1026die-bijlage.doc

Fiche 1: Verordening inzake dierlijke bijproducten

1. Algemene gegevens

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Verordening dierlijke bijproducten)

Datum Commissiedocument:

10 juni 2008


Nr. Commissiedocument:

COM(2008)345 definitief


Pre-lex:

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197093


Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
http://ec.europa.eu/governance/impact/cia_2008_en.htm


Behandelingstraject Raad:

Raadswerkgroep veterinaire experts. Besluitvorming in Landbouwraad.

Eerstverantwoordelijk ministerie:

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Rechtsbasis:

Artikel 152, lid 4 onder b) van het Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Gekwalificeerde meerderheid, medebeslissingsprocedure.

Comitologie:

Ja, Permanent Comité voor de voedselketen en diergezondheid

2. Samenvatting BNC-fiche:

Het Commissievoorstel betreft een verordening ter vervanging van de momenteel geldige verordening (EG) nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Centraal uitgangspunt blijft dat het niveau van bescherming tegen risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid in de Gemeenschap niet in het gedrang komt. In dit opzicht verschilt de voorgestelde verordening dan ook niet van de huidige verordening.

Ten aanzien van de handel in dierlijke bijproducten bestaat er noodzaak tot gezamenlijk optreden. Het subsidiariteitsoordeel valt daardoor positief uit. Het proportionaliteitsoordeel is positief.

Nederland staat in beginsel positief tegenover dit voorstel. Het voorstel kan leiden tot een vereenvoudiging van regelgeving en verlichting van administratieve lasten, terwijl tegelijkertijd de risico’s van dierlijke bijproducten voor niet-humane consumptie, adequaat worden beheerst.

3. Samenvatting voorstel :

Inhoud voorstel en Impact-assessment Commissie:

Het betreft een voorstel voor een verordening ter vervanging van de momenteel geldige verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Centraal uitgangspunt blijft dat het niveau van bescherming tegen risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid in de Gemeenschap niet in het gedrang komt. In dit opzicht verschilt de voorgestelde verordening dan ook niet van de huidige verordening.

Met het nieuwe voorstel tracht de Commissie de huidige, complexe en gedetailleerde regelgeving inzichtelijker te maken. De Commissie heeft in het impact-assessment drie beleidsopties naast elkaar gelegd. De conclusie is dat een herziening van de verordening de beste optie is om de bij de evaluatie ( in 2005 uitgevoerd) vastgestelde problemen aan te pakken. Enkele inhoudelijke wijzigingen die in het voorstel naar voren komen, zijn:

  • In lijn met de General Food Law wordt in dit voorstel de verantwoordelijkheid van de exploitant expliciet gemaakt voor producten die in zijn beheer vallen (zie bijvoorbeeld overweging 19).

  • het toepassingsgebied van de voorschriften inzake dierlijke bijproducten wordt aangepast. Verwerkte ingrediënten voor de vervaardiging van bijvoorbeeld geneesmiddelen moeten niet worden beschouwd als ‘dierlijke bijproducten’ (artikel 44, b).

  • de verhouding tussen de voorschriften inzake dierlijke bijproducten en andere communautaire wetgeving wordt verduidelijkt. Zo verwijst bijv. artikel 2, lid 3 rechtstreeks naar de van toepassing zijnde Europese Richtlijnen en wordt dubbele regelgeving voorkomen.

  • Dierlijke bijproducten kennen risicocategorieën. Hoe groter het risico, hoe zwaarder de maatregelen die de verordening voorschrijft. Voor de indeling van dierlijke bijproducten in categorieën en voor de controles wordt een meer op risico’s gebaseerde aanpak ingevoerd. In het voorstel is dit bijvoorbeeld terug te vinden in de artikelen 14 (waarmee wijzigingen tussen categorie-indeling mogelijk is) en 41 (waarin afgeleide artikelen waarvan de risico’s beheerst worden, in de handel mogen worden gebracht).

- De structuur van de verordening wordt ingrijpend veranderd. Naast een ‘kaderverordening’ zal de Commissie middels ‘uitvoeringsverordening(en)’ de voorwaarden in de verordening nader uitwerken.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid: De Commissie baseert haar voorstel op artikel 152, lid 4, onder b, van het EG-verdrag. Er is hier sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EG en de lidstaten.

b) Functionele toets

  • Subsidiariteit: positief

De wijziging van een bestaande verordening kan alleen op Europees niveau gebeuren. Daarnaast bestaat met name ten aanzien van de handel in dierlijke bijproducten een noodzaak tot gezamenlijk optreden, omdat de doelstellingen van het voorstel niet voldoende door maatregelen van de lidstaten worden verwezenlijkt. Samenwerking op een ander niveau is niet haalbaar.

  • Proportionaliteit: positief

Ten opzichte van het huidige Europese kader over dierlijke bijproducten (verordening (EG) 1774/2002) is het huidige voorstel een vereenvoudiging en een verbetering. Voor een deel zijn de eerder door Nederland gesignaleerde knelpunten verholpen. De keuze voor het instrument van een verordening bewerkstelligt een uniforme toepassing van het kader over dierlijke bijproducten binnen het gehele grondgebied van de Gemeenschap en draagt op die wijze bij aan de verwezenlijking van de doelstelling van het voorstel.

c) Nederlands oordeel: positief

Nederland staat in beginsel positief tegenover dit voorstel. Het voorstel kan leiden tot een vereenvoudiging van regelgeving. Nederland is wel kritisch met betrekking tot de vele verwijzingen in het voorstel naar de comitologieprocedure, waardoor het risico bestaat voor overregulering en het doel van vereenvoudiging van regelgeving hiermee niet bereikt wordt.

5. Implicaties financieel

  1. Consequenties EG-begroting

Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.

  1. Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden

Het is nog niet mogelijk om dit te concretiseren. Er worden naar aanleiding van het voorstel echter geen grote financiële (> € 1 mln) of personele veranderingen voorzien in het toezicht op de naleving ten opzichte van de huidige situatie. Het toezicht op de sector dierlijke bijproducten wordt uitgevoerd door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) en de Algemene Inspectie Dienst (AID).

  1. Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger

Het voorstel zal tot gevolg hebben dat bepaalde bedrijven niet meer erkend hoeven te worden, maar worden geregistreerd. Naar verwachting zal dit, voor deze specifieke bedrijven, een lastenverlichting betekenen.

  1. Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger

Omdat erkenningen deels worden omgezet in registraties met een lichter regime, voorziet Nederland een administratieve lastenverlichting. Echter, omdat de uitvoeringsbepalingen nog niet bekend zijn, is het per saldo effect nog niet te concretiseren.

6. Implicaties juridisch

  1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:

De nationale regelgeving over dierlijke bijproducten is gebaseerd op verordening (EG) 1774/2002. Als het voorstel wordt aangenomen, wordt verordening (EG) 1774/2002 ingetrokken. De nationale regelgeving zal dan op basis van het nieuwe voorstel gewijzigd moeten worden. In dit geval zal met de inwerkingtreding van de nieuwe verordening in ieder geval de Regeling dierlijke bijproducten gewijzigd moeten worden.

  1. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De verordening treedt inwerking met ingang van de 20e dag na bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening is van toepassing 15 maanden na inwerkingtreding. Dit is voldoende tijd om de nationale regelgeving aan te passen.

  1. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling:

Geen.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen, zelfstandige bestuursorganen e.d.

  1. Uitvoerbaarheid De uitvoering van de verordening blijft in handen van de VWA en de AID. De voorstellen kunnen bijdragen aan meer duidelijkheid in de uitvoering.

  2. Handhaafbaarheid: De voorgestelde verordening is handhaafbaar via de huidige structuur: De AID houdt toezicht op primaire bedrijven en in de transportfase. De VWA houdt toezicht op de overige schakels. In de nieuwe verordening zijn specifieke artikelen opgenomen die betrekking hebben op sancties en handhaving (art. 31 en art. 49).

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

  1. Geen/beperkt.

  2. Hoofdstuk V behandelt de voorwaarden waaronder invoer, doorvoer en uitvoer van dierlijke bijproducten mogelijk is. Deze sluiten aan bij de huidige verordening 1774/2002. De voorwaarden sluiten aan op hetgeen is bepaald in het SPS (WTO Agreement on the Application of Sanitary and Phytosanitary Measures).

9. Nederlandse positie

a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt

Nederland staat in beginsel positief tegenover dit voorstel. Het voorstel kan leiden tot een vereenvoudiging van regelgeving en verlichting van administratieve lasten, terwijl tegelijkertijd de risico’s van dierlijke bijproducten voor niet-humane consumptie, adequaat worden beheerst. Op een aantal artikelen zal Nederland sterker willen inzetten of duidelijkheid willen verkrijgen, zoals:

  • De stap naar risicogebaseerde maatregelen is een goede, maar gaat Nederland nog niet ver genoeg. Nederland vindt dat het mogelijk moet zijn dat er ook producten kunnen worden geschrapt uit de lijst van dierlijke bijproducten (in tegenstelling tot hetgeen in artikel 14 nu geformuleerd staat) als uit onderzoek blijkt dat er geen/nauwelijks risico’s zijn voor volks- en diergezondheid.

De aansluiting met andere verordeningen is verbeterd, maar kan nog consequenter worden doorgevoerd. Zo verdient het de voorkeur dat bijvoorbeeld artikel 18 op hoofdlijnen refereert aan de TSE-verordening. De aansluiting met de nieuwe Kaderrichtlijn Afval is niet expliciet gemaakt (zie ook artikel 19 en 20).Nederland zal zich inzetten voor een duidelijke afbakening van deze verordening ten opzichte van de Kaderrichtlijn Afval en de daaraan opgehangen regelgeving en de Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).

  • De regeldichtheid van dit dossier blijkt uit de veelvuldige verwijzingen naar artikel 48 (comitologie). Nederland is van mening dat er meer verantwoordelijkheid mag worden gelegd bij de exploitant in plaats van het opleggen van gedetailleerde Europese regels. De ervaring leert dat waar er regelgeving ‘kan’ worden opgelegd, dat dit vrijwel altijd ingevuld wordt. Er komt behoorlijk wat ‘regelmacht’ bij de Commissie te liggen. Nederland is beducht voor overregulering, inconsistentie of toename van administratieve en uitvoeringslasten op het terrein van dierlijke bijproducten voor niet-humane consumptie. Waakzaamheid blijft dus geboden, ondanks het feit dat de verwachting is dat het voorstel kan leiden tot vereenvoudiging en lastenverlichting.

  • Nederland pleit er voor dat de nieuwe verordening, waar mogelijk, gebruik maakt van doel- in plaats van middelvoorschriften.

De Nederlandse belangen liggen met name op het gebied van administratieve lastenverlichting voor (overheid en) het bedrijfsleven en eenvoudige procedures bij grensoverschrijdend handelen tussen lidstaten. Met betrekking tot het principe van wederkerigheid sluit het voorstel aan bij de huidige verordening. Afhankelijk van de uitvoeringsverordening(en) kunnen stappen worden gezet naar verlichting van de administratieve lasten.

Fiche 2: Mededeling inzake nucleaire veiligheid en nucleaire beveiliging

1. Algemene gegevens

Voorstel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. De internationale uitdaging van nucleaire veiligheid en nucleaire beveiliging.

Datum Commissiedocument: 28 mei 2008

Nr. Commissiedocument: COM(2008) 321 definitief

Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197030

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: niet opgesteld

Behandelingstraject Raad: RWG atoomzaken, COEST

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken

2.Essentie voorstel :

De mededeling geeft een overzicht van de wereldwijde ontwikkelingen op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging en doet aanbevelingen op welke wijze en onder welke condities de EU terzake kan samenwerken met derde landen. Het gaat daarbij om belangrijke punten waarop de EU een meerwaarde kan bieden bij het opbouwen van een “veiligheidscultuur” bij de toepassing van kernenergie, voortbouwend op de ervaringen die zijn opgedaan met het Tacis programma.

Het nucleaire veiligheidsprogramma van Tacis 1 is in 2006 geëindigd en opgevolgd door het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid. Voor dit instrument is in de periode 2007-2013 een bedrag van 524 miljoen euro beschikbaar. Deze fondsen zijn, in tegenstelling tot Tacis, niet slechts beschikbaar voor de voormalige Sovjet staten, maar kunnen wereldwijd ingezet worden.

In de mededeling geeft de Commissie voorts een opsomming van strategische, geografische en technische criteria voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid.

3.Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

De mededeling is weinig concreet, wel stelt de Commissie voor om in het najaar met een strategiedocument te komen. De criteria voor samenwerking die in de mededeling worden genoemd, zoals het strategisch belang, politieke stabiliteit en urgentie, zullen in dit document wordt toegepast. In het strategiedocument zal ook een overzicht worden gegeven van de landen waarmee samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid wordt overwogen.

Het voorlopige oordeel over de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorgestelde strategiedocument is positief. Er is synergie op Europees niveau te behalen door bundeling van expertise op het gebied van nucleaire veiligheid. De EU kan via haar instellingen en de lidstaten een positieve bijdrage leveren, op basis van haar uitgebreide onderzoekservaring op het gebied van kernenergie en ervaring met eerdere samenwerkingsprogramma’s. De bijdrage van de Commissie richt zich uitsluitend op activiteiten ter verbetering van de nucleaire veiligheid en beveiliging.

4.Nederlandse positie over de mededeling

Nederland is positief over de mededeling. Vergroting van veiligheid en beveiliging van nucleaire installaties is van groot belang. Als gevolg van de toenemende urgentie van het klimaatprobleem en de schaarste aan fossiele brandstoffen wordt wereldwijd steeds meer geïnvesteerd in de bouw van nieuwe kerncentrales, of wordt de voorgenomen sluiting van centrales heroverwogen. De Europese Unie kan, met vijftig jaar ervaring in onderzoek en wet- en regelgeving op het gebied van atoomenergie, een belangrijke rol spelen bij het verspreiden van de kennis en ervaring op het gebied van nucleaire veiligheid. Het Tacis programma heeft aangetoond dat assistentie en samenwerking op dit gebied effectief is. Het nieuwe instrument kan wereldwijd ingezet worden. Daarbij moet uiteraard nauwkeurig gelet worden op exacte toepassing van de criteria en op het belang van non-proliferatie. De mededeling maakt ook melding van voorstellen op het gebied van multilateralisering van de brandstofcyclus en verwijst daarbij naar de discussie in het Internationaal Atoom Energie Agentschap ( IAEA ) verband en naar het Global Nuclear Energy Partnership. Nederland is intensief betrokken bij deze discussie.

Nederland ondersteunt voorts het voornemen van de Europese Commissie en het IAEA om de onderlinge samenwerking te intensiveren met het oog op de vermindering van de nucleaire veiligheidsrisico’s. Nederland heeft, samen met de partners van het verdrag van Almelo 2 , een eigen initiatief genomen in de discussie over de multilateralisering van de splijtstofcyclus en zal actief deelnemen aan de Europese en internationale discussies over de voordelen en risico’s van kernenergie. Zo neemt Nederland deel aan de High Level Group on Nuclear Safety and Nuclear Waste Management en wordt een mogelijk lidmaatschap van het Global Nuclear Energy Partnership (GNEP) onderzocht.

Fiche 3: Verordening inzake bouwproducten (CPR)

1. Algemene gegevens

Voorstel voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten.

Datum Commissiedocument

28 mei 2008

Nr. Commissiedocument

COM (2008) 311

Prelex

Het Commissievoorstel is te vinden via :

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197045

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie I mpact-assessment Board

SEC (2008) 1900; SEC (2008) 1901

Behandelingstraject Raad

Het voorstel wordt besproken in de Raad voor Concurrentievermogen (Interne markt)

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van VROM

Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie

a) Rechtsbasis

Artikel 95 EG-Verdrag.

b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement

Gekwalificeerde meerderheid en co-decisie.

c) Comitologie

De verordening voorziet in een comitologieprocedure. De Commissie wordt bijgestaan door het permanent comité voor de bouw (Standing Committee on Construction, SCC, hierna te noemen “het comité”. ) De regelgevingsprocedure met toetsing is van toepassing.

2. Samenvatting BNC-fiche:

De verordening stelt voorschriften vast voor de wijze waarop de prestaties van bouwproducten worden uitgedrukt en getest, en voor het gebruik van de CE-markering op deze producten. De verordening moet de richtlijn bouwproducten (89/106/EEG) gaan vervangen.

Nederland beoordeelt de subsidiariteit van het voorstel positief. Voor wat betreft het oordeel over proportionaliteit geldt dat een verordening het geëigende instrument is, maar dat het voorstel voor de vereenvoudiging van procedures in de huidige vorm niet effectief bij lijkt te dragen aan de beoogde vermindering van administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven.

Nederland staat achter het streven van de Europese Commissie om tot een samenhangende set van product- en ontwerpnormen te komen met deze verordening. Nederland is vooralsnog kritisch op de mogelijke toename van administratieve lasten onder andere ten gevolge van de extra registratieverplichtingen in de keten en het bereiken van een ‘level playing field’ voor aangemelde instanties (notified bodies). Accreditatie van notified bodies wordt weliswaar aanbevolen in het voorstel, maar niet verplicht gesteld. Nederland hecht daarbij aan de onafhankelijkheid van deze instituten. In de verordening wordt voorgesteld dat het midden- en kleinbedrijf vereenvoudigde testen mag toepassen om tot CE-markering te komen. Nederland hecht aan kwaliteitsborging bij deze vereenvoudigde methode teneinde de betrouwbaarheid van de markering te garanderen.

3. Samenvatting voorstel

Het voorstel moet de richtlijn bouwproducten (89/106/EEG) gaan vervangen en heeft als doel de interne markt te bevorderen voor producten die in de bouw worden toegepast. Onder deze richtlijn worden Europese normen opgesteld aan de hand waarvan bouwproducten kunnen worden getest en beoordeeld op karakteristieke eigenschappen, zoals bijvoorbeeld brandbaarheid, sterkte, etc. Bouwproducten waarvoor geldt dat daarvoor Europees geharmoniseerde normen (of specificaties) zijn opgesteld en van kracht zijn, dienen van CE-markering te worden voorzien wanneer deze op de markt worden gebracht. Met deze verordening streeft de Commissie naar vereenvoudiging van de bestaande procedures t.b.v. het verkrijgen van CE-markering. Dit in het kader van het driejarenprogramma voor vereenvoudiging als onderdeel van haar strategie voor betere regelgeving en vereenvoudiging. 3 Ook doet de Commissie voorstellen die het gebruik en betrouwbaarheid van de CE-markering op bouwproducten moeten vergroten, zoals het uitbreiden van de registratieverplichting voor diverse spelers in de keten, van productie tot toepassing.

Deze verordening maakt deel uit van de herziening van de oorspronkelijke ‘Nieuwe Aanpak’-wetgeving uit de jaren negentig, waaronder bijvoorbeeld de herziening van de richtlijnen wederzijdse erkenning van producten en accreditatie. De verordening bouwproducten legt de volgende verplichtingen op:

a. Lidstaten dienen contactpunten in te stellen waar informatie verstrekt wordt aan derden over de bouwregelgeving en bouwproducten;

b. Fabrikanten en distributeurs krijgen registratieverplichtingen opgelegd voor het verbeteren van de opspoorbaarheid;

c. Accreditatie wordt aanbevolen voor de aangemelde keuringsinstituten(notified bodies) voor het bereiken van een ‘level playing field’;

d. Een betere coördinatie is nodig van het markttoezicht op de naleving; omdat nu het midden- en klein-bedrijf extra gefaciliteerd wordt om de CE-markering toe te passen, is er ook extra controle nodig.

Met de verordening wil de Commissie het midden- en kleinbedrijf meer mogelijkheden bieden om eenvoudiger en goedkoper de CE-markering te kunnen aanbrengen op hun producten. Daarnaast is gewerkt aan de verbetering van de lange en gecompliceerde procedures die de richtlijn bouwproducten (89/106/EEG) nu kent.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid:

De Gemeenschap is bevoegd op basis van artikel 95 van het EG-verdrag. Het betreft een gedeelde bevoegdheid.

b) Functionele toets:

Subsidiariteit: positief

Proportionaliteit: negatief

Onderbouwing

Voor wat betreft het oordeel over subsidiariteit; het voorstel is bedoeld ter vervanging van de bestaande richtlijn bouwproducten en heeft ten doel een geharmoniseerd technisch kader in het leven te roepen dat het op de markt brengen van bouwproducten vergemakkelijkt en tegelijkertijd de nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van de informatie die het product vergezelt, garandeert. De voltooiing van de interne markt voor bouwproducten kan het beste door middel van communautaire regelgeving verwezenlijkt worden.

Voor wat betreft het oordeel over proportionaliteit geldt dat het instrument van een verordening vanwege de rechtstreekse toepasselijkheid het meest geëigende instrument is om zeker te stellen dat het CE-merk overal wordt ingevoerd en daadwerkelijk de interne markt versterkt en de harmonisatie van producteisen vereenvoudigt. Gebleken is namelijk dat onder de huidige richtlijn de interne markt niet optimaal tot stand is gekomen. Niet alle lidstaten hebben de richtlijn bouwproducten immers volledig geïmplementeerd. Dit is de betrouwbaarheid van de CE-markering niet ten goede gekomen.

Daarnaast is de Nederlandse bouwregelgeving overwegend gericht op bouwwerken en niet op bouwproducten. In de verordening wordt de bevoegdheid van lidstaten om eisen te stellen aan bouwwerken ongemoeid gelaten

Echter, er is een aantal belangrijke kanttekeningen te plaatsen bij de inhoud van de verordening. De administratieve lasten lijken aanzienlijk toe te nemen ten gevolge van de extra registratieverplichtingen in de keten, juist voor het MKB. Daarnaast is het feit dat de notified bodies niet onafhankelijk hoeven te zijn, een bedreiging voor het level playing field. Verder vereisen de vereenvoudigde testmethoden voor het MKB een gedegen kwaliteitsborging, die in dit voorstel nog niet is voorzien. Het voorstel lijkt daarom in de huidige vorm niet effectief bij te dragen aan de beoogde vermindering van administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven en de overheid en versterking van de interne markt, het proportionaliteitsoordeel daarover is negatief.

c) Nederlands oordeel:

Nederland is voorstander van het feit dat de Europese Commissie de interne markt voor bouwproducten wil verbeteren. Nederland onderschrijft het instrument van een verordening, maar oordeelt dat de inhoud van de verordening zoals deze nu voor ligt niet zal leiden tot de gewenste effecten voor wat betreft vermindering van de administratieve lastendruk en versterking van de interne markt (zie hierboven).

5. Implicaties financieel

a) Consequenties EG-begroting

Vooralsnog geen Inwerkingtreding gepland voor 2011.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden

Eventuele kosten zijn nog onzeker. Door het aanscherpen van markttoezicht, de registratieverplichting en intensivering van communicatie over Europese regelgeving en uitwerking in Nederland zal er naar verwachting een toename van kosten voor de rijksoverheid (VROM/Inspectie) plaatsvinden. Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft, worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.

Hoe groot zijn de financiële baten?

Er zijn geen baten voor de overheid. De Europese regelgeving is gericht op het tegengaan van handelsbelemmeringen en de vermindering van administratieve lasten voor de industrie.

Betreft het financiële gevolgen (incl. personele) voor decentrale overheden?

Er zijn geen kosten voor decentrale overheden.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

De consument heeft baat bij een betere marktwerking door vermindering van kosten voor het testen en beoordelen van bouwproducten. Het bedrijfsleven heeft geen kosten van dubbele testen en aanvullende eisen t.a.v. de kwaliteit van bouwproducten vanuit diverse lidstaten. Mogelijk heeft het midden- en kleinbedrijf baten bij de vereenvoudigde procedures (met dit doel is de richtlijn bouwproducten geamendeerd en is gekozen voor het opstellen van een verordening bouwproducten). De mogelijke baten voor het midden- en kleinbedrijf zijn op dit moment moeilijk te voorspellen . In studies van de Europese Commissie worden echter wel voorbeelden aangehaald van mogelijke besparingen m.b.t. het doorlopen van procedures en kostenbesparing t.a.v. het uitvoeren van testen t.b.v. de CE-markering.

d) Regeldruk voor rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger

Er is een verplichting voor inrichting van contactpunten. Deze volgen uit de voorstellen voor wederzijdse erkenning. Voor de sector bouw wordt in de verordening tevens een eis gesteld van informatie over de verwerking van bouwproducten.

Het voorstel zou de administratieve lasten voor bedrijven moeten verminderen. Vooralsnog is niet duidelijk hoe. Wat wel duidelijk is, is dat het bedrijfsleven mogelijk extra administratieve lasten opgelegd krijgt ten gevolge van de registratieverplichting. Vooralsnog is niet in te schatten hoe hoog.

Ten aanzien van het nationale programma administratieve lasten voor bedrijven is er sprake van een netto reductiedoelstelling van 25%. Onvoorziene stijgingen van de administratieve lastendruk voor bedrijven (voortvloeiend uit zowel nationale als Europese wet- en regelgeving) dienen te worden gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, conform de interdepartementale hoofdafspraken voor compensatie van administratieve lasten-tegenvallers (bijlage 7 Miljoenennota).

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid

De verplichting voor fabrikanten om de CE-markering aan te brengen wordt rechtstreeks door de verordening opgelegd. Wat betreft de naleving (het markttoezicht) zijn de lidstaten autonoom. Er is geen wijziging in het strafrecht ten opzichte van de huidige richtlijn bouwproducten: in Nederland zal de VROM-inspectie blijven handhaven.

b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Met dit voorstel wijzigt de richtlijn bouwproducten (CPD) in een verordening bouwproducten (CPR). Het doel van beide soorten communautaire wetgeving is hetzelfde. Het voorstel is de verordening in werking te laten treden in 2011 (dit hangt mede af van de behandeling in het Europees Parlement i.v.m. Europese verkiezingen). Er worden vooralsnog geen problemen met de voorgestelde datum voor inwerkingtreding verwacht.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid

De verordening legt een rechtstreekse verplichting op aan producenten en distributeurs (CE -markering). De lidstaten dienen hierbij markttoezicht en toezicht op de notified bodies uit te oefenen. Het markttoezicht op CE-markering op bouwproducten wordt uitgevoerd door de VROM-Inspectie. Notificatie en het toezicht op de notified bodies wordt nu uitgevoerd door het ministerie van VROM zelf.

In het kader van de verordening bouwproducten zal de rijksoverheid een Notifying Authority aanwijzen om deze taak uit te voeren. Verdere verplichtingen van de lidstaten volgen uit de comitologie (deelname aan het permanent comité, SCC). Eventuele veranderingen voor de overheid (bezetting/kosten) zijn moeilijk te voorspellen, maar worden vooralsnog niet hoog ingeschat.

b) Handhaafbaarheid

De VROM-Inspectie is belast met het markttoezicht op CE-markering op bouwproducten. De nieuwe kaderwetgeving probeert een betere coördinatie van het markttoezicht te bereiken. Met de verbeterde opspoorbaarheid heeft de Europese Commissie getracht het markttoezicht effectiever te maken. Of dit inderdaad het geval is en of de coördinatie een hogere bezettingsgraad met zich meebrengt is vooralsnog onzeker. Voor wat betreft sancties geldt dat indien een producent onterecht prestaties declareert (bijgevoegd bij de CE-markering), er sprake is van fraude en dat opgetreden kan worden op grond van de Wet op de Economisch Delicten. Dit is niet anders dan bij de richtlijn bouwproducten. Wel is het eenvoudiger voor de inspectie om op basis van een verordening te handhaven dan op basis van een richtlijn die niet door alle lidstaten volledig is geïmplementeerd, omdat er niet langer twijfel is of er wel gehandhaafd moet worden.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Weliswaar heeft de verordening als doel het versterken van de interne markt voor bouwproducten, verwacht mag worden dat ontwikkelingslanden er indirect voordeel bij hebben dat de regelgeving met betrekking tot bouwproducten wordt verbeterd/vereenvoudigd. De aanpassingen die het mogelijk maken voor micro-ondernemingen om tegen lagere kosten producten op de markt te zetten met CE-markeringen zijn ook geldig voor producenten in de ontwikkelingslanden. Hoewel de in de verordening opgenomen traceerbaarheidseisen gelijk zijn voor alle fabrikanten, betekenen strengere eisen en voorwaarden vaak een extra (administratieve) belasting en hogere kosten voor fabrikanten in ontwikkelingslanden.

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)

Nederland staat achter het streven van de Europese Commissie om tot een samenhangende set van product- en ontwerpnormen te komen (prestatiebenadering) voor de bouw en een goede verdeling van de bevoegdheden tussen lidstaten en Europese Commissie. Lidstaten zijn bevoegd tot het stellen van prestatie-eisen aan bouwwerken, de Europese Commissie tot regelgeving met betrekking tot het op de interne markt brengen van bouwproducten.

Desalniettemin plaatst Nederland bij het huidige voorstel een aantal kritische kanttekeningen:

Nederland vraagt zich af of deze verordening de beoogde vereenvoudiging van procedures mogelijk maakt. Nederland zet vraagtekens bij de registratieverplichtingen in de bouw voor alle schakels in de toeleveringsketen. Het voorstel leidt door uitbreiding van de registratieverplichting tot o.a. een kostenverhoging bij de distributeurs (tussenhandel) van bouwproducten en hogereadministratieve lasten.

Met het huidige voorstel moet ook het MKB (fabrikanten, importeurs en distributeurs) de op de markt gebrachte bouwproducten registreren. De huidige richtlijn is op dit punt multi-interpretabel. In de praktijk werkten lidstaten met nationale labels.

Het voorliggende voorstel lijkt de administratieve lasten voor het MKB aanzienlijk te verhogen, terwijl Nederland van mening is dat deze lasten juist verminderd zouden moeten worden. Daarnaast zullen ook de administratieve lasten voor de overheid toenemen aangezien extra controle noodzakelijk is.

Nederland ondersteunt het streven van de Europese Commissie om het vertrouwen in de CE-markering te vergroten en zal zo mogelijk voor de Nederlandse situatie hierop actie ondernemen (door het geven van voorlichting, stimuleren van Nederlandse inbreng bij normontwikkeling en een beter toezicht).

In de verordening wordt voorgesteld dat het MKB vereenvoudigde testen mag toepassen om tot CE-markering te komen. Nederland hecht aan kwaliteitsborging bij deze vereenvoudigde methode teneinde de betrouwbaarheid van de markering te garanderen. Nederland is van mening dat de voorgestelde vereenvoudigingen van procedures cq. handelswijzen, om te komen tot CE-markering op bouwproducten, niet ten koste mogen gaan van de kwaliteit van de CE-markering.

Daarbij zou de Commissie moeten inzetten op een bevordering van de prestatie-benadering voor bouwwerken, in aansluiting op het Nederlandse bouwbesluit.

In de verordening wordt voorgesteld dat notified bodies worden aangewezen als geaccrediteerde keuringsinstituten. Nederland hecht daarbij aan de onafhankelijkheid van deze instituten. In de verschillende lidstaten krijgen nationale producenten namelijk via de rijksgefinancierde keuringsinstituten een preferentie, omdat deze de meeste zekerheid bieden dat zij aan de nationale productveiligheidseisen voldoen.

Fiche 4: Beleidsverklaring vangstmogelijkheden voor 2009


1.Algemene gegevens

Voorstel: Vangstmogelijkheden voor 2009, Beleidsverklaring van de Europese Commissie

Datum Commissiedocument: 30 mei 2008


Nr. Commissiedocument: COM(2008) 331


Pre-lex:
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197075


Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: niet opgesteld

Behandelingstraject Raad: Eerste gedachtewisseling in Landbouw en Visserijraad d.d. 30 juni jl.,schriftelijke procedure


Eerstverantwoordelijk ministerie:
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

2.Essentie voorstel :
Sinds enkele jaren presenteert de Europese Commissie rond de zomer een beleidsverklaring. In dit consultatiedocument roept de Commissie de belanghebbenden op om hun zienswijze te geven over de voorgenomen aanpak. Het document schetst wat de stand is van de bestanden in gemeenschapswateren, met welke generieke spelregels de vangstmogelijkheden voor 2009 zullen worden vastgesteld en stelt de agenda voor het komende jaar vast. In dit document komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Staat van de bestanden. Er is weinig vooruitgang te melden, nog steeds is een groot deel van de bestanden overbevist. Het aandeel van vis van buiten de EU neemt gestaag toe. De Commissie wil de overbevissing oplossen met ambitieuze reducties in de vangstmogelijkheden en visserij-inspanning, lange termijn plannen, zowel binnen de EU als in akkoorden met derde landen.

  • Voor de bestanden waar er nog geen lange termijn plannen zijn, hanteert de Commissie generieke regels voor het vaststellen van de TACs. Deze zijn gebaseerd op een aantal principes, onder andere op stabiliteit en economische perspectieven voor de sector. De regels worden nog voor advies voorgelegd aan de wetenschappelijke advies raad van de Commissie (STECF);

  • De agenda voor het tweede semester van 2008 met een doorloop in 2009: technische maatregelen, discards reductie, Natura 2000, de data collectie (monitoring van bestanden).


3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie stelt een groot aantal mogelijke acties voor waarbij voldoende ruimte aan de lidstaten wordt overgelaten: De Commissie kondigt de volgende acties aan:

  • Vaststellen van de vangstmogelijkheden (TAC’s) voor 2009. Die van de Oostzee en Zwarte Zee zullen in september 2008 aan de orde komen;

  • Vaststellen van de visserij inspanning op basis van het kabeljauw herstelplan. Nieuw is het voorstel om de lidstaten een bepaald aantal zeedagen te geven, die nationaal verdeeld kunnen worden;

  • Evaluatie van aspecten die lidstaten zelf kunnen beheren, zoals het beheer van Natura 2000 gebieden, vermindering van teruggooi van wijting en kabeljauw;

  • Nieuwe lange termijn plannen met prioriteit voor bestanden die herstel behoeven, waaronder kabeljauw;

  • Verbetering van de rapportage over de vangsten, de kwaliteit van de gegevens en de beoordeling, door verbeterende controle met het satellietvolgsysteem (VMS) en logboeken;

  • Vermindering teruggooi;

  • Voorstellen voor het beheer van diepzeesoorten (september 2008);

  • Uitbrengen van een technische verordening voor het Atlantisch gebied;

Het subsidiariteitoordeel is niet van toepassing op de aangekondigde acties, aangezien het visserijbeleid een exclusieve bevoegdheid betreft van de Gemeenschap. Voorzover de proportionaliteit beoordeeld kan worden, is het Nederlandse oordeel in beginsel positief. Middels het opstellen van meerjarenplannen kan het doel om de bestanden te herstellen, worden bereikt. De proportionaliteit kan echter pas goed worden beoordeeld wanneer de Commissie einde dit jaar met concrete voorstellen komt.


4. Nederlandse positie over de mededeling
Sinds enkele jaren geeft de Commissie een policy statement (beleidsverklaring) af. Nederland is blij met deze transparantie en waardeert dat het document in een eerste gedachtewisseling in juni in de Landbouw en Visserijraad is besproken. Nederland is wel van oordeel dat het policy statement al in april – zoals de bedoeling was - had moeten worden ingediend bij de Raad. Op deze wijze had er een serieuze voorbereiding kunnen plaatsvinden. Het sombere beeld dat de Commissie schetst over de toestand van de bestanden is een punt van zorg. Toch zijn er ook signalen dat het iets beter gaat met een aantal bestanden, zoals kabeljauw en schol in de Noordzee. Nederland onderstreept het belang van meerjarenplannen in het herstel en beheer van bestanden. Voor de bestanden waar geen meerjarenplan voor is, zullen de regels uit dit statement dienen als uitgangspunt voor de onderhandelingen. Het is van belang dat wanneer de vangstmogelijkheden dit jaar niet voor de volle honderd procent benut worden, dit niet leidt tot een automatische reductie van de vangstmogelijkheden voor het komende jaar. In het oog moet worden gehouden dat vóór de Landbouw en Visserijraad in december, in de onderhandelingen met Noorwegen, voor een groot aantal bestanden ook al vangstafspraken worden gemaakt.Ten aanzien van de visserij-inspanning is de discussie over het herstelplan voor kabeljauw van groot belang.

Fiche 5: V erordening inzake steunregelingen voor landbouwers

1. Algemene gegevens

Voorstel van de Europese Commissie voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers.

Datum Commissiedocument: 19 mei 2008

Nr. Commissiedocument:COM(2008) 247 definitief

Pre-lex : http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=fr&DosId=197025


Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board :niet opgesteld


Behandelingstraject Raad:
Comité Spécial de l'Agriculture (CSA), Landbouwraad (niet bekend wanneer)

Eerstverantwoordelijk ministerie:Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Rechtsbasis:artikel 37, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid, raadplegingsprocedure

Comitologie: n.v.t.

2. Samenvatting BNC-fiche:

Het onderhavige voorstel corrigeert enkele subsidiebeperkende voorwaarden die zouden voortvloeien uit het arrest C-45/05 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Door de voorgestelde wijziging in dit voorstel worden de voorwaarden verduidelijkt waaronder landbouwers premie ontvangen als zij runderen aanbieden voor de slacht. Een slachtpremie wordt ook verstrekt voor runderen als enkele omschreven identificatie- en registratiegegevens uiterlijk aan het begin van de aanhoudperiode voor het dier zijn verstrekt. Nederland is voorstander van een wijzigingsvoorstel waarin de negatieve gevolgen van de uitspraak van het Hof kunnen worden tegengegaan, maar wil verduidelijking van de term “aanhoudperiode”. Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Gemeenschap, het subsidiariteitsbeginsel is niet van toepassing. De proportionaliteit wordt positief beoordeeld.

3. Samenvatting voorstel :

a) Inhoud voorstel:

Landbouwers kunnen een premie ontvangen als zij runderen aanbieden voor de slacht. De premie wordt verstrekt op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hoofdstuk 12 van Verordening (EG) nr. 1782/2003). De voorgestelde ontwerpverordening verduidelijkt de voorwaarden waaronder de slachtpremie wordt verstrekt.

Op de eerste plaats moet de aanvrager van de slachtpremie hebben voldaan aan de identificatie- en registratievoorwaarden van Verordening 1760/2000. Dat betekent in Nederland dat de landbouwer de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informeert binnen drie werkdagen na een geboorte, verplaatsing of sterfte van een dier. In haar arrest C-45/05 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat de niet-inachtneming van deze termijn leidt tot uitsluiting van dit dier voor slachtpremie. Hierdoor zou een aanzienlijk deel van de Europese rundvleesstapel niet meer voor slachtpremie in aanmerking komen, ook al wordt de ontbrekende informatie in een later stadium verstrekt. Om dit ongewenste gevolg van de uitspraak van het Hof tegen te gaan, wil de Commissie de bestaande verordening zodanig wijzigen dat een dier ook voor de slachtpremie in aanmerking komt als de benodigde gegevens uiterlijk aan het begin van de aanhoudperiode van het dier zijn verstrekt. Daarnaast mag alleen een slachtpremie worden aangevraagd als een rund ten minste twee maanden is gehouden op het bedrijf van de aanvrager (de zogenaamde aanhoudperiode).

b) Impact-assessment Commissie: Niet van toepassing

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid:

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

b) Functionele toets

  • Subsidiariteit: n.v.t.

  • Proportionaliteit: positief.

  • Onderbouwing:

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Gemeenschap, het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. Het voorstel corrigeert enkele subsidiebeperkende voorwaarden die zouden voortvloeien uit het arrest C-45/05 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

c) Nederlands oordeel:

Nederland is het eens met het wijzigingsvoorstel van de Commissie waarin de gevolgen van de uitspraak van het Hof worden gecorrigeerd, maar zal verduidelijking vragen over de termijn inzake de aanhoudperiode. Op dit moment is nog niet duidelijk wat er met de omschrijving ‘aan het begin van de aanhoudperiode wordt bedoeld’. Nederland zal vragen of de aanhoudperiode ook mag beginnen terwijl de Dienst Regelingen nog moet worden geïnformeerd op grond van de identificatie- en registratievoorwaarden van Verordening 1760.2000.

5. Implicaties financieel

a)Consequenties EG-begroting:

Geen

b)Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden:

Geen

c)Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger:

Geen

d)Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger:

Geen

6. Implicaties juridisch

a)Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:

In beginsel beoogt de wijziging herstel van de juridische situatie voorafgaand aan de hofuitspraak. Nederland zal nog verduidelijking vragen over de ingang van de identificatie- en registratietermijn van drie tot zeven dagen.

b)Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De verordening treedt in werking op de dag van publicatie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling:

N.v.t.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen, zelfstandige bestuursorganen e.d.

a)Uitvoerbaarheid:

Afhankelijk van de vraag of de identificatie- en registratietermijn verandert, moeten de voorwaarden voor toekenning van slachtpremie voor runderen wijzigen. Zoals vermeld zal Nederland inzetten om de uitvoeringssituatie voorafgaand aan de hofuitspraak te herstellen.

b) Handhaafbaarheid:

De wijziging is goed handhaafbaar.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen

9. Nederlandse positie

a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:

Nederland is het eens met dit voorstel tot wijziging van de bestaande verordening, teneinde de ongewenste gevolgen van de uitspraak van het Hof tegen te gaan. De Commissie heeft aangegeven richting lidstaten dat zij voor 2007 (jaar van de uitspraak van het Hof) de status quo mogen handhaven. Nederland zal nagaan of de wijziging van het voorstel ook daadwerkelijk toeziet op handhaving van de huidige toestand. Nederland zal in dat kader vragen om verduidelijking van het voorstel aangezien op dit moment nog niet duidelijk is wat er met de omschrijving ‘aan het begin van de aanhoudperiode wordt bedoeld’. Nederland zal vragen of de aanhoudperiode ook mag beginnen terwijl de Dienst Regelingen nog moet worden geïnformeerd op grond van de identificatie- en registratievoorwaarden van Verordening 1760.2000.

Fiche 6: Verordening inzake instandhouding van visbestanden

1. Algemene gegevens

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden via technische maatregelen


Datum Commissiedocument:
4 juni 2008


Nr. Commissiedocument:
COM(2008)324


Pre-lex:
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197084

Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
SEC(2008)1977

http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/08/st10/st10476-ad01.nl08.pdf


Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Visserij, geplande besluitvorming in de Visserijraad eind 2008

Eerstverantwoordelijk ministerie:Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Rechtsbasis: Artikel 37 van het EG verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid, raadplegingsprocedure

Comitologie: Zie artikel 22, het comité opgericht op basis van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (beheersprocedure)

2. Samenvatting BNC-fiche:

Het voorstel van de Commissie beoogt het huidige regelgevende kader betreffende de instandhouding van visbestanden via technische maatregelen te vereenvoudigen door een aantal verordeningen te vervangen. Tevens moeten de technische maatregelen passen in het kader van de oprichting van regionale adviesraden (RAR’s) en moet een balans tot stand worden gebracht tussen maatregelen die algemeen toepasselijk zijn in alle gebieden en maatregelen die specifiek regionaal toepasselijk zijn in bepaalde gebieden.

Dit voorstel valt binnen de werkingssfeer van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid (GVB), waarvoor de Gemeenschap exclusief bevoegd is. Het subsidiariteitsbeginsel is niet van toepassing.

Nederland acht vereenvoudiging en regionalisering van de technische maatregelen in beginsel een positieve ontwikkeling. Bij de uitwerking hiervan is Nederland van mening dat veel aandacht zal moeten worden besteed aan het voorkomen van een te sterke beperking van de flexibiliteit van de visserij door te grote vereenvoudiging. Daarnaast dient zeer zorgvuldig te worden omgegaan met het vaststellen van de maatregelen in de Raad of via de comitologie. Tot slot dient de consistentie tussen de maatregelen voor de verschillende gebieden te worden gewaarborgd.

3. Samenvatting voorstel :

a) Inhoud voorstel:

Met dit voorstel beoogt de Commissie een vereenvoudiging van het huidige regelgevende kader betreffende de instandhouding van visbestanden via technische maatregelen. De Commissie acht het noodzakelijk alle herziene voorwaarden van de verordeningen (EG) nrs. 850/98 en 2549/2000 te bundelen in een enkel pakket technische maatregelen, dat bedoeld is om een breed scala aan doelstellingen te bereiken. Een belangrijke doelstelling is de bescherming van jonge vis. Andere doelstellingen zijn de bescherming van bepaalde soorten of ecosystemen en de vermindering van teruggooi. De technische maatregelen moeten passen in het kader van de Regionale Adviesraden en er moet een balans tot stand worden gebracht tussen maatregelen die algemeen toepasselijk zijn in alle gebieden en maatregelen die specifiek regionaal toepasselijk zijn in de gebieden van de Regionale Adviesraden of in de wateren voor de kust van de Franse departementen Frans-Guyana, Martinique, Guadeloupe en Reunion. Het huidig voorliggend voorstel betreft een verordening van de Raad waarin alle gemeenschappelijke permanente maatregelen voor alle gebieden zijn opgenomen. De maatregelen die van toepassing zijn in elk van de gebieden van de regionale adviesraden, d.w.z. puur technische aspecten van regionale aard moeten vervolgens ten uitvoer worden gelegd via aparte verordeningen van de Commissie door middel van de procedure van het beheerscomité.

De algemeen leidende beginselen behelzen onder meer minimum aanlandingsmaten 4 voor een aantal mariene organismen; een verbod op het aan boord houden van netten van meerdere maaswijdteklassen (één netmaatregel); voorschriften voor de afmetingen en constructie van gesleept vistuig; specifieke voorschriften voor de constructie van boomkortuig; voorschriften ten aanzien van het gebruik van kieuwnetten en schakelnetten; maatregelen om de teruggooi te beperken; maatregelen ter bescherming van het milieu; specifieke maatregelen voor bepaalde soorten;mogelijkheden voor nationale en/of regionale maatregelen voor de instandhouding van visbestanden en/of de beperking van teruggooi.

b) Impact-assessment Commissie:

De bedoeling van het voorstel is om de wetgevingsmethode te wijzigen; de sociale, economische en milieugevolgen zijn waarschijnlijk bescheiden. De Commissie heeft de volgende opties overwogen:

- Optie "status quo": deze aanpak betekent dat wordt doorgegaan met het visserijbeheer in zijn huidige vorm. Deze optie was al besproken in de Raad, maar die kwam tot de conclusie dat een nieuw voorstel moest worden gedaan en heeft de Commissie gevraagd om, na raadpleging van de belanghebbenden, met een voorstel te komen voor een nieuwe verordening inzake technische instandhoudingsmaatregelen.

- Optie "vereenvoudiging": bij deze optie zouden de technische maatregelen over de gehele linie worden vereenvoudigd en geharmoniseerd, zonder rekening te houden met de regionale of andere specifieke overwegingen. Wanneer de maatregelen echter niet via een bottom-up benadering aan specifieke plaatselijke behoeften zouden worden aangepast, zou de effectiviteit van de technische maatregelen niet worden verbeterd. Wanneer geen voorstel met betrekking tot milieuvriendelijker

visserijmethoden (lees: teruggooibeleid) zou worden gedaan, zou dit ingaan tegen het actieplan 2006-2008 van de Commissie voor verbetering van het GVB. Dit is de reden waarom deze optie meteen terzijde is geschoven en verder niet is onderzocht.

- Optie "vereenvoudiging en regionalisatie": met deze optie wordt een voorstel gedaan voor een nieuw wetgevingspakket dat niet alleen de huidige ingewikkelde regels vereenvoudigt, maar ook specifieke bepalingen voor elk "onder een regionale adviesraad vallend gebied (RAR-gebied)" introduceert, waarin de regionale verschillen tot uiting komen. Een dergelijk wetgevingsvoorstel vormt een antwoord op het verzoek van de Raad om de technische maatregelen te herzien met het oog op

vereenvoudiging ervan, en om te kiezen voor een meer geregionaliseerde benadering teneinde de effectiviteit ervan te verbeteren. Deze herziening van technische maatregelen strookt met het actieplan 2006-2008 van de Commissie voor vereenvoudiging en verbetering van het GVB.

Nederland kan zich vinden in de afweging van de Commissie.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid:Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

b) Functionele toets

  1. Subsidiariteit:

Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

  1. Proportionaliteit:

Positief. De maatregelen voldoen aan de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Het voorliggend voorstel betreft grotendeels geen andere maatregelen dan die al gelden in de huidige regelgevende kaders. De bundeling van uniforme technische maatregelen in een enkele verordening draagt bij aan de verwezenlijking van de doelstelling van het voorstel, namelijk het creëren van eenvoudige, begrijpelijke en controleerbare bepalingen.

c) Nederlands oordeel: Nederland is in beginsel positief over de proportionaliteit van het voorstel. Nederland is wel kritisch over de gevolgen van de “één netmaatregel” (een verbod op het aan boord houden van netten van meerdere maaswijdteklassen) voor de flexibiliteit (de mogelijkheid om tijdens een visreis te wisselen van bijvoorbeeld de garnalenvisserij naar de visserij op platvis) van de gemengde visserijbedrijven, die daarmee ingeperkt wordt. Daarnaast is Nederland afwachtend over de gevolgen van de regionalisatie van maatregelen die via de comitologie zullen moeten worden vastgesteld en die nu nog niet beoordeeld kunnen worden.

5. Implicaties financieel

a))Consequenties EG-begroting:Geen

b)Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden:Geen

c)Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger:De “één netmaatregel” zal gevolgen hebben voor de flexibiliteit van de bedrijfsvoering van een aantal ondernemers en hierdoor kosten met zich mee brengen.

d)Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger: Als gevolg van de vereenvoudigingen zullen de administratieve lasten voor de Commissie en de lidstaten gelijk blijven en zouden deze kunnen afnemen.

6. Implicaties juridisch

a)Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:Nationale regelgeving zal uitvoering geven aan de verordening. Het voorstel betreft grotendeels maatregelen die al bestaan binnen de huidige regelgevende kaders, waardoor met name de verwijzingen naar de oude verordeningen zullen worden aangepast.

b)Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verordening treedt op de zevende dag na publicatie in werking. In het voorstel wordt opengelaten wanneer de verordening van toepassing wordt. Nederland zet in op een termijn die voldoende tijd laat om aan de verordening uitvoering te geven in nationale regelgeving.

c)Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: Het voorstel voorziet in een evaluatie die elke vijf jaar plaatsvindt. Gezien de aard van de maatregelen is dat ook wenselijk.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen, zelfstandige bestuursorganen e.d.

a)Uitvoerbaarheid: Het voorstel brengt geen extra uitvoeringslasten met zich mee. De AID houdt zich bezig met de uitvoering.

b)Handhaafbaarheid:geen

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen

9. Nederlandse positie

a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:

Nederland is positief over de vereenvoudiging van de nu versnipperde en complexe technische maatregelen. Daarbij wordt de kanttekening geplaatst dat een te sterke simplificatie kan leiden tot een ongewenste beperking van de visserijmogelijkheden en de flexibiliteit daarin. Met name de “één netmaatregel” acht Nederland een te grote inbreuk op de flexibiliteit van sommige vormen van visserij. Daarnaast is Nederland gematigd positief over een zekere mate van regionalisatie van technische maatregelen, maar de consistentie tussen de verschillende maatregelen per gebied moet gewaarborgd zijn. De verdeling echter tussen de maatregelen die door de Raad worden vastgesteld en de maatregelen die via de comitologie worden vastgesteld vereisen veel aandacht o.a. met het oog op mogelijk grote gevolgen van gedetailleerde maatregelen.

1 De EU heeft het Tacis programma (Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States) in het leven geroepen na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991. In 1992 is het Tacis nucleaire veiligheidsprogramma van start gegaan. Het programma heeft bijgedragen aan verbetering van nucleaire veiligheid in het CIS door middel van overdracht van technologie en kennis en door middel van fail-safe mechanismes die hebben bijgedragen aan de verbetering van veiligheid in kerncentrales.

2 In het Verdrag van Almelo, een verdrag gesloten in 1970 tussen Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, zijn afspraken vastgelegd aangaande de ontwikkeling en exploitatie van de UC-

Technologie en bescherming van gevoelige informatie mede in verband met veiligheidsaspecten en het Non-Proliferatieverdrag.

3 Europese Commissie (2005): COM (2005) 535 definitief: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s ‘Uitvoering van het Lissabonprogramma van de Gemeenschap: Een strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving’, Brussel.

4 Mariene organismen worden als ondermaats beschouwd als ze kleiner zijn dan een gespecificeerde minimumafmeting (zie bijlage 1 voorstel) bij aanvoer van de betrokken soort

21