Convenant G4/stroomlijning jeugdbeleid

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJenG/SenS-2923457


28 april 2009
Betreft convenant G4/stroomlijning jeugdbeleid

Geachte voorzitter,
Bij de behandeling van de begroting Jeugd en Gezin 2009 heeft uw Kamer de motie Bouchibti aangenomen (31 700 XVII nr. 17). Deze motie roept de regering op tot het sluiten van een convenant met de G4, over ontkokering en ontschotting van het lokale jeugdbeleid om zo tot een doorbraak te komen in het lokaal jeugdbeleid.

De motie sluit goed aan op mijn brief van 7 november 2008. In die brief ben ik ingegaan op de wijze waarop gemeenten de middelen op terreinen als jeugd, onderwijs, zorg en welzijn ontschot kunnen inzetten, en de mogelijkheden van verdergaande bundeling en stroomlijning. Uit de inventarisatie blijkt dat het overgrote deel van de specifieke uitkeringen richting gemeenten inmiddels gebundeld is, gebundeld zal worden, danwel wordt overgeheveld naar het Gemeentefonds. Zo worden de middelen voor het Grote Stedenbeleid gedecentraliseerd, waardoor ook de grote steden meer armslag krijgen.

Zoals ik in het Algemeen Overleg op 8 april 2009 heb aangegeven, heb ik mede ter uitvoering van de motie Bouchibti in aanvulling hierop, met de wethouders van de G4 overleg gevoerd om tot bestuurlijke afspraken te komen. De wethouders hebben hierin aangegeven vooral behoefte te hebben aan meer mogelijkheden om regie te kunnen voeren op de jeugdketen. Het gaat de wethouders daarbij specifiek om meer regie ten aanzien van de zorg aan jeugdigen met een licht verstandelijke beperking of geestelijke aandoening (jeugd-LVG en jeugd-GGZ). Deze zorg wordt gefinancierd uit de AWBZ en Zorgverzekeringswet. Ik heb aangegeven dat overheveling van deze middelen naar de G4 zich slecht verdraagt met bestaande wettelijke kaders en vooruit loopt op het standpunt over de werking van de jeugdzorg. Om de positie van gemeenten te versterken ben ik wel voornemens om in de wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin, vast te leggen dat de gemeenten de regierol krijgen over de jeugdketen. Instanties dienen onder regie van de gemeente te komen tot niet-vrijblijvende samenwerkingsafspraken. Indien zij, ondanks de gemaakte afspraken, knelpunten in de coördinatie van de zorg niet kunnen oplossen, en de jeugdige dringend zorg behoeft, krijgt de burgemeester in dit voorstel de bevoegdheid om een instantie op het terrein van de jeugdgezondheidszorg of het maatschappelijk werk of bureau jeugdzorg aan te wijzen en te belasten met deze coördinatie. De aldus aangewezen instelling is ervoor verantwoordelijk dat de benodigde zorg daadwerkelijk wordt verleend.

Voor de volledigheid merk ik hierbij op, dat ik op 8 juli 2008 reeds een convenant heb gesloten met de gemeente en stadsregio Rotterdam, over verbetering van de werking van de jeugdketen. Met Rotterdam kijk ik nu ook naar de wijze waarop de samenwerking tussen zorginstellingen en beroepsonderwijs kan worden versterkt. De aanpak bestaat onder meer uit het inzichtelijk maken van de bestuurlijke, regeltechnische en financiële belemmeringen die moeten worden opgelost om tot een goed aanbod te komen dat is afgestemd op de vraag van de doelgroep.

Gegeven het voorafgaande heeft een convenant, ook naar het oordeel van de wethouders van de G4, op dit moment weinig toegevoegde waarde. Ik blijf constructief aan de slag met de wethouders over verbeteringen in de jeugdketen en de specifieke situatie van de grote steden.

Hoogachtend,
de minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet