Kamerbrief inzet Informele Ecofin

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA ‘S-GRAVENHAGE

Ons kenmerk: BFB 2009-1347M

Betreft: Schriftelijke beantwoording van vragen tijdens het AO Ecofin d.d. 24 september 2009

Geachte Voorzitter,

In deze brief ga ik nader in op vragen die u tijdens het Algemeen Overleg van 24 september jl. heeft gesteld en waarvan aan u is toegezegd dat deze schriftelijk zullen worden beantwoord. De antwoorden betreffen de vragen omtrent het klimaatbeleid evenals de vraag over de Nederlandse inzet in de discussie over de werkgelegenheid. De antwoorden op de vragen die u stelde ten aanzien van de regelgeving omtrent hedgefunds in Europa in relatie tot regelgeving van deze funds buiten Europa, ontvangt u in de loop van deze week in een separate brief.

Klimaat

In het AO Ecofin van 24 september jl. verzocht u om een schriftelijk antwoord op de vraag wat de Nederlandse inzet zal zijn op de informele Ecofin Raad ten aanzien van klimaat. Tevens bestond er de nodige verwarring over de cijfers.

De cijfers:

Enige tijd geleden noemde premier Gordon Brown een bedrag van 100 miljard dollar als richtbedrag voor de internationale financieringsstroom (publiek plus privaat) van ontwikkelde naar ontwikkelingslanden die per 2020 jaarlijks nodig zou zijn voor de financiering van het klimaatbeleid. Ik heb in een eerder overleg met uw Kamer reeds aangegeven dat Nederland zich goed kan vinden in dit richtbedrag. In de commissie mededeling is sprake van een bedrag van 100 miljard euro. Dit betreft een schatting van de totale kosten van het klimaatbeleid in ontwikkelingslanden per 2020. De Commissie gaat ervan uit dat ontwikkelingslanden hiervan zelf een deel kunnen opbrengen (namelijk 20 tot 40%). Het resterende deel (60-80%) betreft dan wederom de internationale financieringsstroom (publiek plus privaat) van ontwikkelde naar ontwikkelingslanden. Dit is vergelijkbaar met het eerder door premier Gordon Brown genoemde bedrag. De Commissie schat in dat van de internationale financiering circa 38 miljard euro via de koolstofmarkt zal worden opgebracht. Daaruit volgt dat een bedrag van 22-50 miljard euro via internationale publieke bijdragen nodig zal zijn. De omvang van dit bedrag is afhankelijk van de mate van ambitie van een akkoord in Kopenhagen, alsmede van de omvang en effectiviteit van een mondiale koolstofmarkt.

Het aandeel van de EU in de internationaal benodigde publieke bijdrage van 22-50 miljard euro hangt af van de exacte verdeelsleutel waartoe uiteindelijk wordt besloten. De EU vindt dat deze moet zijn gebaseerd op de factoren BBP en emissies, in een nog nader te bepalen verhouding. De Commissie heeft berekend dat dit resulteert in een EU aandeel van 10-30%, afhankelijk van het gewicht van beide factoren. De schatting van de publieke bijdrage van de EU komt dan uit op 2-15 miljard euro per jaar in 2020. De bedragen van de Commissie zijn dus gebaseerd op een doorrekening waarin de verschillende elementen van de EU-inzet consistent zijn verwerkt.

Voorts zullen er reeds met ingang van 2010 middelen nodig zijn om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij onder andere capaciteitsontwikkeling, zodat zij effectief klimaatbeleid kunnen gaan voeren. De Commissie schat dat hiervoor in de periode 2010-2012 jaarlijks een internationale bijdrage van 5 tot 7 miljard euro nodig is. Door toepassing van de door de Commissie gehanteerde percentages van 10-30% voor de EU bijdrage, resulteert een bedrag van 0,5 tot 2,1 miljard euro per jaar.

Nederlandse inzet:

Tijdens de informele Ecofin Raad wordt er van gedachten gewisseld over de wijze van internationale klimaatfinanciering. Daarbij zal er ondermeer worden gesproken over de mogelijke financieringsinstrumenten en zal worden verkend waar EU lidstaten staan in de discussie over de internationale financiering van het klimaatbeleid. De Commissie mededeling als zodanig zal waarschijnlijk niet worden besproken. Op de achtergrond zal de informatie zoals die door de Commissie is verstrekt uiteraard wel een rol spelen.

Nederland verwelkomt de Commissie mededeling en onderschrijft het uitgangspunt dat de kosten gefinancierd moeten worden uit zowel binnenlandse als internationale private en publieke middelen. Voor wat betreft de verdeling van de publieke kosten van klimaatbeleid is Nederland voorstander van het overeenkomen van een mondiale verdeelsleutel op basis van emissies en BBP die zowel mondiaal als binnen Europa geldt.

De mededeling biedt een goede basis om in oktober te komen tot een EU inzet op het gebied van klimaatfinanciering. Het feit dat de Commissie met concrete schattingen komt, is een belangrijke stap vooruit in de richting van het concretiseren van een EU standpunt. Het blijft echter aan de Raad om over het als EU noemen van concrete bedragen te beslissen. Tijdens de informele Raad vindt er geen besluitvorming plaats.

Hoewel Nederland nog geen standpunt heeft over de exacte omvang, is de inzet van Nederland dat de EU zich voorbereidt op het noemen van concrete bedragen in de verschillende Raadsformaties in oktober. Nederland zal hiervoor ook in de informele Ecofin Raad pleiten. Nederland vindt dat een eerlijk aandeel van de EU in de totale internationale publieke financiering, eerder 20-30% dan 10-30% bedraagt. Het kabinet vindt een aandeel van 20-30% realistischer, omdat de bijdrage van ontwikkelingslanden anders wel erg hoog zou worden. Elk te noemen bedrag zal uiteraard conditioneel zijn op een akkoord in Kopenhagen.

Het kabinet is van mening dat er diverse bronnen van publieke financiering kunnen zijn. Wel dient de internationale publieke financiering mondiaal zoveel mogelijk nieuw en additioneel te zijn zodat de realisatie van de Millennium Development Goals niet in gevaar komt. Het is wat Nederland betreft de moeite waard om te bespreken óf en hoe de EU-begroting kan worden benut voor het kanaliseren van de publieke bijdragen vanuit de EU. Daarbij is het wel van belang dat de financiering past binnen de geldende kaders voor de EU begroting en dat er dus gewerkt wordt aan een herprioritering binnen die begroting.

Werkgelegenheid

In het AO Ecofin verzocht u tevens om een schriftelijk antwoord op de vraag wat de inzet van Nederland zal zijn in de discussie over de werkgelegenheid tijdens de Informele Ecofin Raad.

De informele Ecofin Raad zal een discussie voeren over het thema werkgelegenheid en over de effecten van de crisis op de werkloosheid. De crisis werkt met enige vertraging door op de arbeidsmarkt, waardoor de impact nog niet bij alle inwoners wordt gemerkt. Overheden hebben tijdelijke maatregelen genomen om lange termijn verlies van menselijk kapitaal te voorkomen. Er moet echter ook zicht worden gehouden op de lange termijn uitdagingen voor de arbeidsmarkt in het licht van een vergrijzende economie. De Commissie wijst daarbij op de volgende uitgangspunten:

  • Vermijden van vervroegde pensionering
  • Stimuleren deeltijd/flexibele werktijd arrangementen
  • Activeringsbeleid (re-integratie, matching, scholing)
  • Gerichte maatregelen voor kwetsbaren (baangaranties, subsidies)

Mogelijk zouden sommige landen en de Commissie graag zien dat arbeidsmarktbeleid op het gebied van loonvorming vanuit de EU wordt gecoördineerd. Er bestaat een sterke angst voor verstoring van de interne markt.

Nederland zal aangeven dat zij de analyse en de voorstellen van de Commissie deelt. De Nederlandse maatregelen sluiten uitstekend aan bij de suggesties van de Commissie. Nederland heeft op de arbeidsmarkt korte termijn crisismaatregelen genomen (actieplan jeugdwerkloosheid, werktijdverkorting, deeltijd-WW, meer geld voor scholing, etc.) en voorkomen dat maatregelen leiden tot het vervroegd afschrijven van menselijk kapitaal (bv. middels VUT-regelingen). Bovendien heeft Nederland het voornemen de AOW-leeftijd te verhogen, en zijn er brede heroverwegingen gestart in het licht van de verslechterde overheidsfinanciën. Nederland zal mogelijk deze best practices onder de aandacht van de andere lidstaten brengen.

Nederland vindt het in principe goed dat er op Europees niveau van gedachten wordt gewisseld over dit onderwerp. Vooral het uitwisselen van best practices kan zeker in de huidige tijden zeer nuttig zijn. Echter, Nederland zal tevens rekenschap geven van het feit dat arbeidsmarktbeleid primair een nationaal beleidsterrein is. Uiteraard moeten verstoringen van de interne markt door lidstaten worden voorkomen, maar er is volgens Nederland geen noodzaak om dit op EU niveau te coördineren.

Hoogachtend,

de minister van Financiën,

Wouter Bos