Antwoorden op kamervragen van Arib en Dijsselbloem over de verwaarlozing van de preventietaak binnen de jeugdgezondheidszorg

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG-K-U-2934823

13 juli 2009


Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u, mede namens de minister van VWS, de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Arib (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA) over de verwaarlozing van de preventietaak binnen de jeugdgezondheidszorg (2009Z09885).

Hoogachtend,
de Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet


Antwoorden op kamervragen van de Kamerleden Arib en Dijsselbloem (PvdA) over de verwaarlozing van de preventietaak binnen de jeugdgezondheidszorg (2009Z09885).

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het artikel over de verwaarlozing van de jeugdgezondheidszorg? 1)

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u het eens met de beweringen dat te veel aandacht en geld gaat naar kindermishandeling en probleemgezinnen, waardoor de jeugdgezondheidszorg haar oorspronkelijke taken, zoals gezondheidspreventie bij kinderen, verwaarloost? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Ik ben het niet eens met deze bewering, die ook niet gestaafd wordt door de feiten. Ik investeer zowel veel extra middelen in de versterking van de preventie (zoals bekend één van de 3 hoofdlijnen van het beleidsprogramma ‘Alle kansen voor alle kinderen’) als in extra zorg voor kinderen die dat nodig hebben. Extra investeringen in preventie zet ik in via de Centra voor Jeugd en Gezin. De jeugdgezondheidszorg vervult een belangrijke rol in de Centra voor Jeugd en Gezin. Jaarlijks stel ik voor de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin extra middelen beschikbaar, oplopend tot 200 mln. euro in 2011. De helft hiervan komt beschikbaar via de BDU-CJG en de andere helft via het accres van het gemeentefonds.

Vraag 3

Is het waar dat een aantal gemeenten op het maatwerkdeel van de jeugdgezondheidszorg bezuinigt? Zo ja, wat vindt u hiervan? Is het waar dat niet alleen op het maatwerkdeel wordt bezuinigd, maar dat zelfs het uniforme deel onder druk staat? Zo ja, wat betekent dit voor het rijksvaccinatieprogramma? Op welke wijze ziet u toe dat het uniforme deel door alle gemeenten wordt aangeboden?

Antwoord 3

Het maatwerkdeel van de jeugdgezondheidszorg is een integraal deel van het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg, gemeenten moeten dit aanbieden. Mede via het maatwerkdeel krijgt de verdere ondersteuning van het opgroei- en opvoedproces van kinderen vorm. Een goede invulling hiervan vind ik daarom van groot belang. Gezien de extra middelen die gemeenten krijgen voor de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin zou het mij bevreemden als gemeenten hierop bezuinigen. Wel is het zo dat gemeenten zelf bepalen in welke mate zij het maatwerk deel aanbieden. Daarnaast bepalen gemeenten ook zelf hoe zij dit willen aanbieden. Zij doen dit op geleide van de specifieke zorgbehoefte van de jeugdige en de lokale situatie. Gezien de grote verscheidenheid in de problematiek bij de jeugd in de verschillende gemeenten vind ik dit een goede zaak. Gemeenten kunnen variëren in wat zij lokaal aanbieden in het maatwerkdeel, maar mogen zich niet beperken tot alleen het aanbieden van het uniforme deel. De lokale politiek mag en kan daar de gemeente op aanspreken. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet erop toe dat alle gemeenten het basistakenpakket aan alle kinderen aanbieden. Ik heb geen gegevens die laten zien dat de uitvoering van het basistakenpakket onder druk staat. Voor wat betreft het Rijks Vaccinatie Programma (RVP) ontvangen uitvoeringsorganisaties rechtstreeks financiering van het RIVM op basis van daadwerkelijk gezette vaccinaties. Ook bij het RVP is geen sprake van bezuinigingen.

Vraag 4

Wat is uw mening over het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg “Jeugdgezondheidszorg in beweging” 2), waaruit blijkt dat juist risicokinderen uit het oog worden verloren als er minder contactmomenten zijn als gevolg van bezuinigingen?

Antwoord 4

Kerntaak van de jeugdgezondheidszorg is het volgen van de ontwikkeling van alle kinderen om waar nodig extra ondersteuning in te kunnen zetten. Als het zo zou zijn dat de jeugdgezondheidszorg risicokinderen uit het oog verliest doordat zij minder contactmomenten uitvoert dan vind ik dat een negatieve ontwikkeling.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg constateert in het rapport “Jeugdgezondheidszorg in beweging” dat bepaalde gemeenten extra aandacht aan kinderen en gezinnen met risico’s willen besteden en hiervoor ruimte vrijmaken door de werkwijze van de jeugdgezondheidszorg aan te passen of de contactmomenten te verminderen. De inspectie geeft aan hier nauwlettend op toe te zien en de resultaten te toetsen aan vastgestelde criteria. Deze handelswijze waarborgt dat de signalering en zorg bij alle kinderen het niveau houdt dat past bij de risico’s die het kind heeft.

Vraag 5

Wat is uw mening over de brief d.d. 19 april 2009 van de Inspecteur Generaal voor de Gezondheidszorg waarin hij zijn zorgen uit over de bezuinigingen van een aantal gemeenten op maatwerkactiviteiten, en waarin hij waarschuwt voor de gevolgen hiervan voor risicokinderen op latere leeftijd?

Antwoord 5

De Inspecteur-generaal heeft zijn signaal afgegeven in het belang van de veilige ontwikkeling van kinderen. Ik volg de ontwikkelingen bij de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin aan de hand van de rapportages die de gemeenten in het kader van de brede doeluitkering CJG indienen. In het najaar zal ik u nader informeren over de rapportages over 2008, die gemeenten op 1 juli jongstleden voor de eerste maal hebben moeten indienen.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.

Vraag 6

Bent u bereid op korte termijn met de VNG in overleg te gaan en landelijke richtlijnen op te stellen ten aanzien van het maatwerkdeel, waarin minimale eisen voor jeugdgezondheidszorg worden geformuleerd waaraan gemeenten zich dienen te houden?


Antwoord 6

Hiervoor heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat gemeenten een adequaat maatwerkaanbod hebben. Het Besluit WPG geeft hier al een kader voor en professionele richtlijnen kunnen dit verder invullen. Eventuele bezuinigingen door gemeenten op het maatwerkdeel zou ik zorgelijk vinden en niet passend bij de extra financiële middelen die gemeenten krijgen voor de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin. Echter wanneer het gaat om de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten, dan ben ik van mening dat gemeenten het beste inzicht hebben in wat lokaal nodig is. Deze behoeften kennen een grote diversiteit. Ik vind het dan ook terecht dat de verantwoordelijkheid voor de inzet van maatwerk primair bij de gemeenten zelf ligt. Gemeenten dienen te voorzien in voldoende lichte hulp en zorg en adequate gezondheidsvoorlichting en daar lokaal verantwoording voor af te leggen. Het lijkt me in dit kader niet zinvol om met de VNG in overleg te gaan over minimale eisen voor het maatwerkdeel jeugdgezondheidszorg.

1) de Volkskrant, 24 mei 2009
2) Inspectie voor de Gezondheidszorg “Jeugdgezondheidszorg in beweging”, april 2009
3) Schriftelijke vragen Arib, 2009Z05918, d.d. 28 maart 2009