Beantwoording kamervragen over successierechten

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-Gravenhage

Ons kenmerk: DGB/2008/6442 U

Uw brief (kenmerk) 2008Z08439/2080907010

Betreft: Overzicht belastingdruk verschillende brandstoftypen personenauto's

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen van de leden Jansen en Bashir over de invordering van successierechten.

Hoogachtend,
de staatssecretaris van Financiën,

mr.drs. J.C. de Jager

Vragen van de leden Jansen en Bashir (beiden SP) aan de staatssecretaris van Financiën over de invordering van successierechten.

(Ingezonden 4 december 2008)


1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hijgerige fiscus»? Kloppen de in dat artikel beschreven feiten?

Antwoord vraag 1
Ik heb kennis genomen van het genoemde artikel. Over de daarin weergegeven feiten kan ik geen mededelingen doen omdat dit in strijd zou zijn met de op mij rustende geheimhoudingsplicht.

2
Heeft u inzicht in hoeveel gevallen erfgenamen in de problemen komen bij het voldoen van een aanslag successierechten, omdat het geërfde vermogen nog vast zit in een woning of andere nog te verkopen objecten?

Antwoord vraag 2
Over het aantal gevallen waarin betaling van het verschuldigde recht tot problemen leidt omdat het verkregen vermogen (nog) niet liquide is gemaakt, wordt binnen de Belastingdienst geen informatie verzameld. Ik heb daarin dan ook geen inzicht.

3
Acht u het in alle situaties redelijk dat successierechten direct geïnd worden als het vermogen nog in een woning zit? Zo ja, waarom?

4
Waarom geeft de Belastingdienst erfgenamen in dergelijke situaties geen uitstel van betaling dan wel een andere vorm van betalingsregeling, zodat de erfgenamen de successierechten, zo nodig
vermeerderd met de wettelijke rente, na afhandeling van de verkoop kunnen voldoen?

Antwoord vragen 3 en 4
Voor aanslagen in het recht van successie geldt een wettelijke betalingstermijn van twee maanden; in het algemeen worden deze aanslagen overigens eerst geruime tijd na het overlijden van de erflater opgelegd.
Na het opleggen van de aanslag kan de Belastingdienst zonodig uitstel van betaling verlenen voor een periode van twaalf maanden.
In de praktijk hebben belastingschuldigen die voor laatstbedoeld uitstel van betaling in aanmerking komen, gerekend vanaf het tijdstip van verkrijging, een periode van twee jaren om de verkregen goederen geheel of gedeeltelijk te gelde te maken (hetzij door middel van verkoop hetzij door middel van belening) teneinde uit de opbrengst het verschuldigde recht te betalen.
Deze periode is meestal voldoende; indien sprake is van bijzondere omstandigheden, voorziet het uitstelbeleid van de Belastingdienst in een nog langere termijn (dan de genoemde twaalf maanden).
Afgezien van het voorgaande ben ik geen voorstander van beleid dat erop neer komt dat betaling van het verschuldigde recht zonder meer eerst dient plaats te vinden nadat de verkregen goederen te gelde zijn gemaakt. Het tijdstip van betalen zou daarmee geheel afhankelijk zijn van de inzichten en het handelen van de individuele belastingschuldige hetgeen zich niet verdraagt met het karakter van de belastingheffing.