Vaccinatie tegen Nieuwe Influenza A (H1N1)

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Datum 16 oktober 2009

Betreft Vaccinatie tegen Nieuwe Influenza A (H1N1)

Geachte voorzitter,
Zoals ik u in mijn brief van 18 juni j.l. heb laten weten, krijgt Nederland in de komende maanden beschikking over 34 miljoen doses vaccin tegen Nieuwe Influenza A (H1N1). In de afgelopen weken heb ik tweemaal een gezamenlijk advies van de voorzitter van de Gezondheidsraad (GR) en de directeur van het Centrum voor Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ontvangen over de inzet van deze vaccins.

Op basis van deze adviezen heeft het Kabinet besloten dat vaccinatie aan de volgende groepen moet worden aangeboden:
  • de risicogroepen die nu al in aanmerking komen voor vaccinatie tegen de seizoensgriep (d.w.z. medische risicogroepen en gezonde mensen van 60 jaar en ouder)

  • zwangere vrouwen die langer dan 3 maanden zwanger zijn

  • gezondheidspersoneel dat in direct contact staat met patiënten uit de eerder gedefinieerde risicogroepen om te voorkomen dat personen uit deze groepen besmet worden

  • gezinsleden en mantelzorgers van mensen met een zeer hoog risico op ernstige ziekte en sterfte door griep om te voorkomen dat deze mensen besmet worden

    Daarnaast heeft het Kabinet besloten vaccins ter beschikking te stellen voor militairen die uitgezonden zijn op ernstmissies.

Vaccinatie van deze groepen zal in de tweede week van november a.s. worden gestart en vóór het einde van dit jaar zijn afgerond. Voor deze vaccinatie verwacht ik ongeveer 10 miljoen doses vaccin nodig te hebben.

In het advies van 17 september hebben de voorzitter van de GR en de directeur van het CIb het volgende aangegeven: “De deskundigen verwachten ook dat, als de situatie rond de pandemie in essentie niet verandert, er op medische gronden geen aanbevelingen tot vaccinatie van extra groepen nodig zullen zijn.”

Daarom heeft het Kabinet besloten een traject in te gaan waarin verkend zal worden wat de mogelijkheden zijn voor de verkoop van vaccins aan het buitenland waar geen vaccins beschikbaar zijn voor de (bescherming van) risicogroepen. Parallel daaraan zal ik de voorzitter van de GR en de directeur van het CIb nog een aantal aanvullende vragen stellen. Ik wil mij op basis van de huidige kennis laten informeren of er alsnog nieuwe medische doelgroepen voor vaccinatie moeten worden aangewezen, wat de kansen zijn dat het virus zich ongunstig zal ontwikkelen alsmede over de kans op mogelijke resistentie tegen antivirale middelen. Ik zal u zo spoedig mogelijk laten weten of het advies van de GR reden geeft om nog een strategische voorraad aan te houden.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende ingelicht te hebben.

Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

dr. A. Klink