Toespraak minister Ter Horst bij de opening van het academisch jaar aan de Universiteit van Amsterdam

Dames en heren,

Wanneer je in ons land in een interview de termen intellectuele elite, weldenkendheid, vertrouwen en gezag in één adem noemt, maak je blijkbaar heel wat los. In veel bladen hebben wetenschappers, columnisten en zelfs cabaretiers gereageerd op mijn opmerkingen die Vrij Nederland eind juni publiceerde. Ik riep in een interview op tot een tegenbeweging van de intellectuele elite tegen de vergroving in de samenleving.

Veel reacties sneden hout en brachten nuances of verdieping aan in het debat. Ik ben daar blij mee. Toch overheerst een gevoel van teleurstelling. Want bij veel anderen las ik een verweer om de handschoen niet op te rapen. Soms op licht excuserende toon, soms scherp en afwijzend: raap zelf op, het is niet ons probleem. Vaak werd mijn oproep niet meer dan een kapstok voor een leuke column.

Wat me in z’n algemeenheid verbaasde was dat er vaak argumenten ad hominem werden aangevoerd, in de trant van: ‘Ze moet de hand in eigen boezem steken. Ter Horst maakt zelf deel uit van een generatie die zich tegen de autoriteiten verzette.’ En vervolgens werd verder voorbij gegaan aan de kwestie zelf.

Ik wil vanmiddag de kern van wat ik bedoelde nog eens toelichten en daarbij in het bijzonder kijken naar de rol van de wetenschap.

Mijn stelling is: in de politiek-maatschappelijke discussie in ons land voert in toenemende mate het populisme de boventoon. Vanuit die invalshoek worden de agenda en de thema´s van de discussie bepaald. Anderen gaan daarin – bewust of onbewust – mee en kiezen daarbij regelmatig ook de toon en debatmethode van populisten. Het gevolg is een vergroving en versimpeling van het maatschappelijke debat, waarbij een goede analyse ontbreekt, de neiging groot is om tot makkelijke schijnoplossingen te komen en het speelveld zodanig verengd wordt dat de maatschappelijke samenhang uit het oog wordt verloren.

Ik zie twee belangrijke factoren die hierbij een rol spelen. De eerste is bekend: de alomtegenwoordigheid van de media. Daardoor overheerst veel meer dan vroeger de kracht van het beeld, van de gevatte one-liner en van de snel geformuleerde waarheden. Het mediatijdperk heeft zijn eigen dynamiek en ontwikkelingswetten waaraan het soms moeilijk is om te ontsnappen. Politici willen en moeten nu eenmaal zichtbaar zijn. Maar ze hebben ook de plicht en de verantwoordelijkheid om hun beleid niet alleen krachtig neer te zetten, maar ook steeds goed te onderbouwen en uit te leggen.

De tweede factor heeft tot nu toe minder aandacht gekregen, maar baart me veel zorgen. Volgens de bestuurskundige Marc Bovens dreigt er een breuklijn in de samenleving te ontstaan tussen mensen met een hoge opleiding en mensen met een lage opleiding. Nu is in Nederland-polderland altijd al wat argwanend gekeken naar diegenen die boven het maaiveld uitsteken. Tot zover niets nieuws. Maar Bovens wijst op een ontwikkeling die dieper ligt. Mensen met een lagere opleiding zouden zich mogelijk niet meer vertegenwoordigd voelen door politieke bestuurders die wel een hogere opleiding hebben gevolgd. Aangezien de grote meerderheid van de Tweede Kamer bestaat uit mensen met een hogere opleiding, is het volgens hem geen wonder, dat burgers hun vertrouwen in volksvertegenwoordigers verliezen.

De historicus Koen Sizoo stelt in de Groene Amsterdammer van 14 augustus dat de politieke breuklijn niet langer verloopt tussen links en rechts, maar tussen intellectuelen en materiëlen. Er waren altijd mensen die om intellectuele redenen op een liberale, confessionele of socialistische partij stemmen en mensen die dit deden omdat ze dachten er zelf beter van te worden. De band die de twee groepen binnen de traditionele grote partijen bijeenhield is in zijn optiek grotendeels opgelost.

Ik vind dit alarmerende analyses. Als beide heren gelijk hebben is er sprake van een vorm van segregatie die we lang niet meer hebben gekend in Nederland. Een belangrijke kracht van ons land is nu juist dat wij altijd wél een verbinding hebben weten te leggen tussen elite, maatschappelijke midden- en onderklasse. Een verbinding in twee opzichten. Ten eerste is onze intellectuele elite – zeker sinds het hoger onderwijs voor grote groepen van de bevolking toegankelijk is geworden – geen gesloten kaste. Mensen met verschillende sociale achtergronden hebben toegang tot alle vormen van onderwijs. Hierdoor is opwaartse mobiliteit mogelijk. Zo ontstaat verbinding.

Maar zeker zo belangrijk is de verbinding die ontstaat door de open uitwisseling van opvattingen en ideeën. Er was een tijd dat de intellectuele voorhoede brede lagen van de samenleving wist te inspireren tot het uitwerken van democratische ideeën en maatschappelijke idealen. Die ideeën en idealen werden doorgaans niet opgedaan in de beslotenheid van de academische wereld, maar zijn ontstaan doordat de intellectuele voorhoede zich mengde in het maatschappelijke debat.

Het is mijn stellige overtuiging dat deze beide verbindingen tussen intellectuele elite en de samenleving essentieel zijn voor het functioneren van onze democratie.

Dat brengt mij – bij de opening van het nieuwe academisch jaar – op de rol van de wetenschap.

De rol van de wetenschap voor het beleid van de overheid is evident.
Naar schatting zijn jaarlijks ongeveer 10.000 wetenschappelijk opgeleide onderzoekers actief betrokken bij onderzoek ten behoeve van het overheidsbeleid op rijksniveau. In mijn nota met als titel ‘De kwaliteit van de verbinding’ geef ik aan dat er nog een wereld te winnen is door het verbeteren van de aansluiting tussen beleid en wetenschap, door het verbeteren van het opdrachtgeverschap van de overheid en door het stimuleren van samenwerking tussen onderzoeksinstituten en onderzoekers. De omvang van het aantal onderzoekers geeft ook en vooral aan dat wetenschap en beleid onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Beleid kan niet zonder deugdelijk wetenschappelijke voorbereiding. De maatschappelijke betekenis van wetenschappelijk onderzoek is enorm. Maar er is ook een keerzijde aan deze observatie. Want de maatschappelijke relevantie van de wetenschap komt niet alleen tot uidrukking in het onderzoek waar de overheid zelf om vraagt. Abram de Swaan, en hij bepaald niet als enige, heeft ervoor gewaarschuwd dat de zelfstandige wetenschappelijke onderzoeksagenda in het gedrang kan komen als onderzoeksinstituten zich te veel richten op het verkrijgen van zulke onderzoeksopdrachten. Op het binnenhalen van middelen uit de derde geldstroom. De eerste opdracht van de wetenschapper is immers om academische kennis vergroten en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de wetenschap zelf. Wetenschappelijke relevantie en maatschappelijke relevantie, de mantra van elke onderzoeker. Het één mag nooit ten koste gaan van het ander. Maar het gaat wat mij betreft verder.

Hoe paradoxaal het misschien ook klinkt: juist de onafhankelijkheid van de wetenschap, haar zelfstandige positie, is van onschatbare maatschappelijke betekenis. Zonder die positie was de vooruitgang in de wetenschap in de laatste paar honderd jaar ondenkbaar geweest. Zonder die positie was ook de Verlichting, het industriële tijdperk, laat staan onze huidige technologisch gedreven ontwikkeling niet mogelijk geweest.

De wetenschap heeft ons ertoe gebracht om systematisch onderscheid te leren maken tussen feit en fictie, tussen beeld en werkelijkheid, tussen een vermoeden of hypothese en een wetenschappelijk bewezen stelling. Het is die verworvenheid die de voorwaarde vormt voor elke vorm van maatschappelijke vooruitgang en ontwikkeling en die ons tegelijk behoedt voor stilstand, achteruitgang of hernieuwde obscuriteit. Het is niet de illusie van volledige waardevrijheid, die hebben we intussen wel achter ons gelaten. Maar het zijn wel de wetenschappelijke methoden, de eisen van zorgvuldigheid en toetsing en de tradities van het wetenschappelijke debat die de wetenschap gezag geven en op een bijzonder platform plaatsen.

Dat gezag en de onafhankelijke positie van de wetenschap geven onderzoekers vrijheid maar ook verantwoordelijkheid. Onderzoekers hebben het vermogen – en wat mij betreft: ook de plicht – om zich waar daar aanleiding toe is, met wetenschappelijk gezag uit te laten over wat zij waarnemen in de samenleving.

De Universiteit van Amsterdam kan in dit opzicht bogen op een rijke traditie. Sommigen onder u zullen zich vast nog rector magnificus Belinfante herinneren, die eind jaren 60 enerzijds de studentenrevolte steunde, maar anderzijds wel opriep om daarbij binnen de grenzen te blijven die de representatieve democratie stelt aan het proces van politieke besluitvorming. “De professor met een megafoon”: zo werd hij ook wel genoemd. Vooral vanwege zijn optreden bij de Maagdenhuisbezetting waarbij hij de studenten tot de orde riep voordat de politie zou ingrijpen. Belinfante deed een stevig beroep op het maatschappelijke engagement van de wetenschap en hij had kritiek op de ivoren toren waarin de wetenschap toen zat opgesloten. Tegelijk waarschuwde hij voor de gevaren van het najagen van utopieën en de uitwassen van democratisering. Hij was iemand met wetenschappelijk gezag, die zijn doordachte oordeel gaf over wat hij waarnam. Het meest indrukwekkend misschien was zijn genuanceerde studie over de wijze waarop het Nederlandse volk en de regering na 1945 omgingen met landverraders en de gratieverlening. Over gevoelige thematiek gesproken.

Ook in onze tijd hebben we behoefte aan zulke wetenschappelijk gefundeerde, onafhankelijke inbreng in politieke en maatschappelijke discussies. Gelukkig zijn daar ook recente voorbeelden van.
Hoogleraar criminologie Frank Bovenkerk – die onlangs afscheid nam – doorbrak het taboe op het openbaren van hoge misdaadcijfers onder migrantentroepen. Eerst werd hij verketterd omdat hij stigmatiserend zou zijn. Maar zijn opvattingen openden uiteindelijk wel degelijk de ogen van velen. Ik ben het eens met Bovenkerk als hij zegt: “Als wetenschapper wil ik weten hoe beroerd zo’n groep ervoor staat. De overheid moet ook weten wat voor problemen er spelen. Het is vervolgens een tweede wat de overheid met die gegevens doet.” Einde citaat.

In het huidige mediatijdperk kan juist de wetenschap een belangrijke bijdrage leveren door consequent te onderzoeken of de oppervlakkige beelden ook echt op werkelijkheid en empirie berusten, door diepte aan te brengen in het debat en door ook de keerzijde van een one-liner te belichten. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van de wetenschap en van wetenschappers heeft daardoor in onze tijd misschien geen nieuwe maar wel een extra zware betekenis gekregen.

Dames en heren, ik kom tot een afronding.

Dé elite bestaat niet. Dat werd terecht opgemerkt in de reacties op mijn oproep in Vrij Nederland. Uit die reactie sprak de veronderstelling dat het mij zou gaan om één tegengeluid van één homogene groep. Uiteraard was dat niet de intentie van mijn opmerking. Het gaat mij, zoals ik hopelijk heb duidelijk gemaakt, om de kwaliteit en de inhoud van het politiek en maatschappelijk debat. Een debat, waarin problemen benoemd worden, deugdelijke analyses gemaakt worden en constructief gezocht wordt naar échte oplossingen. Het gaat mij er om dat de dreigende tweedeling in de samenleving zeker geen waterscheiding mag worden.

De verantwoordelijkheid daarvoor ligt allereerst bij de politiek zelf: politici mogen en moeten daar ook op aangesproken worden. Ik wil de verantwoordelijkheid daarvoor niet elders leggen. Maar de politiek mag – nee: moet – ook een beroep doen op de hele samenleving om een bijdrage te leveren. Universiteiten en hogescholen spelen daarbij een cruciale rol. Niet alleen door hun toegankelijkheid voor alle sociale lagen van de bevolking, maar ook door hun bijdrage in het maatschappelijk debat. Het is van groot belang dat individuele wetenschappers zich niet terugtrekken uit soms op hoge toon gevoerde publieke discussies, maar er een doordachte en daardoor vaak ook matigende bijdrage aan te geven. Discussieer niet alleen in de beslotenheid van de wetenschappelijke omgeving en onder elkaar, maar ook in alle openbaarheid en in discussie met anderen.

De Universiteit van Amsterdam heeft een geweldige historie als het gaat om maatschappelijk engagement. Er zijn grote bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van de wetenschap, maar ook aan de samenleving, op vele terreinen. De directe betrokkenheid bij de stad Amsterdam in het bijzonder, was en is altijd aanwezig.

Vanwege dit veelbelovende verleden en vanwege de prikkelende urgentie van het heden, verwacht ik dan ook veel van u te horen.
Met of zonder megafoon.

Ik wens iedereen veel inspiratie en succes in dit nieuwe academisch jaar.