Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het afscheid van CNV-voorzitter René Paas op het symposium `Anders kijken naar werk` op 14 september 2009 in Den Haag

Nee…., dat is de troonrede die is voor morgen.

Morgen gaat het ook over werk; maar dan over het verdwijnen van werk. Vandaag gaat het over plezier in werk en anders kijken naar werk, over tevreden zijn in je werk.

De troonrede gaat over de zorgen voor morgen. Laatst hoorde ik Lucas 12 weer lezen; de gelijkenis van de man die goed geboerd had en overlegde hoe hij zijn schuren zou verdubbelen om zich van een goede oude dag te verzekeren; nog die nacht werd zijn leven van hem genomen. Toch zou u vreemd opkijken als de Troonrede morgen zou luiden: Leden van de Staten Generaal, we maken ons te veel zorgen over de dag van morgen? Het kabinet doet dat dit jaar niet; iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen. Zie de vogelen des hemels en de leliën des velds, ze zaaien niet en oogsten niet en toch worden ze gevoed en ging Salomo in al zijn rijkdom niet gekleed zoals zij; zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest waar zij haar jongen legt. Wat de rest van de overheidstaak betreft; de overheid draagt het zwaard niet tevergeefs, dus dat komt ook wel goed. Sterkte, en zegen op uw werk.

Pakkender en korter kan het niet, maar ik denk dat zelfs het SGP daar niet tevreden mee zou zijn. Ik laat deze bespiegelingen over morgen voor wat ze zijn en keer terug naar het onderwerp van vandaag; plezier in werk. Hoewel, door dit soort bespiegelingen over hoe het zou kunnen zijn, behoud ik plezier in mijn werk.

Er staan vandaag twee punten op de agenda: het onderzoek naar ‘plezier in werk’ en het afscheid van de heer Paas als voorzitter van het Christelijke Nationaal Vakverbond. Het zal je maar gebeuren dat ze ‘Plezier in je werk’ op de agenda zetten bij je vertrek. Als u daar nu eens mee begon.

Het is de tweede keer dat ik hier in korte tijd mag spreken. De vorige keer was het afscheid van …, nu het afscheid van Paas. Doet u hier ook wel eens iets anders? Of is het een stille hint aan mij; ‘wordt het geen tijd voor afscheid.’ Als je dan ook nog gevraagd wordt om te reflecteren over de vragen: Zit ik op de juiste plek? Gebruik ik mijn talenten goed? dan is het zelfs meer dan een stille hint. Mij zijn de onderzoeksvragen niet gesteld, maar mogelijk zitten hier in de zaal mensen die een duidelijke opvatting hebben over de vraag of ik op de juiste plaats zit.

‘Plezier in werk’; het thema staat bij het CNV al jaren hoog op de agenda. Het is goed om dat te blijven doen ook in een tijd waarin de zorg vooral uitgaat naar het verdwijnen van werk. Want de vragen over werk verdwijnen niet met de huidige crisis. Ze staan evenzeer centraal in die andere debatten; over de AOW, over participatie en breder over de inrichting van een duurzame economie.

Werk meer dan inkomen

‘We hold these truths to be self-evident’ zo begint de Amerikaans verklaring van onafhankelijkheid. Vanzelfsprekende waarheden daar gaat het over. Tot die vanzelfsprekende waarheden behoort naar mijn mening ook de waarheid waar we het vandaag over hebben; dat werk meer is dan een bron van inkomen. Maar net als bij de waarheden waar de Amerikaanse verklaring naar verwijst –gelijkheid, vrijheid en zelfbestemming– geldt voor het inzicht dat werk meer is dan inkomen, dat het vaak de waarheden zijn die we het snelst vergeten en die iedere generatie weer opnieuw voor zich zelf moet ontdekken. Want de waarde van wat vanzelfsprekend is, zijn we vaak het snelst vergeten. En omdat ze niet in het geding zijn, komen ze vaak het snelst in de knel.

Werk is een wezenlijk deel van het leven. U leest het in Genesis. Buiten het paradijs moeten we zwoegen voor ons dagelijks brood. Het is als het ware een scheppingsordening. Gevaar van die kijk is dat werk snel als straf gezien wordt. Een straf waar we ons zo mogelijk aan ontworstelen. Het onderzoek waarvan ik het resultaat zo juist ontving, laat zien dat werk geen straf, maar vervulling kan zijn. Werk wordt vaak als zorg en last afgeschilderd en dan afgezet tegen dieren die onbezorgd voedsel en voortplanting in de natuur vinden; zie het verhaal uit Lucas. Als ik dieren echter bezig zie, dan is het de hele dag hard werken om voedsel te vinden en niet zelf tot voedsel te worden. En wat dat onbezorgde voortplanten betreft; ik was eergisteren op de Hoge Veluwe waar de bronst nu is, en ik kan u verzekeren; onbezorgd en zonder inspanning gaat het zeker niet.

Het inzicht dat werk meer is dan inkomen impliceert een zekere welvaart. Wie als de dieren de hele dag bezig is met voedsel te vinden, zoals onze primitieve voorouders, heeft geen tijd voor de vraag; zit ik wel op mijn plaats, gebruik ik mijn talenten wel goed. En ook gedurende al die millennia dat het overgrote deel van de mensheid in landbouw en visserij het dagelijks eten moest verwerven, was er weinig ruimte voor bespiegelingen over de zin van arbeid. Leven was werken en werken was leven. Natuurlijk zijn er in al die eeuwen ook mensen geweest die wel de ruimte hadden om hun werk te kiezen en in te richten; die konden filosoferen over de zin van leven en arbeid. Maar voor het overgrote deel van de mensheid gold en geldt wat de Duitsers wat ruw uitdrukken met het gezegde: “Erst kommt dass Fressen, dann die Moral.”

Pas als men een keuze heeft, kan waardering voor arbeid ontstaan. Voor het grootste deel van de bevolking bestaat die situatie minder dan vijftig jaren. Opvallend is dat de meeste mensen zeer wel doordrongen zijn van de meerwaarde van werk. Gevraagd naar wat ze zouden doen als ze 25 miljoen euro in de staatsloterij zouden winnen, zegt slechts één op de zeven Nederlanders dat hij helemaal zou stoppen met werken. Mooie auto’s kopen, verre reizen maken; we gaan het allemaal doen, maar ophouden met werken – nee. Het door Paul Lafargue, de schoonzoon van Karl Marx, gepredikte recht op luiheid is hier nooit aangeslagen. Hoe hard we klagen over druk, druk, druk, de meeste mensen geeft het een goed gevoel om bezig te zijn en een bijdrage te leveren aan de maatschappij.

We werken dus niet alleen om te leven, maar leven ook om te werken. Dat wordt bevestigd door het RWI-rapport van vorige week, waaruit blijkt dat een groeiend aantal mensen dat vervroegd met pensioen is gegaan, opnieuw werk zoekt en dat het aantal mensen dat na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door willen werken, is verdubbeld in de afgelopen jaren.

Die ontwikkeling hangt samen met de sociale dimensie van werk. In de moderne samenleving plaatst werk ons per definitie in een sociale omgeving. Mede door ons werk tellen we sociaal mee; het kan sociale status opleveren die bepaald werk aantrekkelijk maakt. Op de beroepsprestigeladder die ik zag, stond de vakbondsbestuurder net onder de makelaar, de journalist en de pastoor. Dat is natuurlijk volstrekt onterecht … voor de pastoor.

Belangrijker nog zijn de sociale contacten en netwerken die we door werk hebben. Die geven een gevoel van sociale veiligheid en verbondenheid. Werk brengt mensen in contact met elkaar; het schept betrokkenheid bij maatschappelijke ontwikkelingen en het houdt mensen aangesloten op moderne technische ontwikkelingen. Hoe veel trager zou de introductie van computers zijn geweest als niet bijna iedereen in korte tijd daarmee in aanraking was gekomen op zijn werk. Het belang van die sociale dimensie blijkt als mensen hun baan verliezen en langdurig aan de kant komen te staan. Dan vallen veel van contacten weg en lopen mensen het risico sociaal geïsoleerd te raken.

In het hier gepresenteerde onderzoek wordt gewezen op nog weer een andere dimensie van werk. Het geeft ook zin aan ons leven. Het is een wezenlijk onderdeel van de persoonlijke zoektocht naar een eigen waarheid. Ik citeer: “Het is wezenlijk omdat het confronteert met wezenlijke vragen: zit ik op de juiste plek, gebruik ik de juiste talenten, zet ik me in voor iets waar ik echt voor ga?” De onderzoekers stellen dat mensen plezier in hun werk hebben “als hun concrete dagelijkse activiteiten beleefd kunnen worden als een bestemming of roeping, waarin ze in aanraking komen met hun diepste wezen.” Die samenhang van werk en zingeving is niet nieuw. ‘Ora et Labora’ luidt de oude regel van Benedictus van Norcia.

Denk niet dat dan één richting uitwijst. De interviews maken dit duidelijk. Zorgverleners ontlenen voldoening aan het werken voor en met mensen die zorg behoeven. “Het geeft een goed gevoel als een patiënt herstelt of als iemand die de weg kwijt was, weer op het juist spoor wordt geholpen.” Maar het is alles altruïsme dat de klok slaat. Een arts geeft eerlijk toe: “Iemand die een probleem heeft repareren. Dát is kort gezegd wat ik leuk vind. Het gaat me niet om de waardering van de patiënt. Dat is natuurlijk wel leuk, maar ik kan trots zijn op mezelf als het gewoon goed gelukt is.”

Geestelijke voldoening is één aspect van de psychische opbrengst die werk geeft. Die voldoening krijgen we van de mensen voor wie we werken. Docenten die voldoening vinden in hun werk voor en met hun leerlingen, omdat je ‘bezig bent met mensen die hun weg in het leven nog zoeken” of omdat ze erkennen van school of van de lessen “iets te hebben opgestoken.” Die voldoening kunnen we ook krijgen van aanwijsbaar werk waar we trots of tevreden over kunnen zijn.

Nieuwe kwetsbaarheden

Besef en inzicht in de meerwaarde van werk, laat ook nieuwe kwetsbaarheden zien. Enerzijds onderstreept het dat arbeidsparticipatie meer is dan een economische en een financiële kwestie. Dat niet een uitkering, maar arbeid het beste middel om armoede te bestrijden. Het is ook dé manier om sociaal betrokken te blijven. Wie buiten het arbeidsproces staat, loopt niet alleen het risico van inkomensachteruitgang maar ook van maatschappelijke isolatie. Hoe langer men zonder werk is, hoe moeilijker het wordt aansluiting te vinden, en hoe meer men, financieel en sociaal, op achterstand kan raken. Die inzichten vormden mede een motief voor de invoering van deeltijd WW.

Het versterken van arbeidsparticipatie blijft om die reden kern van het kabinetsbeleid. Vanuit die optiek is de ontwikkeling van de werkloosheid zorgwekkend. De laatste tijd wordt er blij gereageerd op de bijgestelde raming van de groei van de werkloosheid van het CPB. We zouden niet 9,5% werkloosheid bereiken, maar slechts 8%. Als je van een berg afvalt, is het geen lichtpuntje dat de bodem dichter bij is dan eerst gedacht. De klap is er niet minder om. Wel is het van belang waar die bijstelling in de raming op berust: deeltijd WW maar vooral loonmatiging. Dat laatste vormt de sleutel voor herstel van bedrijvigheid, werkgelegenheid en van de overheidsfinanciën. Hoe meer langs die weg gerealiseerd kan worden, des te minder is er aanleiding voor ingrijpende bezuinigingen.

Herstel van werkgelegenheid is op de korte termijn de eerste prioriteit. Onze eerste zorg moet uitgaan naar mensen die hun baan hebben verloren of op korte termijn dreigen te verliezen. Dat raakt de betrokken werknemers in hun bestaanszekerheid, maar ook hun gezinnen, hun collega’s en hun hele omgeving. Plezier in werk? De meeste mensen zullen hoofdschuddend zeggen: “Wat hebben jullie het nou over plezier, ik maak me vooral zorgen of ik wel kan blijven werken.’ Dat is begrijpelijk, maar kortzichtig. Want als deze crisis over is, komen daarachter weer de bekende arbeidsmarktproblemen tevoorschijn: een groeiend arbeidstekort, inflexibiliteit van de arbeidsmarkt en de behoefte aan duurzame inzetbaarheid. Dat heeft alles te maken met de vragen zoals die in het project ‘Plezier in werk’ aan de orde komen.

Ik ga hier niet in op de AOW, maar ook los daarvan is de centrale vraag hoe we de voorwaarden kunnen scheppen dat mensen langer met plezier mee kunnen. Het werkelijke vraagstuk is dat ieder beroep bij het klimmen der jaren zwaar kan worden: fysiek, mentaal of qua kennis en ervaring. Dat wetende gaat het dus vooral om de vraag hoe tijdig te zorgen dat men zijn mogelijkheden verruimt en dat meer mogelijkheden geboden worden.

Juist wanneer men het belang van ‘plezier in werk’ onderkent –het belang van zin, van erkenning en van de behoefte van herkenbare resultaten– dan zal dient men in te zien dat die aspecten ook steeds vaker in de knel kunnen komen in het proces van arbeidsdeling in de moderne samenleving. Naarmate de vruchten van onze hand meer het werk zijn van teams, anonieme organisaties en talloze gespecialiseerde toeleveranciers, kunnen we ook steeds minder wijzen wat wij hebben gepresteerd.

Het gegeven dat mensen mede in hun werk vervulling en bestemming vinden schept ook zijn eigen kwetsbaarheden. Degene die in zijn werk slechts een bron van inkomen ziet, zal niet snel met het verschijnsel van burn out worden geconfronteerd. Dat zal zich veel eer voordoen bij wie consciëntieus ook een eigen invulling daarvan zoekt. Dat wordt versterkt door het gegeven dat in de moderne arbeidsomstandigheden, het werk steeds meer onpersoonlijker en uitwisselbaar wordt georganiseerd om reden van doelmatigheid.

Burn out.


Implicaties voor publieke inzet

Onderkennen dat plezier in werk iets is dat men zelf moet scheppen en dat niet door anderen geschapen moet worden.


Wat kunnen we nu met al deze veronderstellingen, want ogenschijnlijk is er een fundamenteel conflict tussen de (meer) waarde van werk en een aantal lijnen in de moderne arbeids- en bedrijfsorganisatie. Dat wordt versterkt door het functioneren van arbeidsmarkten. Dat zijn uiteindelijk geen echte markten, want mensen zijn nooit uitwisselbaar en op voorraad leverbaar. Maar juist door alle regels en bescherming die daar recht aan proberen te doen, tendeert de praktijk dat het een steeds centralere plaats inneemt. Zie slechts de CAO discussies; alle aandacht gaat uit naar de inzet en uitkomst van de lonen.


Ik zie dat niet zo somber. Er is geen fundamenteel conflict. Opvallend is juist dat deze aspecten steeds meer aandacht krijgt. Zie slechts de aandacht hier van het CNV beleid. Probleem is veel meer; hoe maken we het hanteerbaar voor beleid en praktijk. Want laten we wel wezen als het over beleid gaat, bij u en bij mij, dan gaat het over algemene regels, voorzieningen, rechten en plichten. We abstraheren de verscheidenheid in de praktijk.


De (meer) waarde waar we voor spreken, het plezier in werk, is nu juist hoogstpersoonlijk. Het is vooral wat ieder van de eigen omstandigheden maakt. Dat blijkt ook uit de interviews in het onderzoek. Het werk kan beperkt worden aangepast aan de specifieke behoeften en verwachtingen of idealen van de betrokken werknemer. Ook omdat in de huidige arbeidsorganisatie, hetzelfde werk na korte of langere tijd door een ander wordt gedaan. De (meer) waarde van werk zal dus vooral gerealiseerd moeten worden door aanpassing van de werknemer aan, en invulling door hem van de, gegeven omstandigheden van een baan.

Natuurlijk zijn er meer of minder begunstigde voorwaarden; kan er sprake zijn van meer of minder aandacht voor de bijzondere dimensies voor werk maar uiteindelijk kan men niet van een werkgever verwachten dat hij iedere werknemer een zinvolle baan aanbiedt, net zo min als hij mag verwachten dat iedere werknemer slechts zijn visie daarop accepteert.


Vóór ik iets zeg over de zojuist gepresenteerd resultaten van ‘Anders kijken naar werk’ wil ik iets zeggen over de betrokken partijen bij dit project: het Christelijk Nationaal Vakverbond, het Titus Brandsma Instituut en Katholiek Netwerk. Honderd jaar geleden, bij de oprichting van het CNV, was het al de bedoeling dat protestanten en katholieken broederlijk samen zouden werken. Het CNV werd, in 1909, immers opgericht op interconfessionele basis. Ik wil geen ouwe koeien uit de sloot halen en de katholieke kerk er de schuld van geven dat er een eeuw geleden niet één vakbond voor protestantse en katholieke werklieden kwam, maar feit is dat het rooms-katholieke arbeiders (* in 1912) door de aartsbisschop verboden werd om lid te zijn van de interconfessionele textielarbeidersbond Unitas, die aan de wieg stond van het CNV...

Afscheid Paas

Dat brengt me bij de heer Paas.

De heer Paas was vier jaar voorzitter van het CNV. Ik zal niet zeggen dat dit kort was. Ja, in vergelijking met de eerdere voorzitters van het CNV is het kort. In de eerste vijftig jaar had het CNV vier voorzitters (* 1909-1959: Diemer, Kruithof, Stapelkamp, Ruppert) die gemiddeld dus 12,5 jaar voorzitter waren; in de tweede helft (1959-2009 Van Mastrigt, Van Eibergen, Lanser, Van der Meulen, Hofstede, Westerlaken, Terpstra, Paas) waren het er acht, die gemiddeld dus de helft korter voorzitter waren. De heer Paas bleef met zijn vier jaar onder dat gemiddelde. (* Hij is het kortst van allen voorzitter geweest). Maar in de politiek is vier jaar helemaal niet zo’n korte periode. Ik ken heel wat kabinetten die het korter dan vier jaar hebben gezeten. Sterker, ik ben nog nooit minister geweest ik een kabinet dat het vier jaar vol heeft gehouden…

En het zou me niets verbazen als er hier mensen in de zaal zitten die het niet heel erg zouden als ik het ook deze keer geen vier jaar vol zal houden…

Ik heb de heer Paas leren kennen als een voorzitter die vooruit wil en voorstellen voor verandering niet onmiddellijk afwijst als ‘onbespreekbaar’ en ‘onaanvaardbaar’ omdat de vakbond die veranderingen nou eenmaal altijd al ‘onbespreekbaar’ en ‘onaanvaardbaar’ heeft genoemd. Sommige vonden wellicht dat de heer Paas soms iets te ver vooruit liep, maar hij trad toch wel in de voetsporen van zijn voorganger als het ging om het openhouden van deuren en het openhouden van overleg: voorzitters van het CNV zijn traditiegetrouw meer gericht op het bouwen van bruggen dan het opwerpen van barricades.

Het is op de honderdste verjaardag goed om hier hardop te zeggen dat mijn voorganger en ik het CNV hebben leren kennen en waarderen als een vakbond die een verbindende rol speelt. Dat was ook het uitgangspunt waarmee het honderd jaar geleden begon: “Het Christelijke Nationaal Vakverbond aanvaardt als grondslag de Christelijke beginselen en verwerpt mitsdien de klassenstrijd.” Het CNV was er vanouds om arbeid en kapitaal te verzoenen en in maatschappelijk overleg te zoeken naar oplossingen voor sociale problemen.

Veel vergeelt en vervaagt in een eeuw, maar het CNV heeft aan kleur en scherpte niet verloren.

Ik moet oppassen niet al te lovend te klinken, want ik besef maar al te goed dat het voor uw strijdbare imago van een vakbond fnuikend kan zijn als ik alleen maar prijzende woorden spreek…

Het is ook niet zo de heer Paas en ik het de afgelopen jaren alleen maar met elkaar eens zijn geweest. Absoluut niet. Maar het valt niet te ontkennen dat er een speciale band bestaat tussen het CNV en het ministerie van Sociale Zaken. Veel van mijn voorgangers kwamen uit het CNV voort. Wil Albeda, Jaap Boersma, Aart Jan de Geus, Louw de Graaf, Bauke Roolvink. Vijf ministers in de afgelopen veertig jaar.

In antirevolutionaire kring was het ook vanzelfsprekend om lid te worden van het CNV. Ik ben regelmatig door mijn vader gemaand om lid te worden van het CNV, want dat was toch een eigen organisatie….

Ik neem vandaag afscheid van de heer Paas, maar weet dat ik hem binnenkort wel weer ergens tegen zal komen. Bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid komen de voorzitter van Divosa regelmatig tegen. Voor mij is het vandaag dus eerder een à demain dan een adieu.

Ik verwacht dat de heer Paas met zijn ervaring als voorzitter van het CNV en zijn ervaring als wethouder in Groningen, zich prima op zijn plaats zal voelen bij de vereniging van directeuren van sociale diensten. Net als het werk bij het CNV is het werk waar hij zijn hart in kan leggen.

René,

Ik wens je veel plezier in je nieuwe werk.