Daling geboorten onder Turken en Marokkanen

Om verschillen tussen etnische groepen te duiden met betrekking tot het aantal geboorten wordt het vruchtbaarheidscijfer gehanteerd. Het vruchtbaarheidscijfer geeft het gemiddeld aantal levendgeborenen onder vrouwen van 15 tot 50 jaar in een bepaalde periode (doorgaans: een kalenderjaar). Het reproductiecijfer bedraagt 2,10: om de bevolkingsomvang stabiel te houden is 2,1 kind nodig.

Er blijkt tussen 2001 en 2007 sprake te zijn onder de autochtonen van een lichte toename is het vruchtbaarheidscijfer van 1,65 naar 1,71. Terwijl bij niet-westerse allochtonen er gemiddeld juist sprake is van lichte daling in deze periode van 2,19 naar 1,92.

Onder de niet–westerse allochtonen blijken er grote verschillen te bestaan in vruchtbaarheidscijfers. Surinaamse vrouwen hebben met 1,58 in 2007 zelfs een lagere vruchtbaarheidscijfer dan autochtone vrouwen. Antilliaanse vrouwen hebben ongeveer dezelfde vruchtbaarheidscijfer als autochtone vrouwen. Opmerkelijk is de daling van het vruchtbaarheidscijfer onder Turkse vrouwen dat in 2007 met 1,77 bijna het vruchtbaarheidscijfer van de autochtone vrouwen is genaderd. Ook bij Marokkaanse vrouwen is er sprake van een opmerkelijke daling van het eertijds hoge vruchtbaarheidscijfer. Bedroeg het vruchtbaarheidscijfer in 2001 nog 3,04, in 2007 was het gedaald tot 2,64. De verwachting is dat mede door stijging van het opleidingsniveau van Marokkaanse jonge vrouwen het vruchtbaarheidscijfer zal blijven dalen.

Bron

  • CBS