Network of Judicial Registers

Toespraak van minister Hirsch Ballin van Justitie op de bijeenkomst van het Network of Judicial Registers in Scheveningen, 3 december 2009.

Dames en heren,

Het is mij een genoegen u welkom te heten in ons land. De uitwisseling van strafvonnissen is een belangrijke bouwsteen als het erom gaat een veiliger Europa te creëren. Wij zijn er dan ook mee ingenomen deze keer als gastheer te mogen fungeren voor uw bijeenkomst. Ik hoop dat u na afloop van deze twee dagen zult kunnen bevestigen dat dit ook in de ontvangst die u ten deel is gevallen, tot uitdrukking is gekomen.

De bijeenkomst van vandaag en morgen staat in het teken van de uitwisseling van informatie over strafvonnissen tussen lidstaten van de Europese Unie. Informatie-uitwisseling is geen op zichzelf staand doel, maar een noodzakelijke rand­voorwaarde om te komen tot een van de kerndoelen van onze Unie: een veilig en rechtvaardig Europa.

Met het openstellen van de landsgrenzen in het Verdrag van Schengen werd al voorzien dat tegenover het grote belang daarvan voor het legale verkeer ook nadelen zouden ontstaan in de vorm van meer mogelijkheden voor grensoverschrijdende criminaliteit. Daarom zijn er toen ook al compenserende maatregelen getroffen om die nadelen te ondervangen, of in elk geval beheersbaar te maken. Vervolgens is in 1992 bij het Verdrag van Maastricht besloten tot verdergaande Europese samenwerking op het gebied van politie en justitie: dat wat later de derde pijler van de Unie zou worden. Ik had de eer bij de eerste Third Pillar Council in 1993 aanwezig te zijn. Hoewel het misschien lijkt alsof het proces van samenwerking traag verloopt, ben ik blij met de resultaten van de afgelopen zestien jaar, als we zien hoe ver de samenwerking inmiddels strekt.

De noodzaak om tussen landen informatie over strafrechtelijke veroordelingen uit te wisselen, is al lang geleden onderkend. Reeds in 1959 spraken de landen van de Raad van Europa - via het Europees Rechtshulpverdrag - af informatie met betrekking tot strafvonnissen te delen. Het bredere belang om strafrechtelijke informatie uit te wisselen werd in 2005 met het verdrag van Prüm nogmaals onderstreept door de zes bij dat verdrag betrokken landen België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Nederland.

Toch bleken deze initiatieven niet voldoende. Dit werd pijnlijk duidelijk in de zaak-Fourniret. De informatie over veroordelingen van een bij de Franse Justitie bekende gewelds- en zedendelinquent werd, toen deze naar België verhuisde, niet gedeeld met de Belgische Justitie. Hierdoor kon Fourniret na zijn verhuizing zijn praktijken voortzetten, met alle trieste gevolgen van dien.

Mede naar aanleiding van dit incident is de pilot van het Network of Judicial Registers ontstaan. België, Frankrijk, Duitsland en Spanje sloegen de handen ineen om de uitwisseling van justitiële gegevens op een hoger plan te brengen. Daartoe moesten vele technische en juridische hindernissen worden genomen. Ook vandaag en morgen spreekt u weer verder over de vorderingen die in de beide werkgroepen zijn gemaakt. De technische problematiek bijvoorbeeld van het werken met verschillende tekensets en de juridische problematiek van de zeer verschillende delictskwalificaties zijn inmiddels tot een oplossing gebracht. Dankzij de deskundigheid, de inspanningen en de volharding van velen is het zo gelukt een werkend systeem op te bouwen. Graag spreek ik mijn erkentelijkheid daarvoor uit.

Dat u hier met zo velen aanwezig bent, bewijst dat de angst voor de hindernissen u niet om het hart is geslagen maar dat er hard wordt gewerkt om dit proces tot een goed einde te brengen. En om er voor te zorgen dat bij de rechtspleging alle informatie beschikbaar komt die nodig is om degenen die dat verdienen, adequaat te kunnen bestraffen. Daarmee helpt u de veiligheid én de rechtvaardigheid in Europa te bevorderen.

Het Network of Judicial Registers is, zoals gezegd, opgezet door een aantal lidstaten bij wie op zeker moment de sense of urgency aanwezig was. Inmiddels is er ook vanuit de Europese Unie een initiatief gelanceerd: het European Criminal Records Information System, ECRIS.

ECRIS heeft eenzelfde doel als het NJR-project, alleen de uitwerking verschilt. ECRIS voorziet in een koppelingsmodule ten behoeve van de lidstaten. Daarbij zijn lidstaten in hoge mate vrij bij de keuze hoe ze de digitaal uit te wisselen gegevens aan deze module willen aanbieden: handmatig ingevoerd of automatisch verwerkt. Hierdoor kan de impact op de nationale systemen minimaal zijn. ECRIS respecteert de nationale strafrechtelijke voorzieningen en systemen.

Nieuwe technische mogelijkheden maken vraagstukken met betrekking tot het gebruik van informatie steeds complexer. Andere belangen gaan een rol spelen, waarbij met name de privacy van burgers vaak genoemd wordt: moet men alles willen wat technisch gezien mogelijk is?

In internationaal verband wordt de privacy van burgers beschermd door onder meer het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950. In dit verdrag wordt het recht op de eerbiediging van het privé-leven gewaarborgd. Inbreuken hierop zijn echter toegestaan waar dit recht met andere belangen conflicteert. Veiligheid en strafrechtstoepassing vertegenwoordigen zo’n conflicterend belang. Bij het verzamelen en het verwerken van gegevens over burgers gelden voor politie en justitie dan ook andere regels dan voor andere instellingen.

Waar de onderwerpen veiligheid en privacy elkaar kruisen, wordt vaak beweerd dat het om tegengestelde belangen gaat. Naar mijn mening is hier evenwel geen sprake van een tegenstelling. Immers, zonder waarborgen voor veiligheid vanuit de overheid is er geen ruimte voor privacy van de burgers. En zonder privacy bestaat het risico dat de overheid zelf het gevaar wordt. De opdracht van de samenleving aan de overheid om zowel de veiligheid als de privacy te beschermen, leidt wel tot spanningen. In iedere situatie moet opnieuw een balans worden gevonden tussen deze twee belangen.

Informatie-uitwisseling is een pijler van het strafrecht. Dat geldt internationaal niet minder dan nationaal. Er zijn evenwel tussen de lidstaten van de EU grote verschillen op het gebied van de privacybescherming en op het gebied van het materiële strafrecht en de strafvorderlijke bevoegdheden. De opdracht is om de informatie-uitwisseling zo in te richten dat recht gedaan wordt aan de relevante verschillen. Het debat hierover moet volop en niet verkrampt gevoerd worden. Niet alleen vanuit filosofisch perspectief, maar ook en vooral op een manier dat het voor mensen uit de praktijk, waaronder uzelf, bruikbare uitkomsten oplevert.

Daarbij dienen zich nog vele uitdagingen aan. Daar waar de regelgeving het leven van burgers zo fundamenteel raakt, zoals hier het geval is, moet transparantie centraal staan. In de discussie, maar ook in de uitvoering. Burgers hebben het recht te weten welke informatie er over hen wordt verzameld en - in het kader van het onderwerp van vandaag meer van belang - waarvoor en door wie deze informatie wordt gebruikt. Daarnaast stellen de politieke gevoeligheid en de constante toename van technische mogelijkheden uitdagingen voor de opzet van het systeem en het project. Daar waar vele verschillende partijen in 27 lidstaten aan een groot project als dit beginnen, dat ook maatschappelijk sterk in de belangstelling staat, bestaat het gevaar van eindeloos overleggen. Met als dreigend resultaat een rigide en onbruikbaar systeem. Dankzij moderne technieken is het tegenwoordig echter zeer goed mogelijk open modulaire systemen te ontwikkelen die recht doen aan nationale opvattingen en belangen, terwijl er toch naar een hoger Europees doel wordt gewerkt. Zulke open, modulaire systemen kunnen worden aangepast aan nieuwe, onvoorziene situaties, waardoor ze kunnen mee-ontwikkelen in hetzelfde tempo als de samenleving, het recht en de technologie. En ten slotte is er de uitdaging van beveiliging en integriteit. Ook vanuit die perspectieven rust op het project een grote verantwoordelijkheid. Want wanneer overheden op zo grote schaal zulke gevoelige gegevens uitwisselen, spreekt het voor zich dat zij ook verantwoordelijk zijn voor een zeer solide beveiliging en voor de integriteit van de gegevensbestanden en van het gegevensverkeer.

De integriteit van de gegevens brengt mij bij een laatste onderwerp dat ik hier nog wil noemen. Zo-even noemde ik informatie-uitwisseling een pijler van de strafrechts­pleging. Maar voordat tot informatie-uitwisseling kan worden overgegaan, is het essentieel om te weten dat de informatie die we uitwisselen over een justitiabele inderdaad op díe justitiabele betrekking heeft en niet op een ander. Daarmee komt het cruciale belang van een goede identiteitsvaststelling om de hoek kijken. Dit thema is momenteel in Nederland zeer actueel. Diverse onderzoeken en ook een aantal incidenten hebben in de afgelopen jaren laten zien dat de wijze waarop de identiteit van verdachten en veroordeelden wordt vastgesteld, aanzienlijke verbetering behoeft. Die verbetering hebben wij inmiddels ook in gang gezet. Drie jaar lang is gewerkt aan een wetsvoorstel om de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden een solide basis in het Nederlandse Wetboek van Strafvordering te geven. Juist deze zomer is dit wetsvoorstel door het Nederlandse parlement aanvaard. Tegelijkertijd is er in de afgelopen drie jaar gewerkt aan de voorbereiding van de implementatie van het wetsvoorstel. Want die implementatie vergt ingrijpende wijzigingen in de processen, de organisatie, de cultuur en de technische voorzieningen van de opsporingsdiensten. De verwachting is dat in elk geval de technische voorzieningen medio volgend jaar gereed zijn om in gebruik te worden genomen. Vanaf dat moment zal de nieuwe wet dan ook gefaseerd in werking treden in de diverse arrondissementen in ons land. Ik beveel dit thema bijzonder in uw aandacht aan. Een onzorgvuldige identiteitsvaststelling leidt tot onzekerheid ten aanzien van de uitgewisselde gegevens, tot verstoringen in de rechtsgang en tot schade bij de burgers die eventueel het slachtoffer zijn van de onzorgvuldigheden. Ook over de landsgrenzen heen is hier nog een wereld te winnen.

Gezien uw programma hebt u voldoende stof om te reflecteren op het belang van de ontwikkelingen die ons allen aangaan en op de mogelijke invulling daarvan. Ik vraag u het probleem op alle niveaus te bekijken en vooral onbeschroomd de discussie aan te gaan, en zo voortvarend verder te werken aan ons gemeenschappelijk doel: een veilig en rechtvaardig Europa.

Ik wens u een constructieve gedachtewisseling en een aangenaam verblijf in ons land, en ik dank u voor uw aandacht.