Vrijheid van meningsuiting en verantwoordelijkheid gaan hand in hand

Vrijheid van meningsuiting. Weinig begrippen hebben in de afgelopen jaren meer discussie opgeleverd in Nederland. Vaak staan mensen daarbij lijnrecht tegenover elkaar. Aan het ene uiterste de mensen die er heilig van overtuigd zijn dat er geen enkele beperking van het vrije woord mag bestaan, waarbij sommigen zelfs zover gaan om belediging als een deugd te zien. Aan het andere uiterste mensen die overgevoelig zijn voor beledigingen, met name als het godsdienst betreft, waarbij sommigen vinden dat zelfs satire ingeperkt zou moeten worden.

Voor de apostelen van het vrije woord is Amerika vaak het beloofde land. Daar zou het vrije woord waarlijk vrij zijn en op geen enkele manier beperkt. Europa daarentegen geldt in hun ogen als een continent waar overheden capituleren voor censuur en waar mensen worden gemuilkorfd. Er zijn inderdaad verschillen, die te maken hebben met traditie, ervaringen en geschiedenis. Maar het is een stuk minder zwart-wit dan weleens wordt beweerd.

Het is misschien nuttig eerst maar eens even vast te stellen waar de vrijheid van meningsuiting vandaan komt. Alle vrijheden, ook die van meningsuiting, zijn bevochten op de staat en behoren tot de verworvenheden van de Verlichting en de Franse Revolutie. Voordat deze rechten werden veroverd, was het individu meestal ondergeschikt aan de staat of de vorst en waren rechten meer een gunst die willekeurig kon worden verleend of geweigerd. Rechten waren ‘afneembaar’. Nu heeft de burger het onvervreemdbare recht voor zijn mening uit te komen zonder dat de staat hem dat recht kan ontzeggen. Het is in de VS vervat in het eerste amendement op de Grondwet: “Congress shall make no law.....abridging the freedom of speech...” Dat amendement kwam tot stand omdat men twijfels had over de bescherming van burgerrechten in de grondwet en er daarom een ‘Bill of Rights’ aan toevoegde met in totaal tien amendementen. De inspiratie hiervoor vond men vooral bij de ideeën die in Frankrijk door de filosofen waren ontwikkeld en in zeker zin inmiddels in de Nederlandse republiek in praktijk waren gebracht. Toch is in Europa de strijd om burgerrechten uiteindelijk veel moeizamer verlopen dan in de VS en ook vaak pas na talrijke mislukkingen en terugvallen tot stand gekomen. Nu liggen die rechten vast in onze grondwetten en in internationale verdragen, zoals het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat door iedere onderdaan van een lidstaat van de Raad van Europa kan worden ingeroepen.

Het is belangrijk niet te vergeten dat het hier dus gaat om rechten van de burger ten opzichte van de staat. Dus niet om rechten tussen de burgers. Aan een Frans publiek hoeft men dit doorgaans niet uit te leggen. Het concept van ‘droits du citoyen’ zit in het DNA van het Franse volk. In Nederland is dit anders, aangezien de staat daar traditioneel geen rol heeft gespeeld bij het doen bezinken van het concept ‘citoyenneté’. Burgerschap was een zaak voor de verschillende gemeenschappen in het land, niet voor het collectief. Nu die gemeenschappen nauwelijks nog een rol spelen bij de vorming van burgerschap, is er in Nederland op dit punt een vacuüm ontstaan en worstelen we ook met een begrip als vrijheid van meningsuiting.

Een blik op de Amerikaanse rechtspraktijk kan verduidelijking brengen. De opperrechter ziet er heel strak op toe dat de staat niet komt aan het recht op vrije meningsuiting van burgers: zo heeft ook de Ku-Klux-Klan het recht op vrije meningsuiting en mag zelfs de Amerikaanse vlag - die een hele sterke symbolische waarde heeft - om politieke redenen worden verbrand, zonder dat men daarvoor mag worden vervolgd. Dat het heel anders ligt, als het om de verhouding tussen burgers gaat, mag blijken uit het volgende voorbeeld. Een burger heeft een vergeefs beroep gedaan op de Amerikaanse opperrechter omdat hij door zijn baas werd ontslagen omdat hij een politicus steunde waar die baas een hekel aan had. Dat mag dus wel in de VS, want in deze kwestie is de staat geen partij. De opperrechter let dus heel precies op het gedrag van de staat, maar bemoeit zich niet met de relatie tussen burgers. Tenzij die burgers natuurlijk de staat inroepen bij het beslechten van hun conflicten over burgerrechten. Met andere woorden, de rechter komt pas in beeld als ik aan de staat zou vragen de rechten van mijn buurman in te perken. Ik kan niet ten opzichte van mijn buurman rechten claimen die betrekking hebben op de relatie tussen de staat en de burgers.

Het is niet toevallig dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst in de VS in hetzelfde amendement staan. In de VS zijn de passie voor godsdienst en de ijver voor vrijheid onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het vrij mogen uitoefenen van godsdienst, het mogen stichten van kerken en geloofsgemeenschappen, is een essentieel kenmerk van de Amerikaanse vrijheid. Dat komt omdat Amerika is ontstaan omdat mensen Europa ontvluchtten om in vrijheid te kunnen geloven. Zij wilden niet langer speelbal van godsdiensttwisten of van manipulerende despoten zijn. Europeanen en zeker Fransen en Nederlanders hebben door de eeuwen ervaren dat godsdienst niet zelden verbonden is met despotisme, onverdraagzaamheid en eindeloze bloedbaden. De reactie daarop in beide landen verschilt: in Frankrijk wordt de laïcité gezien als verzekeringspolis tegen religieus gemotiveerd despotisme, in Nederland, waar nooit één religie haar wil aan anderen op kon leggen, is gekozen voor een sterke mate van eigen inrichting door de verschillende gemeenschappen binnen een wat afstandelijkere staat, met als nadeel een hoge mate van onverschilligheid tegenover wat anders is.

Het verschil tussen Europa en de VS is in ieder geval dat de laatste anders dan de eerste nooit religieus despotisme, noch bloedige godsdienstoorlogen heeft gekend. Misschien ligt hierin ook het grote verschil in omgang met de islam tussen Europa en de VS. Er is geen land ter wereld waar moslims vrijer zijn dan de VS, ook al zien veel moslims elders op de wereld de VS als vijand. Islamofobie is ook een zeer marginaal verschijnsel in de VS, terwijl het in Europa bepaald niet afwezig is, om het voorzichtig uit te drukken. Het kan bijna niet anders of ook dat heeft te maken met ons collectieve geheugen.

Europeanen zijn allergisch voor religies die niet in staat zijn een onderscheid te maken tussen het Koninkrijk van God en het Koninkrijk op Aarde (om Augustinus maar weer eens van stal te halen), aangezien de ervaring leert dat wie dit onderscheid niet kan maken uiteindelijk de neiging heeft iedereen een kopje kleiner te maken die niet gelooft in dat Koninkrijk van God op Aarde. Wij moeten dus niets hebben van religies die de pretentie hebben ook de rol van staat te kunnen spelen, al dan niet omdat zoiets in een boek zou staan. Geen misverstanden: ik weet ook wel dat het maar een hele kleine groep islamieten is die dat zou willen, maar zo’n kleine groep is genoeg om ervoor te zorgen dat we op onze hoede zijn.
Amerikanen reageren hier heel anders op. Het staat zover van hun wereld dat een religie ook de pretentie op staatsmacht zou kunnen hebben, dat ze mensen die dat beweren vooral laten kletsen. Daarmee is bepaald niet gezegd dat Amerikanen zonder angsten zouden zijn. Want zowel in de jaren na WO I en WO II was de angst voor omverwerping van de staat zo groot, dat communisten en anarchisten regelmatig hun burgerrechten uit het raam zagen vliegen. In de negentiende eeuw was de angst voor Chinese immigranten zo groot, dat zij, geheel rechteloos en onder de meest vreselijke omstandigheden, weer op de boot naar Shanghai werden gezet. Tijdens WO II werden vele onschuldige Japanse Amerikanen in kampen ondergebracht. Guantanamo Bay was het meest recente voorbeeld van het uitschakelen van anders zo heilig gekoesterde burgerrechten.

Ook de vrijheid van meningsuiting is in de VS veel minder absoluut dan vaak in Europa wordt gedacht. In de afgelopen twee eeuwen van vaak moeilijke en uiterst pijnlijke emancipatiestrijd hebben Amerikanen geleerd dat het bij de vrijheid van meningsuiting om veel meer gaat dan de relatie tussen de burger en de staat. Amerikanen hebben geleerd dat de vrijheid van meningsuiting tussen burgers alleen maar kan werken als burgers bereid zijn er behoedzaam mee om te gaan. Schelden, tegenwoordig kennelijk een deugd in Nederland, hebben de Amerikanen door schade en schande afgeleerd. Met anderen ga je behoedzaam en respectvol om. Dat vinden Amerikanen een teken van kracht, terwijl de zeloten van het vrije woord het in Nederland een zwakte vinden. U heeft vast genoeg films gezien en rapmuziek gehoord om te weten dat het beroemde ‘n-woord’ door Afro-Amerikanen onderling wordt gebruikt om verbondenheid aan te geven. In alle opzichten een Geuzennaam. Maar als een witte Amerikaan het ‘n-woord’ in de mond neemt, riskeert hij te worden vervolgd. En plaatst hij zich buiten het maatschappelijke verkeer. Volgens de zeloten van het vrije woord in Nederland is dit natuurlijk een vreselijke capitulatie. In hun ogen zou het namelijk heel erg goed zijn voor de emancipatie van zwarten als zij voortdurend met het n-woord of het c-woord of iedere andere belediging zouden worden geconfronteerd. Immers, ‘kwetsen mag’. Sterker nog, moet worden aangemoedigd als emancipatie instrument.

Gelukkig weten Amerikanen wel beter. Goede maatschappelijke verhoudingen vragen om respect. En respect begint met behoedzaamheid in de omgang tussen gemeenschappen. Binnen gemeenschappen mag het flink schuren en diegenen die dat voor hun rekening willen nemen verdienen respect en waar mogelijk steun, maar schelden van buitenaf heeft nog nooit de emancipatie van een gemeenschap geholpen – in Nederland en Frankrijk trouwens ook niet.
Als een Amerikaanse columnist moslims ‘geitenneukers’ noemt, zal de staat hem met rust laten. Maar de column zal nooit een gangbare krant halen, omdat grof taalgebruik als zeer onbehoorlijk wordt gezien. Het gebruik van ‘vierletterwoorden’ wordt ook niet door de staat verboden, maar burgers pikken het niet als die woorden zomaar op televisie of de radio te horen zijn.

Dit Amerikaanse voorbeeld spreekt mij zeer aan: een staat die door de rechter strikt op z’n plek wordt gehouden en burgers die elkaar behoeden voor grofheid en onnodig kwetsen. Natuurlijk doet het soms wat komisch en hypocriet aan, dat overdreven puriteinse van de Amerikanen als het om de vorm gaat. Daar voelen de meeste Europeanen zich wat ongemakkelijk bij. Maar er zit ook een waardevolle kant aan. De door schade en schande geleerde les dat vrijheid en emancipatie vragen om behoedzaamheid en algemeen aanvaarde omgangsvormen.