Wetsvoorstel afwikkeldiensten

De Koningin

Ons kenmerk: FM/2009/1598M

Betreft: Aanvulling van de Wet op het financieel toezicht met regels met betrekking tot het verlenen van afwikkeldiensten en het toezicht daarop

nader rapport

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 mei 2007, nr. 07.001466, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 juni 2007, nr. W06.07.0126.III, bied ik U hierbij aan.

Voordat ik inga op het advies van de Raad van State merk ik het volgende op. Tussen het uitbrengen van het advies van de Raad van State en het zenden van dit nader rapport ligt ongebruikelijk veel tijd. De oorzaken daarvan zijn de volgende. Nadat de Raad van State zijn advies had uitgebracht, is eerst op het Ministerie van Financiën grondig nagedacht over de vraag hoe voortgang kon worden gegeven aan dit wetsvoorstel. Toen de contouren van de voortgang zich hadden afgetekend, is zeer uitvoerig overleg gevoerd met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB). In de laatste fase vergden de maatregelen in verband met de financiële crisis de nodige menskracht van het Ministerie van Financiën, waardoor de afronding vertraging heeft opgelopen.

In reactie op het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

Ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel dat aan de Raad van State was gezonden voor advies vinden twee categorieën wijzigingen plaats.
De eerste categorie wijzigingen is inhoudelijk van aard. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen betreffen grensoverschrijdende aspecten. Ook opmerkingen van de Raad van State inzake andere onderwerpen hebben geleid tot inhoudelijke wijzigingen. De tweede categorie wijzigingen betreft een herschikking van de bepalingen.

inhoudelijke wijzigingen

wijzigingen naar aanleiding van het advies van de Raad van State

1a.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State dat het voorstel geen uitsluitsel geeft over de vraag wanneer sprake is van het verlenen van afwikkeldiensten naar Nederland, zijn in de artikelen 2:3..0a, 2:3.0c, 2:3.0f en 4:105 telkens enkele leden ingevoegd waarin wordt bepaald wanneer voor de toepassing van die artikelen afwikkelondernemingen afwikkeldiensten verlenen naar Nederland.

1b.
In het aan de Raad van State voor advies gezonden wetsvoorstel was bepaald dat afwikkelondernemingen die een aanmerkelijke invloed hebben op de stabiliteit van de Nederlandse financiële infrastructuur onder toezicht worden gesteld. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de op ‘aanmerkelijke invloed’ gebaseerde beperking vervallen.

2
De Raad van State merkt op dat het aangrijpingspunt ‘in Nederland afwikkeldiensten verlenen’ tot problemen kan leiden als het gaat om handhaving van de in het voorstel neergelegde normen. Naar aanleiding daarvan merk ik het volgende op. In artikel 2:3.0f is een verbod opgenomen op het verlenen van afwikkeldiensten naar Nederland door middel van dienstverrichting door een afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is in artikel 4:105 een verbod opgenomen op het afnemen van afwikkeldiensten die worden verleend door middel van dienstverrichting naar Nederland door een afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat.

3.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State met betrekking tot de verenigbaarheid van het voorstel met het Europese recht merk ik het volgende op.
In de versie van het wetsvoorstel dat voor advies aan de Raad van State is gezonden, was geen aparte bepaling inzake afwikkelondernemingen met zetel in een andere staat opgenomen. In die versie was volstaan met het verbod in Nederland afwikkeldiensten te verlenen zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning. Dit verbod gold evenzeer voor afwikkelondernemingen met zetel in Nederland als voor afwikkelondernemingen met zetel in een andere staat, waarbij geen onderscheid werd gemaakt tussen enerzijds andere lidstaten en anderzijds derde landen. Ten aanzien van afwikkelondernemingen met zetel in een andere staat werd geen onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin zij hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die waarin sprake is van dienstverrichting naar Nederland. Het verbod gold derhalve voor alle situaties.

Hierbij verdient nog aandacht dat wel was bepaald dat op grond van het aan de Raad van State gezonden voorstel DNB een ontheffing kon verlenen. Gebruik was gemaakt van de gebruikelijke formulering, namelijk dat ontheffing kan worden verleend indien de aanvrager aantoont dat de belangen die de Wft beoogt te beschermen anderszins voldoende worden beschermd. De gangbare ontheffingsmogelijkheid was zodanig geformuleerd dat zij ook dan had kunnen worden benut wanneer DNB van oordeel was geweest dat het in een andere staat uitgeoefende toezicht tegemoet komt aan de belangen die de Wft beoogt te beschermen. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is bezien hoe deze regeling zich verhoudt met de EU-bepalingen inzake het vrije verkeer van diensten (artt. 49 e.v. EG-Verdrag). Besloten is de regeling van de grensoverschrijdende aspecten van het toezicht op afwikkelondernemingen grotendeels op dezelfde leest te schoeien als de regeling van de grensoverschrijdende aspecten van het toezicht op clearinginstellingen.

Met betrekking tot het verlenen van afwikkeldiensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor geldt het volgende. In beginsel zijn afwikkelondernemingen met zetel in een andere staat vergunningplichtig voor het vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor verlenen van afwikkeldiensten aan participanten waarmee degene die de afwikkeldiensten verleent niet in een groep is verbonden tenzij de desbetreffende afwikkelonderneming haar zetel heeft in een staat die is aangewezen als een staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van afwikkelonderneming wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Een afwikkelonderneming met zetel in een aangewezen staat behoeft niet een vergunning van DNB te krijgen. Een en ander heeft geleid tot een nieuwe regeling in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen. Met betrekking tot het verlenen van afwikkeldiensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn de artikelen 2:3.0c en 2:3.0d opgenomen.

Met betrekking tot het verlenen van diensten naar Nederland zijn de artikelen 2:3.0e en 2:3.0f opgenomen. Met deze systematiek wordt aangesloten bij de regelingen betreffende andere financiële ondernemingen. Gewezen kan worden op, voor wat betreft clearinginstellingen, de artikelen 2:6 en 2:7 met betrekking tot een in Nederland gelegen bijkantoor en de artikelen 2:8 tot en met 2:10 met betrekking tot dienstverlening naar Nederland, of voor wat betreft verzekeraars, de artikelen 2:40 en 2:41 met betrekking tot een in Nederland gelegen bijkantoor en de artikelen 2:45 tot en met 2:48 met betrekking tot dienstverlening naar Nederland. Dienstverrichting vanuit een aangewezen staat is toegestaan en dient te worden genotificeerd. Dienstverrichting naar Nederland vanuit een niet-aangewezen staat is verboden.

De hierboven genoemde ontheffingsmogelijkheid, destijds opgenomen in artikel 2:3.0a, derde lid, is in deze opzet niet langer nodig en daarom niet gehandhaafd.

Voorts zijn ook de grensoverschrijdende aspecten vanuit Nederland naar andere staten geregeld, in artikel 2:106.0a.

Ook een afwikkelonderneming met zetel in een aangewezen staat is verplicht om zich tijdens lopend toezicht aan enkele bepalingen van de Wft te houden. Hiertoe zijn de artikelen 3:109a tot en met 3:109c in het wetsvoorstel opgenomen. De bepalingen met betrekking tot het gedragstoezicht die zijn gehandhaafd, zijn ook van toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een aangewezen staat.

4
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State met betrekking tot de verhouding tussen afwikkelondernemingen en hun participanten merk ik het volgende op. In het aan de Raad van State voor advies gezonden voorstel was een artikel opgenomen met het nummer 4:76a. Die bepaling is niet langer in het wetsvoorstel opgenomen; het artikel dat thans nummer 4:76a heeft, was in het aan de Raad van State gezonden voorstel artikel 4:76b. De toelichting is aangepast, en artikel 4:76a, tweede en derde lid, (nummering in de aan de Raad van State gezonden versie) is vervallen.

5
Artikel 4:76a, tweede lid is ook om een andere reden vervallen, namelijk naar aanleiding van de advies van de Raad van State om artikel 4:76a, tweede lid, opnieuw te bezien, in verband met mogelijke overlap met het mededingingsrecht.
Bedoeld artikel bestond uit drie leden. Met het tweede lid werd beoogd te bepalen dat een afwikkelonderneming slechts met het oog op het beheersen van risico’s die de goede werking van de door de afwikkelonderneming aangeboden afwikkeldiensten kunnen aantasten, kan weigeren die diensten te verlenen aan een participant die niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden. In het derde lid was bepaald dat de afwikkelonderneming de naleving door participanten bevordert van haar voorwaarden met het oog op een ordelijk marktproces. Deze leden zijn in het onderhavige wetsvoorstel vervallen naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State met betrekking tot dit artikel en artikel 3:109c en de respectieve toelichtingen op deze artikelen. Die opmerking kwam erop neer dat het voorstel een nieuwe vorm van indirect toezicht introduceerde, in het bijzonder een indirect toezicht door afwikkelondernemingen op participanten. Dit wordt niet beoogd. Ook het eerste lid is vervallen, maar niet naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Zie daarover hieronder.

6
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State met betrekking tot de delegatiebepalingen is artikel 4:76d vervallen en zijn de artikelen 4:76a en 4:76b aangepast (nummering in de aan de Raad van State gezonden versie). De grondslag voor het stellen van nadere regels was in de aan de Raad van State gezonden versie opgenomen in artikel 6:16. Door de uitbreiding van artikel 3:17 bevat dat artikel nu de grondslag. In de memorie van toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de voorgenomen nader te stellen regels. Zie daarover ook hieronder, onder het kopje ‘herschikking van de bepalingen’.

wijzigingen die niet voortvloeien uit het advies van de Raad van State

In verband met wetsvoorstel 31 892 is de nummering van de artikelen in Deel 2 aangepast.
Er zijn tevens inhoudelijke wijzigingen aangebracht die niet voortvloeien uit het advies van de Raad van State. De belangrijkste daarvan zijn de volgende.

De definitie van ‘verrekening’ is gewijzigd in een definitie van ‘verrekenen’. In die definitie is vervallen dat het vaststellen ‘al dan niet op netto basis’ geschiedt. De woorden ‘al dan niet op netto basis’ voegen in een wettekst niets toe. In de memorie van toelichting is een en ander verduidelijkt.

In het aan de Raad van State gezonden voorstel werd de in de artikelen 1:24 en 1:25 gevolgde systematiek gewijzigd. Voorgesteld werd in 1:24 aan de bestaande tweedeling van prudentieel toezicht en gedragstoezicht een nieuwe vorm van toezicht toe te voegen: het systeemtoezicht. Vervolgens werd in 1:25 aan de regel dat het prudentiële toezicht aan DNB wordt opgedragen toegevoegd dat ook het systeemtoezicht wordt opgedragen aan DNB. In het thans voorliggende wetsvoorstel zijn deze voorstellen niet teruggekeerd. In de memorie van toelichting is opgemerkt dat het systeemtoezicht wordt beschouwd als een vorm van prudentieel toezicht, en uit het ongewijzigde artikel 1:25 volgt dat dit aan DNB wordt opgedragen.

In het oorspronkelijk aan de Raad van State gezonden voorstel was een artikel 2:3.0c opgenomen, bepalende dat de AFM aan DNB kon ‘adviseren’ om een stille curator te benoemen of de vergunning in te trekken. Nu in de nieuwe opzet nauwer wordt aangesloten bij de bestaande Wft-structuur, zijn er niet langer goede redenen om voor het toezicht op afwikkelonderneming een aparte samenwerkingsbepaling, die ten aanzien van andere financiële ondernemingen niet bestaat, op te nemen. Ook zonder een dergelijke bepaling heeft de AFM de mogelijkheid om de aandacht van DNB te vestigen op de overtreding van gedragsvoorschriften en staat het de AFM vrij om bij DNB aan te dringen op de benoeming van een stille curator of de intrekking van de vergunning. Een bepaling met de strekking van het oorspronkelijke artikel 2:3 zou bovendien de positie van de AFM op andere terreinen onduidelijk maken. Wanneer slechts met betrekking tot afwikkelonderneming een dergelijke bepaling zou worden opgenomen, kan onbedoeld de ongewenste suggestie ontstaan dat de AFM ten aanzien van overtredingen van gezagsvoorschriften door andere financiële ondernemingen een ‘adviesmogelijkheid’ niet zou hebben; zie artikel 1:48, eerste lid, voor een opsomming van die andere gezagsvoorschriften. Ook zou onduidelijk kunnen worden wat de positie van DNB is bij overtreding van de artikelen, genoemd in artikel 1:48, vierde lid. Bovendien was het Deel Markttoegang financiële ondernemingen niet de aangewezen plaats voor een samenwerkingsbepaling; deze hoort in het Algemeen Deel thuis.

In artikel 2:3.0a en de ten opzichte van de aan de Raad van State gezonden versie nieuwe artikelen 2:3.0c en 2:3.0f is opgenomen dat afwikkeldiensten worden onderscheiden in:

a. verrichten van werkzaamheden, gericht op het als centrale instelling verrekenen of verevenen in financiële instrumenten;
b. verrichten van werkzaamheden, gericht op het als centrale instelling verrekenen of verevenen in geld;
c. verrichten van werkzaamheden, gericht op het als exclusieve wederpartij afdekken van de financiële risico’s die gepaard gaan met afwikkeling van transacties in financiële instrumenten;
d. verrichten van werkzaamheden, gericht op het als centrale instelling beheren, bewaren en administreren van financiële instrumenten en het mogelijk maken dat transacties in financiële instrumenten giraal kunnen worden verwerkt; of
e. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere diensten die van belang zijn voor het goed verrichten van bovengenoemde werkzaamheden.

In de aan de Raad van State gezonden versie was opgenomen dat in het kader van de markttoetreding niet aan alle standaarden preventief wordt getoetst. Thans is opgenomen dat in beginsel wel aan alle voorwaarden die tijdens het lopend toezicht worden gesteld, ook in het kader van de markttoetreding wordt getoetst

Hierboven is reeds opgemerkt dat het tweede en het derde lid van de bepaling die was genummerd als artikel 4:76a in het aan de Raad van State gezonden wetsvoorstel, niet zijn gehandhaafd naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Het eerste lid wordt evenmin gehandhaafd, niet naar aanleiding van het advies van de Raad van State maar op grond van de volgende overwegingen. Bedoeld lid bepaalde dat de voorwaarden die een afwikkelonderneming hanteert voor verlening van haar afwikkeldiensten aan participanten objectief en openbaar zijn. Bij nader inzien betreft het hier een mededingingsrechtelijke regel, waarop de Nederlandse Mededingingsautoriteit ook zonder uitdrukkelijke bepaling toezicht dient te houden. Het opnemen van een uitdrukkelijke regel heeft dan ook beperkte toegevoegde waarde. Bedoelde bepaling is vervallen. In het verlengde daarvan ligt het tweede lid zoals dat was opgenomen in de versie die aan de Raad van State was gezonden. Dit lid kwam erop neer dat een afwikkelonderneming een afwikkeldienst slechts dan kan weigeren aan een participant die aan de objectieve en openbare voorwaarden voldoet, indien die weigering gebeurt met het oog op het beheersen van risico’s die de goede werking van de door haar aangeboden afwikkeldiensten kan aantasten. Ook deze bepaling is van mededingingsrechtelijke aard. Ook deze bepaling is vervallen.

In de aan de Raad van Staat gezonden versie was in artikel 4:76b, derde lid, (thans 4:76a, derde lid) onder andere bepaald dat de afwikkelonderneming gebruik maakt van ‘internationaal relevante communicatieprocedures’. Dit is gewijzigd in ‘internationaal adequate communicatieprocedures’. Bij nader inzien is onvoldoende duidelijk wat onder ‘relevante communicatieprocedures’ moet worden verstaan.

In de memorie van toelichting is een alinea opgenomen met betrekking tot het bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Wet op het giraal effectenverkeer (Kamerstukken II 2008/09, 31 830, nr. 2).

herschikking van de bepalingen

In het oorspronkelijke voorstel was voorzien in de toevoeging van een apart deel met betrekking tot het toezicht op afwikkelondernemingen. Dit zou het zesde Deel van de Wft worden, getiteld ‘Deel systeemtoezicht afwikkelondernemingen’, hierna ook ‘Deel 6’ genoemd. In het nieuwe voorstel worden de bepalingen inzake het systeemtoezicht niet langer opgenomen in een apart Deel 6, maar worden zij verspreid over de bestaande delen van de Wft. De bepalingen waarvan de inhoud voor het overgrote deel is gehandhaafd, uit het oorspronkelijk voorgestelde Deel 6 zijn overgeheveld naar het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen. Waar dat mogelijk is, is aangesloten bij de cross-sectorale benadering van de Wft. In het Deel Markttoegang financiële ondernemingen is een nieuwe Afdeling 2.2A.1 opgenomen, met als opschrift ‘verlenen van aan participanten waarmee degene die de afwikkeldiensten verleent niet in een groep is verbonden’. Deze afdeling bestaat uit twee paragrafen, 2.2A1.1 en 2.2A1.2, met als opschriften ‘Vergunningplicht en -eisen voor afwikkelondernemingen met zetel in Nederland’ en ‘Bijkantoor en verrichten van diensten door afwikkelondernemingen met zetel buiten Nederland’. Voorts is een nieuwe Afdeling 2.3A.1 opgenomen, bestaande uit één artikel, 2:106.0a, dat betrekking heeft op het verlenen van afwikkeldiensten door een afwikkelonderneming met zetel in Nederland vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor. In de artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:13, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:27, 3:29, 3:49, 3:71, 3:72, 3:86, 3:88 en 3:93 is de bestaande tekst uitgebreid met een verwijzing naar afwikkelondernemingen. Er zijn nieuwe artikelen 3:73a en 3:87a opgenomen. Voorts is een nieuw hoofdstuk 3.4A, Stabiliteit van de infrastructuur van de financiële sector, opgenomen, bestaande uit drie afdelingen opgenomen, 3.4A.1 tot en met 3.4A3, met betrekking tot afwikkelondernemingen met zetel in Nederland onderscheidenlijk afwikkelondernemingen met zetel in een aangewezen staat en afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat.

De artikelen 6:8 tot en met 6:15 die waren opgenomen in de aan de Raad van State gezonden versie van het wetsvoorstel bij nader inzien voorschriften die, met uitzondering van artikel 6:15, onder de noemer ‘inrichting van de bedrijfsvoering’ vallen. Artikel 3:17 regelt de inrichting van de bedrijfsvoering, en geeft een grondslag voor het geven van nadere voorschriften op dat punt bij algemene maatregel van bestuur. Hetgeen was bepaald in de artikelen 6:8 tot en met 6:14 zal worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. In de memorie van toelichting is gewijzigd in dier voege dat uitvoerig wordt ingegaan op het voornemen nadere regels te stellen. De toelichting op artikel 3:17 is vrijwel identiek aan de toelichting op de artikelen 6:8 tot en met 6:15 die waren opgenomen in de aan de Raad van State gezonden versie van het wetsvoorstel.

In de Raad van State was een artikel 6:10 opgenomen, dat bepaalde dat de afwikkelonderneming er zorg voor draagt dat:
a. zij beschikt over adequate financiële waarborgen;
b. zij beschikt over procedures die zijn gericht op het beheersen van risico’s voor het verlenen van afwikkeldiensten;
c. zij, indien zij door overname van het risico dat de wederpartij haar verplichtingen niet kan nakomen transacties in geld of financiële instrumenten garandeert, in staat is om de afwikkeling van die transacties te waarborgen.
Bij het overhevelen van de bepalingen in het oorspronkelijke Deel Systeemtoezicht naar het Deel Prudentieel toezicht is overwogen deze bepaling een plaats te geven in hoofdstuk 3:3A. In de nieuwe opzet is ook artikel 3:17 van toepassing is op afwikkelondernemingen. Daarom is het niet langer nodig een aparte bepaling als het oorspronkelijke artikel 6:10 in dat hoofdstuk op te nemen. Bij de algemene maatregel van bestuur die is gebaseerd op artikel 3:17 zullen de voorschriften voor afwikkelondernemingen worden gespecificeerd. De aanvankelijk voorgestelde, hierboven weergegeven onderdelen a, b en c vallen onder artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c; dit komt erop neer dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot:
1°. het beheersen van financiële risico’s;
2°. het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van de financiële onderneming kunnen aantasten;
3°. het zorgen voor de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen; en
4°. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
Met de keuze voor het regelen van deze onderwerpen in artikel 3:17 en de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van het aan de Raad van State gezonden voorstel. Het enige doel is de ‘cross-sectorale’ opzet van de Wft ook van toepassing te laten zijn op afwikkelondernemingen.

In het aan de Raad van State gezonden voorstel was in artikel 6:14 bepaald dat, kort gezegd, ernaar moet worden gestreefd dat er ‘weinig of geen kredietrisico en liquiditeitsrisico’ bestaat. Dit is gewijzigd in ‘zo weinig mogelijk kredietrisico en liquiditeitsrisico’. In de oorspronkelijk tekst was onvoldoende duidelijk of gestreefd moest worden naar ‘weinig’ risico of ‘geen’ risico. Gestreefd dient te worden naar ‘geen’ risico. Iis het niet mogelijk dat er ‘geen’ risico is, dan dient het risico zo klein mogelijk te zijn.

De term ’systeemtoezicht’ wordt in het nieuwe voorstel niet langer uitdrukkelijk genoemd. In de oorspronkelijke opzet kwam de term buiten Deel 6 slechts in drie artikelen voor: 1:25, 2:2 en 2:3a (nummering in de aan de Raad van State gezonden versie). In de oorspronkelijk voorgestelde wijziging van artikel 1:25 werd het systeemtoezicht opgedragen aan DNB. Ook in de nieuwe systematiek wordt het toezicht op afwikkelondernemingen opgedragen aan DNB.
Het opnemen van de term ‘systeemtoezicht’ in de artikelen 2:2 en 2:3a, derde lid, vloeide slechts voort uit de omstandigheid dat het toezicht op afwikkelondernemingen was geregeld in een apart Deel 6. Nu dat niet langer het geval is, is het opnemen van deze term niet langer nodig.

In de gewijzigde opzet behoeft artikel 1:25 niet langer te worden gewijzigd.

Als gevolg van het vervallen van een apart Deel 6, vervalt in het thans voorliggende wetsvoorstel een aantal verwijzingen naar bepalingen in dat oorspronkelijk voorgestelde Deel. Het betreft verwijzingen in de artikelen 1:46, tweede lid, onderdelen b en c, 2:2, en 2:3.0b.

De Raad van State geeft in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dan nadat met het advies rekening zal zijn gehouden.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

Wouter Bos