Wetsvoorstel Douane- en Accijns BES eilanden

Aan de Koningin

Betreft: Nader rapport betreffende het voorstel van wet ter vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES (Douane- en Accijnswet BES)

Ons kenmerk: AFP/2009/484 U

Uw brief (kenmerk): W06.09.0160/III/B

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 mei 2009, nr. 09.001414, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 20 augustus, nr. W06.09.0160/III/B, bied ik U, mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Algemene aspecten van het nieuwe belastingstelsel
In reactie hierop wijst de regering op het nader rapport naar aanleiding van het advies, gedateerd 20 augustus, nr. W06.09.0159/III/B, inzake het voorstel van wet ter vaststelling van de Belastingwet BES.

2. Invoerrechten
Het voorliggende ontwerp voor de Douane- en Accijnswet BES is mede ingegeven door het feit dat de douane in de dagelijkse praktijk geconfronteerd wordt met een cumulatie van zowel fiscale als niet-fiscale taken.
In Hoofdstuk III van het voorliggend ontwerp voor de Douane- en Accijnswet BES is het materieel deel van het douanerecht vastgelegd. Hoewel het tarief op nihil wordt gesteld, is niet uit te sluiten dat daar op termijn anders over wordt gedacht. De onderdelen die in voornoemd Hoofdstuk III zijn opgenomen, met name de Algemene bepalingen, de douanewaarde en vrijstellingen van invoerrechten, vormen een onlosmakelijk geheel. De regering geeft er de voorkeur aan om die onderdelen, mede ter wille van de bruikbaarheid in de praktijk, bij elkaar te houden. Opneming van de omvangrijke titel 2, Douanewaarde, in de Algemene bestedingsbelasting bevordert wellicht ook niet het overzicht over de heffingsbepalingen van die belasting.

Het geheel overziende heeft de regering besloten Hoofdstuk III te handhaven. Wel zijn de opmerkingen inzake de toelichting ter harte genomen en verwerkt in de memorie van toelichting. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de indeling van goederen in het geharmoniseerde systeem en de douanewaarde niet slechts van belang zijn voor de toepassing van normale tariefmaatregelen, maar tevens voor andere dan tariefmaatregelen voor het goederenverkeer, waarbij gebruik wordt gemaakt van de naamlijst van goederen. Hierbij wordt gedacht aan maatregelen in de niet-fiscale sfeer die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van ondermeer de bescherming van de openbare zedelijkheid, openbare orde, openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen en dieren. De douanewaarde speelt niet alleen een rol bij de berekening van invoerrechten, maar is tevens van belang voor de beantwoording van de vraag of een vrijstelling waarbij een waardegrens is vastgesteld voor de in te voeren goederen, al dan niet kan worden toegepast. Enkele voorbeelden hiervan zijn de artikelen 3.41 en 3.43 van het wetsvoorstel die voorzien in vrijstelling van invoerrechten voor zendingen met een te verwaarlozen waarde, respectievelijk voor door particulieren aan particulieren gerichte zendingen.

3. Accijnzen
Accijnsheffing over alcohol en tabak zou een doorbreking betekenen van de in de Slotverklaring van de Miniconferentie van 10 en 11 oktober 2006[1] beschreven ‘free port’ status van Saba en Sint Eustatius. Deze thans bestaande ‘free port’ status vindt haar oorzaak voornamelijk in de (economische) verbondenheid met Sint Maarten (een tax en duty free toeristen bestemming) en poogt daarnaast een positieve impuls te geven aan de economieën van Saba en Sint Eustatius. Opheffing ervan is om drie redenen niet wenselijk. Allereerst is Bonaire primair gericht op en economisch afhankelijk van Curaçao, waar accijns op deze producten wordt geheven, terwijl Sint Eustatius en Saba gericht zijn op Sint Maarten, waar deze accijns niet wordt geheven. Daar komt bij dat de economieën van Sint Eustatius en Saba, gezien de bescheiden omvang van de bevolking en bedrijvigheid, een bescheiden output kennen. Ten slotte moet rekenschap worden gegeven van het feit dat beide bovenwindse eilanden ongeveer 900 kilometer ten noorden van Bonaire liggen waardoor alleen al vanwege deze geografische omstandigheid een hoge mate van onderlinge economische activiteiten niet voor de hand ligt. Hoewel deze drie eilanden staatkundig in dezelfde positie verkeren en tot hetzelfde land behoren (nu: Nederlandse Antillen, en straks: Nederland), staan Bonaire, Sint Eustatius en Saba economisch gezien vrijwel los van elkaar. De huidige situatie kan dan ook worden gecontinueerd zonder in strijd te komen met het gelijkheidsbeginsel. Saba en Sint Eustatius kunnen dan ook vooralsnog hun ‘free port’ status voor de accijnzen (met uitzondering van een accijns op benzine) behouden, terwijl op Bonaire wel accijnzen worden geheven.

4. Verwijzing naar de Belastingwet BES
De Raad adviseert opnieuw te bezien welke bepalingen van de Belastingwet BES ook van toepassing dienen te zijn voor de Douane- en Accijnswet BES. Een verwijzing naar de artikelen 1.1, tweede lid, en 1.4 Belastingwet BES wordt niet opgenomen. In de Belastingwet BES is na het advies van de Raad bij dit voorstel artikel 1.1, tweede lid geschrapt en artikel 1.4 verplaatst naar hoofdstuk VIII, waar de Douane- en Accijnswet BES reeds naar verwijst. Een verwijzing is dus niet meer nodig. Wel wordt naar aanleiding van het advies van de Raad titel 5 (oud) van hoofdstuk VIII niet langer uitgesloten van overeenkomstige toepassing op de accijnsheffing, zodat de strafbaarheid van onder andere het niet doen van aangifte in het binnenlands verkeer geregeld is.

5. Artikelsgewijze toelichting
Conform het advies van de Raad is de artikelsgewijze toelichting aangepast. Om te bereiken dat er een zelfdragende toelichting ontstaat is de artikelsgewijze toelichting nu volledig uitgeschreven. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal artikelen nog wat gedetailleerder toe te lichten.

6. Redactionele kanttekening
De redactionele kanttekening van de Raad die ziet op het opschrift en op artikel 2.32, derde lid van de Douane- en Accijnswet BES, is gevolgd.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal redactionele en technische verbeteringen in het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting aan te brengen. Zo is in het wetsvoorstel in artikel 1.1 de definitie van Onze Minister geschrapt en is “ministeriële regeling” vervangen door: regeling van Onze Minister van Financiën. Het algemeen deel van de memorie van toelichting is redactioneel aangepast en gestroomlijnd.

Ik moge U verzoeken het hierbij gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën,


mr. drs. J.C. de Jager


[1] Bijlage bij Kamerstukken II 2006/07, 30 800 IV, nr. 5