239dmh-bijlage.doc

De voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken

Mr. F. Korthals Altes

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

I.a.a. de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer

Datum 24 maart 2009

Betreft

Regeringsreactie op uw advies "Universaliteit van de rechten van de mens".

Graag dank ik u namens de Regering voor het advies 'Universaliteit van de rechten van de mens – principes, praktijk en perspectieven' dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) eind november 2008 uitbracht naar aanleiding van mijn adviesaanvraag over dit onderwerp 1 . Mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking stuur ik u hierbij de beleidsreactie van het kabinet op dit advies. Een afschrift van deze brief zal aan de Voorzitters van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer worden gezonden.

Inleiding

Vorig jaar stonden wij stil bij het zestigjarig bestaan van het document dat als eerste de universele gelding van mensenrechten vastlegde: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Zoals ik reeds schreef in mijn brief over de viering van Internationale Dag van de Rechten van de Mens op 10 december 2008, heeft een document zelden zoveel betekenis gehad voor het dagelijks leven van mensen wereldwijd. Mensenrechten zijn het gezamenlijke geweten van de wereld geworden. Daarmee is de Universele Verklaring nog springlevend en even waardevol als toen deze zestig jaar geleden werd opgesteld. Dat geldt in de ogen van de regering evenzeer voor het principe van universaliteit dat aan de Verklaring ten grondslag lag, namelijk dat mensenrechten voor iedereen ter wereld gelden. Artikel 1 van de Verklaring geeft de rechtvaardiging voor dit principe: 'Alle mensen worden vrij en gelijk in rechten en waardigheid geboren.' Ondanks al onze verschillen – in uiterlijk, cultuur, sexe, leeftijd, geaardheid, geloof en levensovertuiging – hebben wij een aangeboren gelijkheid in rechten en in waardigheid. Deze overtuiging is van onschatbare waarde en dient te allen tijde centraal te staan wanneer wij werken aan de bevordering en bescherming van mensenrechten. Universaliteit is dan ook het uitgangspunt van de mensenrechtenstrategie 'Naar een menswaardig bestaan', die in november 2007 aan de Kamer is gezonden.

Het principe van universaliteit is echter onderwerp van discussie. En hoewel dit allerminst een nieuw gegeven is – de discussie loopt al minstens even lang als het bestaan van de Universele Verklaring – ervaart de regering de afgelopen jaren dat zij in toenemende mate tegenwicht moet bieden aan staten en andere actoren die het universele karakter van mensenrechten pogen te ondergraven door een beroep te doen op culturele en religieuze tradities. In de mensenrechtenstrategie is hierover geschreven: 'De Nederlandse regering blijft van mening dat internationale betrokkenheid en dialoog alleen mogelijk zijn op basis van universele uitgangspunten. (...) Dit is echter geen standpunt dat vanachter vestingmuren kan worden verdedigd, maar waarover een levendig debat dient plaats te vinden.'

Om dit debat te kunnen voeden met nieuwe en actuele argumenten, heb ik in mei 2008 de AIV gevraagd om een advies over het onderwerp universaliteit uit te brengen, in aanvulling op het advies dat de AIV hierover in 1998 reeds publiceerde. De adviesaanvraag behelsde de vraag in hoeverre de AIV de aantasting van de universaliteit van mensenrechten als trend in het internationale circuit herkent. Daarnaast werd de AIV gevraagd welke argumenten staten aan die afwijzing van de universaliteit ten grondslag leggen; hoe Nederland het beste op deze argumenten kan reageren; en welke rol is weggelegd voor maatschappelijke organisaties in het gunstig beïnvloeden van regeringen die zich beroepen op lokale gebruiken.

De regering verwelkomt het advies, dat nuttige inzichten biedt en waarvan de praktische aanbevelingen in de ogen van de regering grotendeels aansluiten bij het huidige mensenrechtenbeleid zoals dat is beschreven in de reeds genoemde mensenrechtenstrategie.

Hieronder zal per thema worden ingegaan op de conclusies en aanbevelingen van het advies.

Het debat over universaliteit

De AIV constateert dat het met de betwisting van de universaliteit van de rechten van de mens in het internationale verkeer meevalt: van expliciete ontkenning van universaliteit was de afgelopen jaren nauwelijks sprake. Wel stelt de AIV vast dat veel staten met de mond de universaliteit van mensenrechten belijden, maar in de praktijk respect voor mensenrechten binnen de eigen landsgrenzen niet of nauwelijks afdwingen. In veel gevallen laten regeringen mensenrechtenschendingen voortbestaan onder invloed van lokale machthebbers. Deze lokale leiders onttrekken zich aan het centrale gezag wanneer zij traditionele praktijken zoals meisjesbesnijdenis, rituele prostitutie en slavernij toestaan en legitimeren. Ook maken staten gebruik van voorbehouden bij verdragen of beroepen zij zich op verdragsbepalingen die beperkingen van bepaalde rechten toestaan om ruimte te laten voor hun religieuze en politieke tradities op te komen.

De regering is het eens is met de AIV dat de brede aanvaarding van het universele karakter van de mensenrechten zeer opmerkelijk is en constateert dat er ook in de afgelopen jaren momenten zijn geweest waarop deze universaliteit opnieuw is bevestigd. Tegelijkertijd merkt de Regering op dat het in internationale fora meer moeite kost om universaliteit als leidend principe te handhaven. De groep landen die zich tegen de universaliteit van mensenrechten verzet – zij het niet formeel, dan toch de facto – roert zich in toenemende mate en wint aan invloed. De regering hecht eraan te benadrukken dat in dit opzicht onderscheid moet worden gemaakt tussen wat er in verklaringen wordt vastgelegd en wat er zich achter de schermen tijdens de onderhandelingen over deze verklaringen afspeelt. Zo is het juist dat in het slotdocument van de Wereldtop van 2005 mensenrechten een belangrijk onderwerp vormen, maar daarbij moet worden aangetekend dat dit het resultaat was van zeer moeilijke onderhandelingen, waarbij Nederland en gelijkgezinde landen zich bijzonder hebben moeten inspannen om deze uitkomst te realiseren. De regering is ervan overtuigd dat het slotdocument er zonder deze inzet heel anders had uitgezien. Een ander voorbeeld betreft de onderhandelingen die tijdens het eerste zittingsjaar van de Mensenrechtenraad plaatsvonden over het nieuwe toezichtsmechanisme van de Raad: de universal periodic review (UPR). Tijdens deze onderhandelingen werd er door bepaalde niet-westerse landen voor gepleit om binnen de UPR ruimte te laten voor differentiatie op basis van verschillen in cultuur en ontwikkeling. Alleen dankzij het vasthoudende verzet van westerse en gelijkgezinde landen kon dit worden voorkomen en is het UPR-proces nu voor ieder land gelijk en wordt het fundament voor de review gevormd door universele normen. Graag verwijst de regering ook naar het jaarrapport 2009 van Human Rights Watch, waarin wordt gesteld dat die landen die het internationale mensenrechtensysteem wensen te ondermijnen, zich zelden in zulke termen uitdrukken. In plaats daarvan zeggen deze regeringen mensenrechten in principe te ondersteunen, maar zich te verzetten tegen de wijze waarop machtige (lees: westerse) landen mensenrechten verdraaien voor hun eigen doeleinden. In werkelijkheid weigeren zij om in hun eigen land consequenties te verbinden aan de universaliteit van mensenrechten en wensen zij niet aan internationale controle te worden onderworpen. 2

De regering kan daarom de opvatting van de AIV dat de veronderstellingen in de adviesaanvraag misschien wat al te defensief zijn, niet onderschrijven. Wel is zij van mening dat het nuttig is om bij de beoordeling van de positie van staten onderscheid te maken tussen de nationale regering en lokale gemeenschappen, zoals de AIV bepleit.

Universaliteit’ en ‘universalisering’

De Regering deelt de opvatting van de AIV dat de kloof tussen principe en praktijk een groot probleem is, maar heeft moeite met de terminologie die de AIV gebruikt om dit probleem te omschrijven. In sommige passages lijkt de AIV uit te gaan van een niet-a-priori begrip van universaliteit. Zo suggereert de AIV in de samenvatting bij het advies dat het begrip “universaliteit” een empirische inhoud heeft: universaliteit groeit of neemt af al naar gelang de mate waarin zij door rechtssubjecten geaccepteerd wordt. Zoals in de inleiding gesteld, beschouwt de regering universaliteit – de overtuiging dat ieder mens gelijk in rechten is geboren – als een vaststaand gegeven, dat onafhankelijk is van de mate waarin het beginsel wordt onderschreven. Universaliteit is niet de uitkomst van een proces; wel kan zij in meer of mindere mate worden aanvaard. Voor het proces van aanvaarding kan begripsmatig beter een andere term worden gekozen. Hier kan het door de AIV gehanteerde “universalisering” bruikbaar zijn.

Dat het hard nodig is om te werken aan acceptatie van de universele gelding van mensenrechten, wordt volledig door de regering onderschreven. Dit is ook de reden waarom de Regering in de mensenrechtenstrategie de implementatie van bestaande mensenrechtennormen als kern van het buitenlandse mensenrechtenbeleid aanmerkt. De juiste wijze om de kloof tussen principe en praktijk te dichten is om de praktijk te hervormen met universele rechten als leidend principe – en niet om deze principes dusdanig te interpreteren dat zij meer in overeenstemming zijn met de bestaande praktijk. Op het concept 'universalisering' zal verderop in deze reactie nader worden ingegaan.

Culturele diversiteit en beleidsruimte voor overheden

Het advies behandelt enkele argumenten die door staten worden gebruikt om universaliteit te ondergraven. Staten kunnen van mening zijn dat universaliteit misbruikt wordt om westerse concepties van mensenrechten op te dringen. Daarnaast zijn er cultuur- of contextgebonden argumenten, gebaseerd op religieuze traditionele praktijken, de economische situatie, of het bestaan van een bepaalde cultuur die minder goed verenigbaar zou zijn met de idee van individuele rechten. Ook hier wijst de AIV terecht op het onderscheid dat kan worden gemaakt tussen de wijze waarop mensenrechten worden gezien door officiële overheidsinstanties en traditionele autoriteiten.

De AIV onderstreept in haar advies het belang van respect voor culturele diversiteit. De adviesraad wijst erop dat als mensenrechtennormen ruimte laten voor cultuurspecifieke toepassingen ervan in de praktijk, culturen en staten eerder bereid zijn om universele gelding van het internationale mensenrechtenbestel te aanvaarden. De AIV wijst de gedachte van de hand dat universele implementatie van mensenrechten culturele uniformering vereist.

De regering kan zich hier in vinden, maar benadrukt tegelijkertijd het belang van heldere grenzen waar het gaat om de ruimte voor cultuurspecifieke toepassingen van mensenrechten in de praktijk. Hoewel culturele verscheidenheid binnen de eigen samenleving en daarbuiten zonder meer gekoesterd moet worden, is op mensenrechtengebied terughoudendheid geboden. Terecht laat het internationale recht ruimte voor cultuurbepaalde invullingen van meer perifere onderdelen van het mensenrechtenacquis. Tegelijkertijd moet ervoor worden gewaakt dat lokale tradities en gewoonten niet worden gehanteerd als excuus om fundamentele rechten hun gelding te ontzeggen en kernelementen van het mensenrechtenacquis tijdelijk of permanent terzijde te schuiven. Zoals beschreven in de mensenrechtenstrategie houdt universaliteit volgens de regering niet in dat iedere samenleving er uiteindelijk exact hetzelfde dient uit te zien, maar dat het gedrag van overheden tegenover burgers aan de minimumeisen dient te voldoen die door mensenrechten zijn gedefinieerd. Dus geen pleidooi voor uniformiteit – geen mens en geen land is immers gelijk – maar wel een universele basis waarop ieder mens kan terugvallen. Bij het bepalen van de ruimte voor cultuurspecifieke toepassingen zijn de verdragsbepalingen leidend. Bovendien wenst de regering te benadrukken dat, zoals ook de AIV opmerkt, landen altijd verantwoording dienen af te leggen over de manier waarbij zij van de beleidsruimte gebruik hebben gemaakt. Dit biedt de VN-verdragsorganen de gelegenheid om per geval de kern en periferie van mensenrechten en daarmee de beleidsruimte voor overheden te bepalen. De regering acht het gezien de huidige machtsverhoudingen onverstandig om op internationaal niveau het onderscheid tussen kern en periferie van bepaalde mensenrechten conceptueel verder te ontwikkelen.

Dit alles neemt niet weg dat draagvlak voor een cultuur van mensenrechten groeit wanneer Nederland in zijn buitenlands mensenrechtenbeleid rekening houdt met lokale gebruiken, tradities en overtuigingen. De Regering is zich hiervan bewust en geeft hieraan uitvoering door bijvoorbeeld bij de financiering van mensenrechtenprojecten nadrukkelijk rekening te houden met lokale behoeften en in zee te gaan met lokale mensenrechtenorganisaties. De toedeling van deze subsidies is daarom voor een groot deel in handen van de ambassades: zij zijn bij uitstek bekend met de mensenrechtensituatie op de grond en de betrokkenen in het veld.

Het proces van universalisering

Een belangrijk thema in het advies van de AIV is het belang om op verschillende niveaus – statelijk, maar met name ook lokaal – te werken aan de acceptatie van de universaliteit van mensenrechten. Door dialoog met (lokale) leiders en vergroting van de kennis van mensenrechten onder de bevolking kan een geleidelijk proces van universalisering worden bevorderd, van bovenaf en van onderaf. De AIV adviseert Nederland om hierbij oog te houden voor het proces van universalisering en de specifieke componenten daarvan:

  1. kennisuitbreiding en bewustmaking met betrekking tot mensenrechten

  2. aanvaarding door de bevolking van mensenrechten

  3. implementatie van mensenrechten en wettelijk toezicht op de naleving ervan

  4. inroeping van mensenrechten bij kwesties van sociale aard

  5. feitelijke verwezenlijking van mensenrechten

Evenals de AIV ziet de Regering de wereldwijde acceptatie van de universaliteit van mensenrechten als een belangrijke sleutel tot verbeterde implementatie van mensenrechten. Het door de AIV omschreven proces van universalisering vertoont veel overeenkomsten met het beleid dat Nederland momenteel ontwikkelt om wereldwijd ‘nationale systemen voor mensenrechtenbescherming’ te versterken. Zoals uiteengezet in de mensenrechtenstrategie wordt hiermee gedoeld op alle elementen die in een land nodig zijn om de naleving van mensenrechten te garanderen, ofwel de ‘nationale infrastructuur’ op mensenrechtengebied. Binnen dit concept is er aandacht voor de wijze waarop mensenrechten van bovenaf moeten worden geimplementeerd, maar zeker ook voor de opbouw en acceptatie van het gedachtegoed van mensenrechten van onderaf. Het nationale systeem voor mensenrechtenbescherming omvat bijvoorbeeld ratificatie van internationale mensenrechtenverdragen, aanpassing van nationale wetgeving en samenwerking met het VN-systeem. Ook dienen effectieve instituties aanwezig te zijn die mensenrechten bevorderen en beschermen. Participatie, non-discriminatie en het afleggen van rekenschap dienen integraal deel uit te maken van nationaal beleid. Tenslotte dienen alle burgers toegang te hebben tot informatie over mensenrechten en dient er een vrij, actief en onafhankelijk maatschappelijk middenveld te functioneren. Dit laatste is van groot belang voor de geleidelijk acceptatie van de universele gelding van mensenrechten. De regering zal in de loop van 2009 een handboek voor ambassades publiceren waarin praktische handreikingen worden gedaan om de verschillende elementen van dit systeem te ondersteunen. Zoals reeds eerder opgemerkt, ziet de regering universaliteit van mensenrechten echter nadrukkelijk niet als product dat door een dergelijk proces van universalisering tot stand moet komen, maar als uitgangspunt.

Steun voor initiatieven van onderaf

De AIV adviseert het mensenrechtenbeleid niet uitsluitend van bovenaf op regeringen te richten, maar vooral ook van onderop bij te dragen aan acceptatie en implementatie van mensenrechten. Niet zelden wordt implementatie van mensenrechten gefrustreerd doordat staten niet bij machte zijn mensenrechtenschendingen die door lokale leiders worden verdedigd af te wijzen. Met de AIV is de regering van mening dat het van groot belang is de kennis van mensenrechten en capaciteitsopbouw op grassroots niveau te vergroten.

De regering verwelkomt de aandacht die de AIV besteedt aan het belang van opbouw van onderaf. In aanvulling op wat hierboven is beschreven, wil de regering graag wijzen op het feit dat Nederland zijn mensenrechteninspanningen richt op het ondersteunen van lokale mensenrechtenorganisaties en nadrukkelijk de dialoog zoekt met lokale (religieuze) leiders. Naast de tientallen miljoenen die worden aangewend voor aan mensenrechten gerelateerde projecten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, subsidieert Nederland wereldwijd jaarlijks lokale en regionale mensenrechtenprojecten. Hiermee was in 2008 een bedrag van ca. 23 miljoen euro gemoeid. Daarnaast faciliteerde en organiseerde Nederland het afgelopen jaar op uiteenlopende wijzen ontmoetingen tussen lokale religieuze leiders. Een recent voorbeeld is de interreligieuze conferentie ‘Faith in Human Rights’, die op 9 en 10 december jl. plaatsvond in Den Haag.

De AIV adviseert Nederland in strijd voor de wereldwijde acceptatie van mensenrechten zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de heersende cultuur, zodat wordt voorkomen dat het gevoel ontstaat dat cultuurvreemde normen en waarden worden opgedrongen. De Regering deelt in dit verband de opvatting van de AIV dat men zich bij de financiering van lokale mensenrechtenprojecten niet moet blindstaren op de etikettering van deze projecten, maar vooral moet kijken naar de inhoudelijke merites ervan. Tegelijkertijd wijst de regering er wel op dat zij geacht wordt te verantwoorden op welke wijze en in welke mate projectfinanciering bijdraagt aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie – met andere woorden, mensenrechtenfondsen moeten wel doelmatig worden besteed.

Een effectieve en geloofwaardige strategie

Hieronder volgt de reactie van de regering op de overige aanbevelingen die de AIV in haar advies doet voor een effectieve en geloofwaardige strategie op het gebied van mensenrechten.

De Regering onderschrijft de visie van de AIV dat effectieve mensenrechtenkritiek niet uitgaat van het paradigma van “clashing civilizations”, maar van de wens een constructieve dialoog tot stand te brengen in het besef dat verbetering van de wereldwijde mensenrechtensituatie een geleidelijk proces is. Mensenrechten zijn daarbij niet te beschouwen noch te presenteren als een “westers concept”, maar als uitdrukking van een alom gedeeld moreel besef, neergelegd in onder andere de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Ook deelt de Regering de aanbeveling van de AIV om de eigen binnenlandse mensenrechtensituatie met een kritisch oog te blijven toetsen, niet in de laatste plaats om de geloofwaardigheid van de eigen mensenrechtenkritiek richting andere landen te vergroten. Dit is precies de reden waarom Nederland zich als een van de eerste landen heeft laten toetsen in het kader van de UPR, waarbij het zich, vanuit het besef van zijn voorbeeldfunctie, bewust open en kwetsbaar opstelde. Eenzelfde coöperatieve houding legt Nederland steevast aan de dag wanneer het wordt getoetst in het kader van andere internationale toezichtsmechanismen. De Regering zal ook in de toekomst alle medewerking verlenen aan de VN-verdragscomités en de toezichtsinstanties van de Raad van Europa en zoveel mogelijk uitvoering geven aan hun aanbevelingen.

Terecht merkt de AIV op dat de geloofwaardigheid van het Nederlandse mensenrechtenbeleid gediend is met het hanteren van gelijke maatstaven in de mensenrechtenkritiek richting andere landen. Nederland heeft de afgelopen jaren bondgenoten niet van mensenrechtenkritiek uitgezonderd. Zo bekritiseerde de Regering herhaaldelijk de Verenigde Staten vanwege de mensenrechtenschendingen in Guantanamo Bay. Daarnaast schuwde Nederland niet om gelijkgezinde landen aan te spreken op misstanden in het kader van de UPR. Nederland zal ook in de toekomst niet nalaten westerse landen, ook EU-partners, langs een kritische meetlat te leggen.

Ook omarmt de Regering het advies van de AIV om álle mensenrechten – zowel burger- en politieke als economische, sociale en culturele rechten – als gelijkwaardig en onderling samenhangend tegemoet te treden. Nederland is onder andere een groot voorvechter van de afschaffing van kinderarbeid, wereldwijde toegang voor kinderen (jongens én meisjes) tot onderwijs en de bestrijding van economische ongelijkheden in de wereld. Tegelijkertijd houdt Nederland er bij de uitvoering van zijn mensenrechtenbeleid rekening mee dat veranderingen op deze gebieden sterk samenhangen met de erkenning van burgerlijke en politieke vrijheden: waar burgers de vrijheid hebben om voor zichzelf en anderen op te komen, zullen zij regeringen eerder kunnen bewegen om hun economische, sociale en culturele rechten te respecteren.

Kritischer is de Regering over de aanbeveling van de AIV om het buitenlandse mensenrechtenbeleid niet enkel te baseren op de eigen visie op mensenrechten, “die immers zelf ook het resultaat is van een eeuwenlang proces”, maar vooral uit te gaan van de internationale consensus ten aanzien van de kern van de desbetreffende normen. De Regering is het met de AIV eens dat universalisering van mensenrechten niet in alle gevallen gebaat is bij het openlijk propageren van vooruitstrevende interpretaties van mensenrechtennormen. Toch is de Regering van mening dat bescheidenheid in dit opzicht niet in alle gevallen geboden is, zoals ontwikkelingen in de laatste zestig jaar aantonen. Zo laat, dankzij de decennialange krachtige lobby voor erkenning van de rechten van vrouwen – aanvankelijk een non-issue in grote delen van de wereld – de positie van vrouwen nu wereldwijd een trend van verbetering zien.

Een voorbeeld van een gevoelig thema waarop Nederland momenteel internationaal de strijd aanbindt zijn de rechten van homoseksuelen. Dankzij Nederlandse inzet legden in december 2008 66 landen in de Algemene Vergadering van de VN een verklaring af waarin zij staten oproepen homoseksualiteit te decriminaliseren. Het feit dat deze verklaring – naast veel waardering – ook veel weerstand opriep, bewijst volgens de Nederlandse regering niet dat we “te ver voor de troepen uit lopen”, maar laat juist zien dat dit initiatief hard nodig was. De Regering is dan ook vastbesloten de komende jaren te blijven strijden voor de bescherming van de rechten van homoseksuelen en andere kwetsbare groepen. Nederland zal op internationaal niveau doorgaan te onderstrepen dat mensenrechten gelden voor álle mensen, ongeacht hun geslacht, etnische achtergrond, religie of seksuele voorkeur, ook als dit in veel landen op onbegrip stuit. Die strijd zal Nederland blijven kanaliseren via de VN vanuit het besef dat erkenning van universele mensenrechten uiteindelijk een zaak is van de statengemeenschap als geheel.

Tenslotte neemt de Regering de aanbeveling van de AIV ter harte om ook langs de traditionele weg aandacht te blijven vragen voor respect voor mensenrechten. Het aandringen op verdragsratificatie vergroot volgens de AIV de kansen op institutionalisering van mensenrechten. De Regering zal, zoals de AIV adviseert, blijven trachten staten te overtuigen van de meerwaarde van ratificatie van mensenrechtenverdragen en hen ertoe te bewegen bij ratificatie zo min mogelijk voorbehouden te maken en de gemaakte voorbehouden na verloop van tijd te evalueren en zodra mogelijk in te trekken.

Conclusie

Hoewel expliciete ontkenningen van de universaliteit van mensenrechten schaars zijn, neemt de de facto-ondergraving ervan zorgwekkende vormen aan. Zo trachten notoire mensenrechtenschendende landen het VN-toezicht op de wereldwijde implementatie van mensenrechten op landenniveau langzaam maar zeker uit te kleden. Dit vereist een krachtdadige reactie van de kant van Nederland en gelijkgezinde landen die uitgaan van de gedachte dat mensenrechten, ook specifieke landensituaties, een zaak zijn van de statengemeenschap als geheel. Zoals de AIV aanbeveelt, moeten staten niet alleen op regeringsniveau op dit gedrag worden aangesproken; naast het aanspreken van regionale en lokale autoriteiten moet ook op grassrootsniveau draagvlak worden gekweekt voor een cultuur van mensenrechten.

Daarbij is respect voor bestaande lokale gebruiken en tradities essentieel. Bevordering van mensenrechten betekent niet dat culturele verscheidenheid moet worden opgeofferd, maar dat binnen die verscheidenheid ruimte wordt gecreëerd om mensenrechten te respecteren. Daarbij is het verstandig het mensenrechtendiscours zoveel mogelijk uit te drukken aan de hand van het lokale begrippenapparaat, zodat het gevoel wordt weggenomen dat cultuurvreemde elementen van buitenaf worden opgedrongen. De ruimte voor deze vertaling wordt wat de regering betreft echter wel gedefinieerd door wat in internationale verdragen is toegestaan. De grens moet helder zijn. Diversiteit mag er niet toe leiden dat de ene mens – vrouw of man, moslim of atheist - minder rechten heeft dan de ander. Deze aangeboren gelijkheid in rechten mag op geen enkele manier worden aangetast met een beroep op culturele verschillen. De regering is dan ook verheugd dat de AIV benadrukt geen relativistische benadering voor te staan.

Op deze manier – een combinatie van internationaal aanspreken van regeringen en draagvlak kweken op lokaal niveau – zal Nederland voortgaan met het bevorderen van respect voor mensenrechten wereldwijd. Centraal staat een gedifferentieerde benadering die enerzijds bijdraagt aan kennisuitbreiding en bewustmaking met betrekking tot mensenrechten van onderaf en anderzijds staten stimuleert internationale mensenrechtennormen verder te erkennen en te implementeren. Met die benadering zal Nederland nadrukkelijk aandacht blijven vragen voor meer controversiële mensenrechtenonderwerpen zoals gelijke rechten voor homoseksuelen en andere kwetsbare groepen. Dit vanuit de vaste overtuiging dat bescherming van álle mensenrechten, ook voor kwetsbare groepen, niet een product is van westers denken maar een consequente toepassing van universele mensenrechtennormen die zestig jaar geleden in de UVRM door de statengemeenschap als geheel zijn erkend.

Drs. M.J.M. Verhagen

Minister van Buitenlandse Zaken

1 Brief d.d. mei 2008, kenmerk DMH/MR-245/08

2 Human Rights Watch World Report 2009, Introduction: 'Taking back the initiative from the human rights spoilers'. Het engelstalige rapport is te raadplegen via http://www.hrw.org/world-report-2009 .

Pagina 9 van 9