IGZ onderzoek naar AIO's

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten- Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

MEVA/ABA- 2917286

6 maart 2009

Eind 2007 en begin 2008 waren er signalen van hoge werkdruk bij assistenten in opleiding tot specialist (AIOS). Mede als gevolg van de lange dagen die zij maken en de intensiteit van de opleiding zou een groot aantal AIOS burn-outklachten vertonen. Dat was aanleiding voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Arbeidsinspectie te vragen opnieuw de naleving van de werk- en rusttijden te controleren en aandacht te besteden aan de werkdrukproblematiek van deze doelgroep. Hierop aansluitend heeft de IGZ een verkennend onderzoek gedaan naar de borging van de kwaliteit van de zorg in de functie-uitoefening van arts-assistenten. Naar aanleiding van de conclusies van de IGZ bericht ik u als volgt. De Arbeidsinspectie rapporteert separaat over de resultaten van haar onderzoek.

De IGZ heeft de omstandigheden onderzocht waaronder arts-assistenten in opleiding functioneren. In veel ziekenhuizen ontbreekt nog protocollering voor arts-assistenten, met name voor ANW-diensten en is de voorbereiding op de eerste ANW-dienst niet overal goed geregeld. Daarentegen is de bereidheid van de achterwachten/supervisoren om de arts-assistent bij te staan groot, zowel binnen als buiten kantooruren. Met de IGZ ben ik van mening dat assistenten goed moeten weten waar zij aan toe zijn. De IGZ concludeert dat het in de ziekenhuizen niet zozeer gaat om het ontwikkelen van protocollering, maar veeleer om het “doen wat we weten”: het in de praktijk toetsbaar doorvoeren van wat noodzakelijk is en zorgdragen voor borging van dit beleid. De IGZ adviseert de brancheorganisaties om ten behoeve van de ziekenhuizen de richtlijnen verder uit te werken tot werkinstructies, waarin de specifieke bevoegdheden, rechten en plichten ten aanzien van de communicatie met de achterwachten of supervisoren of te consulteren specialismen, alsmede de bekwaamheid ten aanzien van medicatieprescriptie en medische apparatuur worden omschreven. Ook dient de arts-assistent goed voorbereid te zijn op de ‘eerste’ dienst: een goede theoretische voorbereiding, gepaard gaande met een aantal malen meelopen met een senior-assistent en het verstrekken van een goede handleiding.
In het kader van verantwoorde zorg en de inspanningen op het terrein van patiëntveiligheid, ben ik van mening dat dit normenkader een snelle en duidelijke follow-up vereist. Dit geldt temeer tegen de achtergrond van het opleidingfonds. Via het opleidingsfonds stel ik immers substantiële bedragen (circa euro 0,8 mln voor een zesjarige opleiding) beschikbaar die bedoeld zijn voor het opleiden van specialisten op een kwalitatief hoog niveau zonder dat de bedrijfsvoering dominant is.

De resultaten van dit onderzoek zijn door de IGZ met de betrokken brancheorganisaties besproken en dit heeft tot de volgende initiatieven geleid.

  • De Orde van Medisch Specialisten, de Jonge Orde en de LVAG hebben aangegeven dat zij protocollen en landelijke modellen ontwikkelen om duidelijkheid te verschaffen.

  • De IGZ zal de voortgang monitoren en mij hierover rapporteren. Ik hecht eraan dat de brancheorganisaties (NFU, NVZ, OMS, Jonge Orde en LVAG) hun ondersteunende acties voor de zomer hebben afgerond zodat er voldoende tijd is voor de toetsbare implementatie bij de ziekenhuizen in de tweede helft van 2009.

  • Voorts dient de feitelijke toepassing binnen instellingen te worden getoetst door de IGZ De IGZ zal dit onderwerp in de jaargesprekken nadrukkelijk toetsen en daarbij nagaan of het ziekenhuis voldoet aan de voorwaarden voor het verantwoord kunnen laten functioneren van arts-assistenten, overdag en in ANW. Indien de implementatie van de richtlijnen onvoldoende tot stand komt, zal de IGZ handhavend optreden.

Tot slot zal ik bezien of het via de subsidieverlening in het kader van het opleidingsfonds mogelijk is te bevorderen dat de gewenste veranderingen tot stand komen. Ik denk daarbij aan het stellen van de vereiste bij de aanvraag van een subsidie dat bovengenoemde protocollen aantoonbaar aanwezig zijn. Daarnaast zal ik bezien of de subsidieregeling zodanig kan worden aangescherpt dat bij overtreding van de Arbeidstijdenwet terugvordering van het verleende subsidiebedrag plaatsvindt.

Ik zal de Kamer voor de zomer over de voortgang rapporteren.

Hoogachtend,

de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink