Toespraak van minister Donner tijdens de bijeenkomst `Christenen in de politiek` op 6 mei 2009 in Amsterdam

Een kat in een vreemd pakhuis?

De organisatie heeft mij precies een kwartier gegeven om een antwoord te formuleren op vragen die al 2000 jaren geleden werden gesteld. Want het betreft vragen die al voor, op en na palmzondag werden gesteld; “komt ge om het koningschap over Israël te herstellen” met als antwoord: ‘mijn koningschap is niet van deze wereld’. De vraag: ‘is het geoorloofd de keizer belasting te betalen?’met als antwoord: ‘geef de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is.’ En al veel eerder waren die vragen gesteld in de naakte vorm van een verzoeking die er achter verscholen gaat: ‘alle koninkrijken der aarde voor een knieval’ met als antwoord: ‘gij zult de Here uw God aanbidden en hem alleen dienen.’

Over de betekenis van die antwoorden wordt al 2000 jaren gediscussieerd, en ik moet het in een kwartier doen. Daarom val ik maar met de deur in huis. Christelijk geloof is geen politieke doctrine en is geen politiek programma. De boodschap is niet primair of mede bedoeld voor overheden over hoe te handelen. Dat is het verschil tussen het oude en het nieuwe testament; het joodse en het christelijk geloof.

Het geloof is geen maatstaf, laat staan een politieke maatstaf; er valt niet eenduidig uit af te leiden hoe politiek te handelen met de implicatie dat alleen dat beleid christelijk is en al het andere niet. Het geloof geeft geen verplichtende voorschriften voor ons gedrag, maar is een verplichtende inspiratie voor ons leven. Het geloof is niet maatstaf waarmee wij meten, maar de maat waaraan we ooit gemeten zullen worden.

Dat geloof raakt echter wel het hele menselijk denken en doen; dus ook het politiek denken en doen. Vandaar dat vragen naar verenigbaarheid van geloof en politiek – of men geloof wel met politiek mag vermengen – zinloos is. Politiek wordt bedreven door mensen voor mensen en gaat over mensen. En geloof haalt u niet uit mensen. Derhalve zijn de twee onafscheidelijk. Alleen wie mensen slechts uit boeken bestudeert, meent wellicht dat men geloof en politiek kan scheiden; dat men in de politiek het geloof thuis kan laten. Laat mij zo iemand zien en ik laat u een gespleten persoonlijkheid zien. Het is niet mogelijk te zeggen; ‘oh dat is een politieke vraag, daar heeft mijn geloof niet mee te maken.’

Het geloof raakt heel het handelen, maar dat betekent niet dat het geloof mij roept om de politiek in te gaan, om politieke invloed te verwerven en overheid en staat naar mijn geloof te vormen. Kerk en christenheid zijn niet een revolutionaire politieke beweging gericht op het verwerven van macht teneinde deze tot Gods eer te gebruiken en de wereld naar zijn wil te vormen. Dat is vaak geprobeerd in de geschiedenis en steeds geëindigd in iets wat Christus naam alleen maar kon beschamen of erger. ‘Dat maakt de staat tot een hel, dat de mens er een hemel van wil maken’ zei Hölderlin terecht.

Dat geloof heel het handelen raakt, betekent wel dat als wij in een democratie of in enige andere staatsvorm politieke invloed of overheidsmacht hebben, we die ook in overeenstemming daarmee hanteren; het is een verplichtende inspiratie. Daar kan men zich niet aan onttrekken met als argument dat politiek vuile handen maken betekent. Dat er politiek inhoudt compromissen maken, waardoor de zuiverheid van de christelijke boodschap gecompromitteerd wordt. Politiek houdt inderdaad in dat er compromissen gemaakt moeten worden; dat is de essentie van democratische politiek die inherent is aan het streven om in vrede vele uiteenlopende standpunten en overtuigingen met elkaar te verenigen in het gemeenschappelijk belang. Dat is niet hetzelfde als vuile handen maken, ook al is zeker dat wat je ook doet, er kritiek zal zijn. Maar dat compromitteert het geloof niet; integendeel. Het zijn veeleer diegenen die politieke compromissen afwijzen in naam van het geloof, dat geloof compromitteren. Want het is of fundamentalisme dat in naam van het geloof het eigen gelijk aan anderen wil opleggen; of het zijn moderne kluizenaars die uit angst voor het eigen heil zich uit de wereld terugtrekken. Het tweede is minstens zo onchristelijk als het eerste; christelijk geloof houdt in, dienstbaar zijn aan de wereld, niet je eruit terugtrekken; dat geldt in de samenleving en in de politiek.

Maar Christelijk geloof is in de politiek als een kat in een vreemd pakhuis; het is er niet primair voor bedoeld. Juist daarom is het zeer wel bruikbaar en biedt het vernieuwende inzichten. Dat impliceert echter ook dat christelijk handelen zich niet eenvoudig laat omzetten in overheidshandelen; het is en blijft een kat in een vreemd pakhuis. Wat mensen heiligt als het uit geloof gedaan wordt, verandert als het door overheidsmacht wordt opgelegd. Hongerige voeden, dorstige laven, naakten kleden, zieken bezoeken; de werken van barmhartigheid strekken tot Gods eer als ze eigener beweging uit geloof worden gedaan, maar het heiligt niemand en dient tot geen eer als door de wet worden opgelegd; zeker de wetgever niet en ook niet wie de wet naleeft. Dat is niet anders als de staat naakten kleedt, armen voedt, dorstigen laaft op kosten van de belastingbetaler. Dat geldt niet minder voor andere regels van christelijke ethiek: vergeven, vreemdelingen opvangen, ‘de andere wang’ toe keren. Dat is goed als mensen het doen, maar verkeerd als de overheid het doet. Als de staat schuldenaren vergeeft, genade voor recht laat gelden, alle vreemdelingen toelaat, of het onverwachte doet en ‘de andere wang’ toekeert, dan beantwoordt dat niet aan haar functie en legt lasten neer bij mensen die mogelijk heel ander opvattingen hebben. Het handelen van overheden luistert naar andere beginselen dan die van naastenliefde, deugdzaamheid en ethiek. Men beslist voor anderen over anderen en gebruikt daarbij dwang en zonodig geweld.

De betekenis van christenen in de politiek moet dan ook niet in de eerste plaats worden afgemeten aan de groei van zorg, de hoogte van uitkeringen, de omvang van ontwikkelingshulp en het ruime toelatingsbeleid voor vreemdelingen. Versta mij wel; ook dat is van belang, maar dat berust niet op naastenliefde, maar op de visie op mens en samenleving en de rol daarin van de overheid.

In die eigen visie op mens en samenleving en in de implicaties daarvan voor het beleid, ligt de bijzondere bijdrage van christenen in de politiek. Dat is in de loop van de tijd vertaald in begrippen, beelden en concepten, zoals publieke gerechtigheid, soevereiniteit in eigen kring, een verantwoordelijke samenleving,. Daarover is veel geschreven en het zou mij niet lukken dat in de mij nog resterende minuten samen te vatten. Laat ik daarom proberen enkele belangrijke verschillen aan te duiden.

Het meest essentiële verschil is gelegen in het mens en –wereldbeeld. Het Christelijk geloof – en daarmee politiek die daarvan uitgaat – berust op een wezenlijk ander mens- en wereldbeeld dan het moderne mensbeeld; het beeld van de zichzelf genoegzame, vrije mens die zich zelf tot norm is en zichzelf de norm stelt. Het christelijk denken gaat uit van de mens, Adam, die als persoon geschapen werd, maar waarvan duidelijk was dat het niet goed is dat hij alleen is; mensen zijn zelfredzaam maar ook hulpbehoevend. Zij behoeven wederzijds elkaars hulp en steun, en zijn elkaar daarbij wederzijds tot verantwoordelijkheid. Mensen zijn in die visie niet zelf de norm; ze zijn naar Gods beeld geschapen, daaraan ontlenen ze hun waarde, waardigheid en normen. Tegen de achtergrond worden verschillende kenmerken van christelijk politiek denken en doen hopelijk beter verklaarbaar.

· Vandaar dat er geen tegenstellingen bestaan tussen individu en gemeenschap, recht en plicht, vrijheid en gebondenheid. Tegenstelling waar het modern mensbeeld steeds in vast loopt en die dan met mensenrechten en sociale contracten overbrugd moeten worden. Het zijn geen tegenstellingen, maar keerzijden van dezelfde verhoudingen; de een bestaat niet zonder de ander.

· Het verklaart ook waarom in christelijk politiek denken niet markt of overheid als centrale dynamiek in de samenleving gezien worden. Ze zijn nodig, maar de samenwerking, wederzijdse steun en verantwoordelijkheid tussen mensen vormt de motor van de samenleving. Het zijn niet eigen belangen via de markt of verplichtingen via de overheid, waarop ons samenleven met anderen berust, maar de samenwerking die vrijwillig gegeven wordt en die berust op wederzijdse inschikkelijkheid.

· Vandaar dat in het christelijk denken hulp en steun centraal staan, maar dan vooral door onderlinge organisatie. Echte hulp en steun vereist aanzien des persoons; de overheid in de moderne rechtstaat handelt zonder aanzien des persoons en kan in die zin geen echte hulp en steun bieden – hooguit financiële. Dat proberen we dan weer weg te poetsen door maatwerk van de overheid te eisen; maar dat leidt dan weer tot de ene regel op de ander, want het maatwerk moet wel geregeld zijn. Daarom moet steun en hulp in de eerste plaats tussen mensen onder elkaar gezocht worden; dat vergt ruimte voor eigen handelen en eigen verantwoordelijkheid en voor eigen fouten.

· Het verklaart ook waarom de samenleving vooral centraal staat als sturende kracht; niet de overheid of de markt. De mens kan niet door wetgeving het eigen lot in handen nemen en de eigen toekomst inrichten, of zijn verantwoordelijkheid daarvoor aan de blinde krachten van de markt overlaten. Onze toekomst groeit uit het handelen en samenwerken van velen, en daarom moet men de richting die een samenleving neemt niet lichtvaardig trachten bij te sturen. Die samenleving komt ook niet alleen in democratisch vertegenwoordigende organen tot uitdrukking, maar vele maatschappelijke verbanden organisaties, ondernemingen en belangengroepen.

· Tegen die achtergrond wordt verklaarbaar waarom persoonlijke verantwoordelijkheid en niet wettelijke systemen bepalend zijn voor het functioneren van de samenleving. Het moderne denken gaat uit in het zoeken naar systemen die rechtvaardigheid, algemene belangen en de kwaliteit van de samenleving waarborgen, en alle andere dingen die we wensen. Dat miskent dat bedachte systemen van wetten, regels en instituten niet de eigen verantwoordelijkheid kunnen vervangen als waarborg van de moraliteit, kwaliteit en menselijkheid van onze samenleving. Vandaar ook de nadruk die in christelijk politiek denken wordt gelegd op publieke moraal als ondersteuning voor mensen die als dragers van waardigheid en verantwoordelijkheid, die waarborg moeten bieden die het systeem niet kan geven. Als ergens in deze tijd het moderne denken vastloopt dan is het in het vertrouwen in de menselijke rede en de systemen die daarmee bedacht worden, als sturing van de samenleving en waarborg van de kwaliteit daarvan.

· Vandaar, tot slot, dat de uiteindelijke waarde van het politiek streven niet gezocht wordt in individuele vrijheid en emancipatie, maar in menselijke waardigheid, gemeenschappelijk belang en publieke gerechtigheid. Essentie is niet om mensen rechten te geven, maar om mensen tot hun recht te laten komen, hun waardigheid te beschermen en ze in staat te stellen, samen met anderen, hun bestemming in dit leven te realiseren.

Ik kan nog even doorgaan. Hopelijk is duidelijk dat het om wezenlijke verschillen gaat. Wat mogelijk opvalt is dat ik het niet heb over de uitkomsten; over welke rechten gecreëerd moeten worden, hoe de wereld verbeterd moet worden, het klimaat gered en het onrecht bestreden. Dat klopt; die vraagstukken zullen verschillen in de tijd en naar de maatschappelijke mogelijkheden en ontwikkeling. Het eigene van christelijk politiek denken is vooral gelegen in de bril waardoor men naar de samenleving en haar problemen kijkt en het perspectief dat men kan bieden om er uit te komen, waardoor men met betere uitkomsten kan komen. Dat geldt niet alleen de zienswijze, maar ook de aanpak. Ook dat levert wezenlijke verschillen op met de meer traditionele aanpak. Ik noem er drie[1]:

· Het christelijk geloof berust op geloof in de opstanding; geloof in iets wat lijkt te strijden met de natuur en onze ervaring. Ik ga daar niet verder op in. Maar het dient ook in de politiek de moed en de kracht te geven, om zich niet neer te leggen bij wetmatigheden, bij het determinisme van sociale mechanismen en maatschappelijke krachten, bij onvermijdelijkheden en materiële werkelijkheid; die hebben uiteindelijk niet het laatste woord.

· Een ander element is wat ik de ethiek van ‘de andere wang’ noem. Essentie daarvan is niet het weerloos ondergaan van geweld, maar in het doen van een onverwachte stap naar de ander toe. In die context staat het; doe niet als iedereen: kwaad met kwaad vergelden en goed met goed, maar doe het onverwachte naar de ander toe. Het kan uitkomst bieden in situaties die geheel zijn vastgelopen. Denk aan de reis van Sadat naar Israël en de vrede die daaruit resulteerde. Zo zijn er meer voorbeelden.

· Een derde element is de wetenschap dat het uiteindelijk niet van ons afhankelijk is. We hoeven niet bij alles het perfecte te realiseren. Dat zal niet lukken en het miskent dat de geschiedenis verder gaat. Wie na ons komen zullen ook het hunne bijdragen. Dat biedt vaak een bevrijding van de druk dat alles af moet zijn.


Ik laat het hierbij. Hopelijk is duidelijk, althans tenminste aannemelijk, dat specifieke van het politiek denken en doen van christenen in de politiek in mijn ogen, vooral gelegen is in de bril waardoor men naar de samenleving en haar problemen kijkt en het perspectief dat men heeft.

Christelijk geloof en politiek; het blijft een kat in een vreemd pakhuis, daardoor kent de kat misschien iets minder de plaatselijke gebruiken, maar ziet ze tegelijk beter de verschillen; beter wat nodig is, en daardoor mogelijk betere uitkomsten.

Daarin ligt ook besloten waarom ik meen dat dit het beste tot zijn recht komt in een politieke partij die uitgaat van dat christelijk denken en doen . Als het om uitkomsten gaat, laten zich altijd medestanders vinden. Daar berusten politieke coalities op. Maar daaraan vooraf gaat de analyse van wat de problemen zijn, wat mensen behoeven en wat mogelijke oplossingen zijn. Dat vereist eenzelfde bril en een zelfde benadering van de vraagstukken. Gegeven dat in mijn ogen juist met betrekking tot die aspecten christelijk politiek denken vaak een wezenlijk andere invalshoek en aanpak heeft, is het effectiever om je op die basis te organiseren. Iemand van Groen Links zal veel van wat hij wil ook bij anderen vinden, maar daarom wordt hij nog geen lid van de PvdA of de VVD.

Dat is de pragmatische verklaring. Er is meer. Uiteindelijk gaat het ook om de vraag hoe we in de samenleving staan; als burger en als christen. Voor wie – als ik – uiteindelijk het laatste als het zwaarstwegend ziet, zal daarom politieke partijvorming ten behoeve van de eerste rol, die van de burger, in het verlengde plaatsen van de tweede rol.



[1] Deze drie elementen zijn niet uitgesproken