij de aanstaande presidentsverkiezingen komt in dit verband niet onverwacht; de afgelopen weken circuleerden reeds sterke geruchten in die richting. De regering respecteert het besluit van president Abbas en spreekt haar erkentelijkheid uit voor zijn zeer grote verdiensten voor het Palestijnse volk. Hij is een van de architecten van de Oslo-akkoorden en hij is erin geslaagd om na het overlijden van zijn voorganger, het Palestijnse volk een herkenbaar en alom gerespecteerd gezicht te geven.

Welke de gevolgen van zijn besluit op korte en middellange termijn zullen zijn, laat zich nog niet goed inschatten. Een aantal aspecten is van belang. Allereerst is het zaak dat het besluit van de president niet leidt tot het ontstaan van een gezagscrisis en een machtsvacuüm in de PG. De regering vertrouwt erop dat hij zijn functie onverminderd zal blijven uitoefenen totdat een nieuwe president is gekozen. De internationale gemeenschap en ook Israël zullen daarop moeten inzetten. Voorts is van belang dat het kabinet-Fayyad in functie blijft en de dagelijkse regeringstaken blijft uitvoeren.

Voorts is van belang dat het besluit van de president niet leidt tot een verdieping van de stagnatie in het vredesproces. Het is waarschijnlijk dat aan Israëlische kant de scepsis over de aanwezigheid van een "partner for peace" aan palestijnse zijde aan kracht wint. De internationale gemeenschap zal moeten blijven inzetten op het scheppen van voorwaarden waaronder rechtstreekse onderhandelingen kunnen plaatsvinden.

Ten derde zal nader moeten worden bezien welke consequenties het aangekondigde aftreden zal hebben voor de positie van president Abbas als voorzitter van de PLO. Formeel is de PLO nog steeds de enig erkende vertegenwoordiger van het Palestijnse volk. Het is mogelijk dat na nieuwe presidentsverkiezingen een "cohabitation" ontstaat waarbij de president concurreert met de PLO-voorzitter, met alle onduidelijkheden die dat met zich meebrengt.

Tenslotte is het niet ondenkbaar dat president Abbas op zijn besluit terugkomt in het licht van de potentieel ernstige repercussies ervan. Hij zal in ruil daarvoor waarschijnlijk wel duidelijke concessies van Israël en/of steuntoezeggingen van de VS verlangen.

De regering zal de komende tijd - ook in nauw overleg met EU-partners - deze en andere overwegingen wegen en op basis daarvan komen tot een nadere appreciatie van de nieuw ontstane situatie.

In deze context is het zeer onduidelijk of en hoe de verkiezingen gaan plaatsvinden. Mocht besloten worden om alleen verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever te houden, lijkt de kans op intra-Palestijnse verzoening definitief verkeken, en is de waarschijnlijkheid van een definitieve en onheelbare breuk gegroeid.

In Gaza zelf heeft Hamas de macht vast in handen en de organisatie maakt daarbij duidelijk kritiek op het eigen handelen niet te dulden. In dit verband constateert de regering met zorg dat Hamas het functioneren van kritische mensenrechtenorganisaties bemoeilijkt. Dit blijkt met name uit de kortstondige sluiting van het kantoor van de Independent Commission for Human Rights (ICHR), een nationale Palestijnse mensenrechtenorganisatie die onder meer door Nederland wordt gesteund. Na heftige kritiek van Palestijnse zijde en van donoren heeft Hamas het voorgenomen besluit bestempeld als een “vergissing” en geen verdere stappen gezet. Het blijft desalniettemin noodzakelijk dat Hamas ter zake kritisch gevolgd wordt.

De gespannen situatie in de PG leidt ertoe dat er maar weinig nodig is om de gemoederen in beweging te brengen, zoals in de afgelopen periode gebleken is rondom de Tempelberg. Radicale elementen aan Israëlische en Palestijnse zijde zoeken de grenzen van het toelaatbare op, om hun exclusieve claim op de Tempelberg kracht bij te zetten. Dit heeft geleid tot krachtig optreden van de Israëlische autoriteiten, na oproepen van radicale Arabieren om de Tempelberg te verdedigen tegen extreem-rechtse Joden die op die plaats de Derde Tempel zouden willen oprichten. De Israëlische autoriteiten hebben inmiddels bevestigd dat zij geen wijziging in het status van de Tempelberg zullen toestaan die ertoe zou leiden dat er joodse gebedsdiensten plaatsvinden op de Tempelberg. De spanningen in Jeruzalem worden verder verhoogd door de ontruiming en sloop van Palestijnse huizen in het oostelijke deel van de stad. Het EU-voorzitterschap heeft de zorg van de EU over deze gebeurtenissen overgebracht aan Israël en de Palestijnen en opgeroepen tot matiging van standpunten en partijen tot terughoudendheid gemaand.

De situatie in het Midden-Oosten heeft ook negatieve consequenties voor de voortgang van de Unie voor de Mediterrane Regio (UMR). De ministeriële bijeenkomst van de UMR op 24 en 25 november 2009 is verdaagd. Het bleek niet mogelijk om een oplossing te vinden voor de weigering van het Egyptische co-voorzitterschap om de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken uit te nodigen voor deze bijeenkomst. Israël wilde op zijn beurt geen andere afvaardiging naar deze bijeenkomst sturen. Op werkniveau en op technisch ministerieel niveau vinden vooralsnog de bijeenkomsten van de UMR evenwel voortgang. Zo vond op 2 en 3 november 2009 in Cairo het UMR-waterseminar plaats dat is georganiseerd op initiatief van Nederland en Egypte.

2. Opvolging debat Goldstone-rapport

Nadat tijdens de 12e zitting van de MRR besloten was tot verdaging van de inhoudelijke behandeling van het Goldstone-rapport naar de 13e zitting van maart 2010, is in de Arabische wereld een beweging op gang gekomen om alsnog over te gaan tot een inhoudelijk debat over het rapport, allereerst door vervroeging van het reguliere open debat in de VN-Veiligheidsraad (VNVR) over het Midden-Oosten op 14 oktober en vervolgens door bijeenroeping van een speciale zitting van de MRR op 16 oktober 2009.

De behandeling in de VNVR week uiteindelijk weinig af van de reguliere open debatten over het Midden-Oosten. Namens de EU heeft het Zweedse voorzitterschap een verklaring afgelegd waarin de EU-hoofdlijnen ten aanzien van het MOVP zijn herhaald. Ten aanzien van het Goldstone-rapport heeft de EU benadrukt dat betrokken partijen de bevindingen en aanbevelingen van het Goldstone-rapport zeer serieus moeten nemen en deze opgeroepen onafhankelijke onderzoeken in te stellen naar mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht en van de mensenrechten. De EU gaf aan dat in MRR-kader gewerkt zou moeten worden aan noodzakelijke opvolging, waarbij de EU zich in zou zetten voor aanname van een consensus-resolutie.

Ten aanzien van de behandeling van het Goldstone-rapport in de spoedzitting van de MRR zij verwezen naar de antwoorden op Kamervragen gesteld door het lid Van Dam (beantwoord d.d. 30 oktober 2009). De regering heeft een vergelijkbare aanpak gevolgd, met inachtneming van de moties die zijn aangenomen tijdens het Algemeen Overleg van 29 september 2009, tijdens de behandeling van het Goldstone-rapport in de AVVN zelf. De AVVN stemde op 5 november over een resolutie naar aanleiding van het rapport van de MRR over de behandeling van het Goldstone-rapport in diens spoedzitting. Deze resolutie is aangenomen met 114 voorstemmen (waaronder vier EU-Lidstaten en China), 44 onthoudingen (waaronder Frankrijk, het VK en 13 EU-LS, alsmede Rusland) en 18 tegenstemmen (waaronder Nederland, Duitsland en Italië en vier andere EU-Lidstaten, alsmede de VS en Israël).

De regering heeft actief een EU-consensus nagestreefd en tot vlak voor de stemming leken er mogelijkheden te zijn om gezamenlijk met de EU te onthouden. Toen vlak voor stemming de Palestijnen (onder druk van de meer extreme landen in de Arabische groep) eerder gedane concessies weer introkken en terugkeerden naar het oorspronkelijke tekstvoorstel, waarin het Goldstone-rapport en alle daarin vervatte aanbevelingen onderschreven (endorse), was het voor verschillende lidstaten (waaronder Nederland) niet meer mogelijk om te kunnen onthouden. Andere pijnpunten voor Nederland in de resolutie waren de doorverwijzingen van het rapport voor verdere behandeling naar de VNVR en de eenzijdige weergave van het Gaza-conflict. Naar het oordeel van de regering kwam de resolutie zodoende niet meer overeen met de essentie van het Nederlandse standpunt, zoals neergelegd in de eerder genoemde moties en kon niet anders dan besloten worden tot een tegenstem.

Nederland draagt ook in bilaterale contacten de lijnen zoals in de moties neergelegd uit. Zulks geschiedde tijdens de periodieke politieke consultaties op hoog ambtelijk niveau met Israël op 1 en 2 november en dit zal eveneens gebeuren tijdens het bezoek van minister Lieberman van Buitenlandse Zaken aan Nederland op 11 november 2009. Naast een oproep aan Israël om onafhankelijk onderzoek te doen, wordt daarbij nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het vraagstuk van toegang tot Gaza, conform de motie-Van Dam/Peters.

Vrije toegang blijft urgent en cruciaal voor de verbetering van de humanitaire en economische situatie op de Westelijke Jordaanoever en Gaza. De regering heeft in dit verband speciaal aandacht voor de ongehinderde uitvoering van Nederlandse OS-activiteiten in de Gaza-strook op het terrein van de ondersteuning van de landbouwsector aldaar. De noodzakelijke medewerking van de Israëlische autoriteiten bij de invoer van inputs voor deze projecten en voor de uitvoer van de landbouwproducten zelf wordt bij herhaling onder de aandacht van de Israëlische autoriteiten gebracht en zij hebben daar ook aan meegewerkt. De humanitaire situatie in de Palestijnse gebieden, in het bijzonder in Gaza, blijft onverminderd zorgelijk. Onvoorwaardelijke toegang voor humanitaire hulpverleners is noodzakelijk, alsook voor diplomatieke staf van de betrokken ambassades. De kwestie van toegang zal aan de orde komen in het gesprek met Minister Lieberman en is besproken in de genoemde recente hoogambtelijke consultaties en in contacten van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking met Minister Herzog van Sociale Zaken en Welzijn – tijdens de operatie Cast Lead verantwoordelijk voor de coördinatie van humanitaire hulpverlening. Nederland zal het onderwerp van toegang blijven aansnijden, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.

3. Rapport Amnesty International over toegang tot water in de PG

De regering heeft kennisgenomen van het rapport van Amnesty International over de gevolgen van het Israëlische beleid over de toegang van Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever tot de beschikbare waterbronnen 1 .

Dit rapport volgt in een reeks van rapporten met een vergelijkbare strekking, onder meer van de Wereldbank, erop neerkomende dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de beschikbaarheid van water voor Israëli’s en Palestijnen. Het rapport van Amnesty stelt dat de dagelijkse waterconsumptie per hoofd van de bevolking in Israël vier maal zo groot is als die in de PG (ca. 400 liter vs. 70 liter). Israël spreekt van een discrepantie in de orde van grootte van 149 liter vs. 105 liter, hetgeen een minder ongelijke maar voor de Palestijnen eveneens nadelige verhouding weergeeft.

Het staat vast dat water een schaars goed is in de wijdere bredere regio. In die context is het begrijpelijk dat de toegang tot en het gebruik van de watervoorraden onderworpen is aan strikte overheidsregulering, met een daaraan verbonden vergunningenstelsel. Regulering dient wel in overeenstemming te zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. De context van het Israëlisch-Palestijns conflict heeft repercussies op de beschikkingsmacht van de PA over de Palestijnse watervoorraden, zoals is neergelegd in de Oslo-akkoorden. Tenslotte staat vast dat partijen onderling hebben vastgelegd dat een regeling van het watervraagstuk een onverbrekelijk onderdeel is van de finalestatuskwesties waarover partijen in een definitieve vredesregeling een akkoord moeten bereiken.

De Israëlische-Palestijnse overlegstructuren die in de Oslo-akkoorden zijn neergelegd – met name het Joint Water Committee (JWC) – zouden in beginsel in staat moeten zijn in de interim-periode het kader te verschaffen voor overleg. Dat is in de praktijk ook gelukt: de JWC is een van de weinige structuren uit de Oslo-akkoorden die nog steeds overeind staat. Daarmee is niet gezegd dat partijen het per definitie met elkaar eens zijn. De aantijgingen van Amnesty worden gespiegeld in andersluidende rapporten van Israël over het Palestijnse waterbeleid (zie: The Issue of Water between Israel and the Palestinians, gepubliceerd maart 2009 door de Israeli Water Authority 2 ).

Het rapport van Amnesty bevat waardevolle aanbevelingen aan het adres van beide partijen, alsook aan de donorgemeenschap. De regering vat het rapport op als een aansporing aan het adres van partijen om verder te werken aan de opzet van een eerlijk systeem voor duurzaam waterbeheer, waarbij de belangen van de bevolking van de PG gewaarborgd worden, in afwachting van – maar niet vooruitlopend op – een finalestatusregeling. De Nederlandse ervaringen op het gebied van watersamenwerking in de regio leren dat de Palestijnse en Israëlische waterautoriteiten zeer goed tot samenwerking in staat zijn. De regering zal deze samenwerking – in het kader van de Executive Action Team (EXACT), de Red Sea – Dead Sea Water Conveyance Study en het Middle East Desalination Research Centre (MEDRC) aanmoedigen en faciliteren.

4. Overige landen

a. Iran

Het is nog altijd onrustig in Iran. Op 4 november 2009, dertig jaar na de bestorming van de VS-ambassade in Teheran, kwam het wederom tot een gewelddadige confrontatie tussen demonstranten en veiligheidstroepen. De intimidatie van en massaprocessen tegen politiek opponenten, advocaten, journalisten, studenten, mensenrechtenverdedigers en andere vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld gaan onverminderd door. Onder de eerste gewezen vonnissen in de massaprocessen bevinden zich ten minste drie doodvonnissen. De wetenschapper Kian Tajbakhsh kreeg vijftien jaar en een lokale medewerker van de Britse ambassade in Teheran vier jaar gevangenisstraf opgelegd, alsmede een verbod van vijf jaar om voor buitenlandse ambassades te werken. Betrokkenen zouden hoger beroep kunnen instellen. Voormalig presidentskandidaten Karrubi, tegen wie inmiddels justitieel optreden is aangekondigd, en Moussavi blijven protesteren tegen de omstreden verkiezingsuitslag, waarschuwingen van president Ahmadinejad en Geestelijk Leider Khamenei ten spijt.

Nederland volgt de situatie op de voet en laat niet na de Iraanse autoriteiten bilateraal, in EU-verband en VN-kader te wijzen op zijn verantwoordelijkheden. Zo bracht het EU-Voorzitterschap - met Nederlandse steun - op 23 oktober 2009 een verklaring uit waarin de EU ernstige zorg uitspreekt over de mensenrechtensituatie, in het bijzonder de in de massaprocessen uitgesproken doodstraffen. De Europese Raad van 29-30 oktober 2009 uitte eveneens ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran, waaronder de gewelddadige onderdrukking van dissidenten en de omstreden massaprocessen. In reactie op de veroordeling van een lokale medewerker van de Britse ambassade in Teheran heeft Nederland - evenals de overige EU-lidstaten - de Iraanse Tijdelijk Zaakgelastigde ontboden en protest aangetekend.

Indachtig de moties Van Dam – Peters en Ten Broeke - Peters heb ik tijdens afgelopen RAZEB aandacht gevraagd voor het tegengaan van de export van Europese internetfiltertechnologieën naar Iran, zodat de vrije toegang tot informatie in Iran moeilijker belemmerd kan worden. De Commissie zegde eerder toe de mogelijkheden hiertoe nader te zullen onderzoeken, maar de indruk bestaat dat dit niet snel tot resultaat leidt, ook door de aanstaande Commissie-wisseling. De regering blijft hier niettemin op aandringen. Nederland heeft aanvullend in de VN Mensenrechtenraad de mensenrechtensituatie nadrukkelijk aangekaart.

Voor de moed en het doorzettingsvermogen die de Iraanse mensenrechtenadvocate Shadi Sadr toont bij het beschermen en bevorderen van de rechten van haar medeburgers zal ik op 9 november de Mensenrechtentulp 2009 aan haar uitreiken.

Volgens mediaberichten heeft het Israëlische leger op 3 november 2009 een vrachtschip onderschept dat op weg was van Egypte naar Syrië. Aan boord zijn tientallen Iraanse containers met wapens en munitie gevonden. De Israëlische autoriteiten hebben deze berichtgeving bevestigd. Deze berichtgeving is verontrustend omdat - zou deze toedracht juist blijken te zijn - een dergelijke wapenleverantie een schending betekent van relevante VN-resoluties. De zorgen die de regering reeds langer heeft over de steun van Iran aan Hezbollah, Hamas en Syrië lijken hiermee bevestigd te worden.

Nucleair

Op 1 oktober 2009 vonden in Genève besprekingen plaats tussen de E3+3, EU Hoge Vertegenwoordiger Solana en de Iraanse onderhandelaar, Jalili, over het nucleaire programma van Iran. In vervolg hierop zijn op 19 oktober bij het IAEA besprekingen gestart over de modaliteiten voor de opwerking van de Iraanse voorraden laag verrijkt uranium in het buitenland ten behoeve van de productie van medische isotopen in Iran. De Directeur Generaal van het IAEA, El Baradei, heeft een compromisvoorstel voor deze opwerking aan Rusland, Frankrijk, VS en Iran voorgelegd. Deze overeenkomst zou een positieve impuls kunnen zijn voor verdere onderhandelingen over het nucleaire programma van Iran. Na het verstrijken van de deadline wilde Iran het voorstel op een aantal punten wijzigen, zonder deze te specificeren. De betrokken landen en IAEA benadrukken telkenmale dat het hier gaat om een positief gebaar. Iran moet deze kans grijpen om te laten zien dat ze serieus het vertrouwen van de internationale gemeenschap terug wil winnen. Het is nog onduidelijk wanneer een volgende bijeenkomst tussen de E3+3 en Iran zal plaatsvinden. De uitkomsten van de IAEA inspectie van de verrijkingsinstallatie nabij Qom worden half november verwacht.

De Europese Raad van 29-30 oktober nam een verklaring aan waarin Iran onder meer wordt opgeroepen acht te slaan op de vereisten van de VN Veiligheidsresoluties, volledig samen te werken met het IAEA en een akkoord te sluiten over de modaliteiten voor de opwerking van de Iraanse voorraden laag verrijkt uranium in het buitenland.

De regering is van mening dat dit diplomatieke proces een kans moet worden gegeven. Niettemin blijft het risico bestaan dat Iran de onderhandelingen gebruikt om tijd te rekken, dan wel nieuwe voorwaarden te stellen voor bevriezing van zijn nucleaire programma. Indien de vervolgbijeenkomsten niet de gewenste resultaten opleveren, dan moet de internationale gemeenschap passende nieuwe maatregelen nemen, bij voorkeur in VN-verband, maar anders in EU-verband met gelijkgestemde landen. Nederland is van mening dat de EU voorbereid zou moeten zijn op het verhogen van de druk op Iran indien de besprekingen niets opleveren.

b. Syrië

De voorgenomen ondertekening van het EU-associatieakkoord met Syrië en marge van de RAZEB van oktober 2009 is op verzoek van Syrië tot een nog nader te bepalen moment aangehouden. Syrië heeft te kennen gegeven zich nog verder te willen verdiepen in de consequenties van het aangaan van een associatierelatie met de EU. Daarbij zou het vooral oog hebben voor de financiële consequenties van het wegvallen van douane-inkomsten voortvloeiend uit het handelsdeel van het akkoord, alsmede over de repercussies van het akkoord voor de concurrentiepositie van het Syrische bedrijfsleven. Het is niet uitgesloten dat de ondertekening pas onder het Spaanse EU-Voorzitterschap zal plaatsvinden.

Recente arrestaties van prominente mensenrechtenactivisten in Syrië bevestigen ondertussen het ongunstige beeld van Syrië op het gebied van de naleving van de mensenrechten. In dit licht gezien is het goed dat de RAZEB op Nederlands aandringen een verklaring heeft aangenomen, die de mogelijkheid onderstreept om het associatieakkoord – wanneer eenmaal afgesloten – eenzijdig te kunnen opschorten, indien Syrië zijn verplichtingen op het gebied van mensenrechten niet nakomt. Het EU-voorzitterschap heeft inmiddels de Syrische ambassadeur in Stockholm ontboden om de zorgen van de EU over te brengen. De EU volgt waar mogelijk zaken tegen verschillende groepen gevangenen. Daarnaast wordt momenteel door Nederland en andere EU-lidstaten nagedacht over alternatieve manieren ter vergroting van de impact van de EU en het bevorderen van het stimuleren van de opbouw van het maatschappelijk middenveld.

5. Appreciatie

Het MOVP is voor zover kan worden waargenomen in een impasse geraakt. De behandeling van het Goldstone-rapport in Genève en New York en de discussie over de noodzaak om het bouwprogramma in de nederzettingen stop te zetten worden door partijen aangegrepen om uiting te geven aan politieke verdeeldheid die dieper ligt dan deze kwesties.

Israël en de Palestijnen hebben zich ingegraven in hun stellingen. De politieke verdeeldheid binnen de Israëlische en Palestijnse politiek maakt het voor de politieke leiders zeer moeilijk om in het openbaar concessies te doen aan de andere partij, zonder meteen bloot gesteld te worden aan het verwijt uit eigen kring dat zij nationale belangen verkwanselen, zo bleek uit de reactie op de gestes van president Abbas in New York (instemmen met de trilaterale ontmoeting) en Genève (instemmen met het verdagen van de inhoudelijke behandeling van het Goldstone-rapport naar de 13e zitting van de MRR). Zowel premier Netanyahu als president Abbas lijken er op dit moment primair op gericht de binnenlandse oppositie te minimaliseren, zo nodig door het zoeken of verscherpen van het conflict met de ander.

In deze omstandigheid is thans de hoop gevestigd op de pendeldiplomatie van Mitchell om partijen individueel tot de concessies te bewegen die nodig zijn om rechtstreekse onderhandelingen mogelijk te maken. Het is niet zinvol te speculeren over de inhoud van die concessies. De regering heeft evenwel goede hoop dat de Speciaal Gezant in staat zal zijn partijen in vertrouwelijk overleg ertoe te brengen dat zij nader tot elkaar komen en steunt de VS dan ook nadrukkelijk in de pogingen om tot een doorbraak te komen.

Voor de internationale gemeenschap – waaronder ook de EU en Nederland – blijft het zaak om te werken aan het creëren van een wenkend perspectief voor beiden. Op korte termijn zullen Israël en de Palestijnen een verlies moeten nemen, om in ruil daarvoor op lange termijn tot een akkoord te komen dat aanzienlijke winst voor beide partijen oplevert. Nederland meent dat de internationale gemeenschap, de EU voorop, duidelijk moet maken aan partijen welke voordelen concreet verbonden zullen zijn aan het sluiten van een vredesregeling.

De internationale gemeenschap zal naar vermogen ook moeten investeren in het wegnemen van de oorzaken van de Israëlische en Palestijnse politieke verdeeldheid. Hardnekkige, ideologische tegenstanders van het vredesproces moeten ervan doordrongen zijn dat hun verzet niet zal leiden tot wat zij wensen: een Groot-Israël of een Groot-Palestina onder Joods resp. Arabisch bestuur. Het is ook in dit verband van belang dat de VS en de EU gemeenschappelijk optreden in hun aanmoediging van moedige stappen van de Israëlische en Palestijnse politieke leiders en het tegenspreken van tegenstanders van het vredesproces.

De regering betreurt dat president Abbas heeft besloten zich niet verkiesbaar te stellen. President Abbas heeft zich, sinds zijn aantreden in 2005 onvermoeibaar ingezet voor de totstandkoming van een vredesregeling op basis van de tweestatenoplossing. Hij heeft in zijn toespraak zijn vertrouwen uitgesproken dat een tweestatenoplossing nog steeds mogelijk is en dat de VS een cruciale rol zal blijven spelen om die oplossing tot stand te brengen. Op die basis moet nu verder worden gewerkt door de partijen, waarbij de EU een belangrijke ondersteunende rol zal spelen. Abbas' aankondiging mag niet worden gebruikt als excuus om af te zien van stappen die nodig zijn om het vredesproces te hervatten.

1 Amnesty International, 27 oktober 2009: “ Israel rations Palestinians to trickle of water”

http://www.amnesty.org/en/news-and-updates/report/israel-rations-palestinians-trickle-water-20091027

2 http://www.water.gov.il/NR/rdonlyres/XREMOVEBLOCK/0/WaterIssuesBetweenIsraelandthePalestinians.pdf