Brief aan de Tweede kamer over vragen van Raak over bonuscultuur in de semipublieke sector

Naar aanleiding van vragen van het lid Van Raak (SP), mede namens het lid Van Gent (GL), stuurt de minister de Tweede Kamer deze brief waarin wordt ingegaan op de vragen waarom in de (semi)publieke sector een bonuscultuur is ontstaan, wat er tegen ondernomen wordt en hoe ervoor gezorgd wordt dat een en ander binnen de gestelde normen valt.

In de Regeling van Werkzaamheden van woensdag 23 september 2009 heeft het lid Van Raak (SP), mede namens het lid Van Gent (GL), naar aanleiding van het artikel in het NRC Handelsblad van 22 september 2009 over bonussen voor bestuurders in de (semi-) publieke sector, het kabinet gevraagd om een brief. Verzocht is om in deze brief in te gaan op de vragen waarom in de (semi)publieke sector een bonuscultuur is ontstaan, wat er tegen ondernomen wordt en hoe ervoor gezorgd wordt dat een en ander binnen de gestelde normen valt. Deze brief ontvangt u hierbij.

Het artikel biedt zicht op een groot aantal vormen van bijzondere beloning naast het vaste salaris. Ze zijn onderdeel van het beloningsbeleid van diverse en uiteenlopende instellingen in de (semi)publieke sector. Hun ontstaansgeschiedenis is deel van de historie van het beloningsbeleid van die instellingen en is te bezien in de context van processen op de arbeidsmarkt. De ontwikkelingen op beloningsgebied in de diverse onderdelen van de (semi)publieke sector zijn reden voor het normeringsbeleid dat het kabinet nu vormgeeft. Daarover is de Kamer regelmatig geïnformeerd.

De gestelde vragen kan ik daarom beantwoorden door middel van een samenvatting van het kabinetsbeleid terzake. Het kabinetsbeleid ten aanzien van de beloning van bestuurders in de publieke en semipublieke sector is vastgesteld en wetgeving heb ik in voorbereiding. Recent nog, tijdens het AO van 9 september 2009, is dit met uw Kamer besproken.

De inzet van het kabinet is om de salarissen in de publieke en semipublieke sector te normeren en te maximeren. Het kabinet is van mening dat organisaties die een publieke taak hebben en die gefinancierd worden met publiek geld, hun bestuurders ordentelijk behoren te betalen. Ordentelijk betekent: evenwichtig, maatschappelijk verantwoord en niet exorbitant. Overigens moet wel rekening worden gehouden met de wens om vacatures te vullen met kandidaten met kwaliteit en met de wens om die mensen ook een redelijke tijd voor de organisatie te behouden. Het is ons ernst om dit voor het gehele bestaande bouwwerk goed te regelen. Dat geldt dus voor de overheid, de zelfstandige bestuursorganen (publiek en privaat) en voor de semipublieke sector.

Naar aanleiding van het Coalitieakkoord bereid ik een voorstel van wet normering uit publieke middelen gefinancierde beloning topfunctionarissen (WNT) voor. Inhoudelijk is deze wet gebaseerd op het kabinetsstandpunt op het Dijkstaladvies voor de semipublieke sector en de kabinetsreactie op de moties naar aanleiding van het AO van 26 november 2008[1]. Deze wet zal de bezoldiging, pensioenen en onkostenvergoedingen van bestuurders in de publieke en semipublieke sector regelen. Uitgangspunt van deze wet is dat de bestuurder of hoogst leidinggevende in de publieke en semipublieke sector een genormeerde bezoldiging dienen te genieten. Deze wet zal daarbij drie beloningsregimes kennen. Ten eerste instellingen waarvan de bestuurdersbeloning niet mag uitstijgen boven euro 181 773. Uitzonderingen op de norm kunnen slechts na een vooraf vastgestelde procedure en met instemming van de ministerraad. Ten tweede instellingen waarvan de bestuurdersbeloning niet mag uitstijgen boven het maximum van de sector-beloningscode. Deze beloningscode wordt door de vakminister vastgesteld. Tot slot zijn er instellingen waarvan het kabinet de beloning niet wenst te maximeren, maar die wel verplicht worden alle beloningen openbaar te maken, voorzover deze uitstijgen boven euro 181 773.

Op het normeringsbeleid zal worden toegezien en het zal indien nodig worden gehandhaafd. Sluitstuk van de normering wordt dat de bevoegdheid om een hogere beloning overeen te komen dan krachtens de WNT is toegestaan, wordt beperkt op grond van de wet. De bovenmatige beloning is dan onverschuldigd betaald en kan worden teruggevorderd. De minister die het aangaat krijgt de bevoegdheid om door middel van een last onder dwangsom zowel de instelling als de werknemer te bewegen om gemaakte beloningsafspraken die niet voldoen aan de WNT te herzien en om met de wet in strijd zijnde betalingen daadwerkelijk terug te draaien.

Het voorstel van wet zal naar verwachting in oktober 2009 voor externe consultatie worden aangeboden. Na advies van de Raad van State zal het voorstel van wet naar verwachting voorjaar 2010 aan de Kamer worden aangeboden. Indien het parlementair proces voorspoedig verloopt kan deze wet vanaf 2011 in werking zijn.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

Mevrouw dr. G. ter Horst


[1] Kamerstukken II 2008/09, 28 479, nr. 44.