Antwoord op een kamervraag over stoppen met de politieopleiding door aspiranten van Turkse en Marokkaanse afkomst

Tijdens het wetgevingsoverleg Politie op 10 november 2008 heb ik toegezegd u een brief te sturen met informatie over de vraag of en waarom bij het Korps Amsterdam-Amstelland aspiranten van Turkse en Marokkaanse afkomst gestopt zouden zijn met de opleiding na ophef bij het Korps Rotterdam-Rijnmond.

De ophef waaraan op 10 november 2008 werd gerefereerd, betreft het ontslag van een brigadier uit het korps Rotterdam-Rijnmond als gevolg van het heimelijk inwinnen van informatie door de Marokkaanse overheid.

Naar aanleiding van uw vraag heb ik contact opgenomen met het Korps Amsterdam-Amstelland. Daarnaast heb ik in een breder verband de Politieacademie en het Nederlands Politie Instituut (NPI) om informatie gevraagd over het verloop onder aspiranten met een Turkse en Marokkaanse afkomst.

Uit informatie van de Politieacademie blijkt dat er over het algemeen jaarlijks enkele duizenden aspiranten in opleiding zijn, waarvan zich elk jaar een klein percentage terugtrekt uit de opleiding.

Terugkomend op uw specifieke vraag kan ik u melden dat in de periode september 2008 tot en met december 2008 twaalf aspiranten (bij drie korpsen) van Turkse dan wel Marokkaanse afkomst hun politieopleiding hebben beëindigd. Zo blijkt uit de informatie van de Politieacademie, het NPI en het Korps Amsterdam-Amstelland. Uit diezelfde informatie blijkt echter geen aanwijsbare relatie te zijn tussen het vertrek van deze aspiranten en mogelijke activiteiten van de Turkse of Marokkaanse overheid. Voorts zijn mij geen indicaties bekend waaruit zo’n verband zou kunnen worden afgeleid.


Het hierboven genoemde twaalftal aspiranten vormt voor mij extra aanleiding om in het kader van diversiteit het verloop van aspiranten met een allochtone afkomst nauwgezet te blijven monitoren. Dit met het oog op de afspraak die met Korpsen hierover is gemaakt, namelijk dat er per eind 2010 landelijk gemiddeld 8,5% mensen met een allochtone afkomst werkzaam zijn bij de politie.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

Mevrouw dr. G. ter Horst