'Zero tolerance' tegen meisjesbesnijdenis

Aan het begin van de Zero Tolerance Conferentie in Utrecht vertelde staatssecretaris Bussemaker welke instrumenten zij wil inzetten in de strijd tegen meisjesbesnijdenis (vrouwelijke genitale verminking). De Nederlandse aanpak berust op twee pijlers: preventie en repressie. Maar ook in Europa en daarbuiten staat VGV op de agenda. ‘Vrij zijn van VGV is een mensenrecht’, stelde de staatssecretaris. ‘Wij hebben de plicht daar alles aan te doen wat binnen onze mogelijkheden ligt.’

Dames en heren,

“Vrouwelijke Genitale Verminking is niets minder dan een zeer ernstige verminking van het lichaam, met blijvende lichamelijke en vaak ook psychische gevolgen. Daarom is het in ons land verboden en strafbaar. Dat zou eigenlijk over de hele wereld moeten gelden. Vrij zijn van VGV is een mensenrecht.” Met deze woorden besloot ik vorig jaar mijn toespraak op de Zero Tolerance conferentie tegen Vrouwelijke Genitale Verminking in Den Haag.

Vandaag zijn we weer bij elkaar – in Utrecht dit keer. Centraal staat wat we tot nu toe in Nederland en andere landen hebben bereikt en de bijdrage van jongeren daaraan.

Ik wil eerst met u stilstaan bij de resultaten van de pilots VGV in zes steden. Daarna presenteer ik de resultaten van een onderzoek naar 44 adviesvragen en meldingen over VGV. Als laatste wil ik kort ingaan op de nationale en internationale ontwikkelingen in de strijd tegen VGV.

De Nederlandse aanpak berust op twee belangrijke pijlers: preventie en repressie. Dit betekent aan de ene kant goede voorlichting en optimale kennis van VGV binnen zowel de risicogroepen als alle verschillende beroepsgroepen om VGV te voorkomen. Daarnaast kunnen middelen als de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het ‘medisch certificaat’ bijdragen aan de strafbaarstelling van VGV.

Allereerst de zes pilots die drie jaar hebben gelopen in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Tilburg en Eindhoven. Doel van de pilots was om te leren wat lokaal en landelijk nodig is om VGV actief te bestrijden.

Daarover heb ik vorige week een belangrijke evaluatie naar de Tweede Kamer gestuurd. Er is voldoende om tevreden over te zijn. Een kleine greep uit de goede resultaten: risicogroepen zijn bereikt, de Jeugdgezondheidszorg is voldoende toegerust, de samenwerking binnen beroepsgroepen – zoals verloskundigen, artsen, leerkrachten en de politie – is verstevigd en komt op gang tussen beroepsgroepen, het gespreksprotocol wordt gebruikt en er wordt geregistreerd.

Bijzonder is de bijdrage van de sleutelfiguren uit de eigen gemeenschap die in de pilots sterk naar voren komt. Zij verrichten aan de basis belangrijk werk. Ze spreken de taal en begrijpen de cultuur. Zij benaderen gezinnen en meisjes, stellen meisjesbesnijdenis aan de orde en zorgen voor voorlichting. Kortom, zij zijn onmisbaar om dit beladen onderwerp binnen de risicogroepen bespreekbaar te maken.

De pilots zijn met een half jaar verlengd om uit te werken hoe deze lessen in de rest van het land kunnen worden ingevoerd. Ik wil dit samen met betrokken partijen – zoals de GGD, Pharos en FSAN – handen en voeten geven. Hiervoor is op 3 maart a.s. een bijeenkomst gepland, waar ik hoge verwachtingen van heb.

Ik kom aan mijn tweede punt: het onderzoek naar 44 adviesvragen en meldingen over VGV. Deze meldingen zijn tussen 1 juli 2007 en 1 maart 2008 binnengekomen bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en de Raad voor de Kinderbescherming. Het doel was om een helder beeld te krijgen waar de meldingen vandaan komen, hoe ze worden afgehandeld en waarom er wel of geen aangifte wordt gedaan.

Dames en heren,
Hier wringt de schoen. Want tot op heden zijn er wel meldingen gedaan van vermoedens van VGV en toch is er in Nederland nog nooit iemand vervolgd of strafbaar gesteld voor meisjesbesnijdenis. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, waar dit wel het geval is. Hoe pijnlijk of vervelend ook, om de aanpak te kunnen verbeteren, wilde ik weten wat hiervan de oorzaak is.

Uit het onderzoek blijkt hoe lastig het is om helder te krijgen of adviesvragen en meldingen van vermoedens van VGV wel of niet gegrond zijn. De meldingen en adviesvragen betroffen 27 gezinnen, waarvan 13 gezinnen uit Somalië. Deze gezinnen telden in totaal 51 meisjes, waarbij de leeftijd tussen 0 en 17 jaar ligt. Bij vijf gezinnen was na het onderzoek geen risico meer van VGV. In zes gevallen blijft daarover echter twijfel bestaan. In één gezin, waar sprake was van gezinsproblematiek, kwam tijdens het raadsonderzoek aan het licht dat de twee dochters – waarschijnlijk – zijn besneden voor ze in Nederland kwamen. Bij 14 gezinnen ging het alleen om adviesvragen. Omdat het AMK dan slechts tijdelijke bemoeienis heeft, is niet bekend hoe deze zaken zijn afgehandeld. Bij twee gezinnen heeft de Raad geen duidelijkheid kunnen krijgen over vermoedens van VGV.

Ondanks deze uiteenlopende afhandeling van de meldingen zijn de onderzoekers van mening dat de meeste zaken “redelijk adequaat” zijn afgehandeld. Medewerkers van de AMK’s en de Raad hebben gesproken met de ouders, vermoedens van VGV uitgebreid onderzocht en in sommige dossiers is de mogelijkheid van aangifte aan de orde geweest. Al heeft dat nooit tot daadwerkelijke aangifte geleid.

Een van de conclusies is dat de kennis over VGV bij de AMK’s en de Raad beter kan. Met name de kennis over risicolanden, de vormen van VGV, de leeftijd waarop het gebeurt en de strafbaarheid moet worden uitgebreid. De onderzoekers raden ook aan het bestaande handelingsprotocol te herzien. Daarin zouden in ieder geval strafbaarheid en nazorg van besneden meisjes moeten worden opgenomen.

Kortom, het onderzoek toont aan dat er nog genoeg te doen is. De uitkomsten bieden voldoende aanknopingspunten om de ketensamenwerking en de afhandeling van meldingen te verbeteren.

Hoe gaan we dat bereiken?
Ik heb vandaag met mijn collega’s Rouvoet voor Jeugd en Gezin en Hirsch Ballin van Justitie een aantal acties aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer. Het gaat om deskundigheidsbevordering door opleiding en training van medewerkers, de aanstelling van aandachtsfunctionarissen bij de AMK’s en de Raad, aanpassing van het handelingsprotocol en betere samenwerking tussen de ketenpartners.

Daarnaast laten we de haalbaarheid van het Franse voorbeeld van het ‘medisch certificaat’ onderzoeken. Daarin verklaren ouders op vrijwillige basis hun dochter(s) niet te laten besnijden tijdens verblijf in het land van herkomst. Tijdens een werkbezoek aan Parijs heb ik geleerd hoe effectief dit middel is. Zo kunnen de ouders met dit document de druk weerstaan van de eigen familie en gemeenschap in het land van herkomst. Tegelijkertijd kunnen de instanties hier de risico’s op VGV verminderen door ouders te wijzen op de strafbaarheid van VGV. Bovendien hebben artsen met deze verklaring de mogelijkheid om meisjes bij terugkomst te onderzoeken als daar aanleiding voor is.

Maar dat is niet het enige wat we van plan zijn in de aanpak van VGV. Want samen met Rouvoet en Hirsch Ballin heb ik eind vorig jaar ook de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aangekondigd. Professionals die in aanraking komen met VGV, moeten in staat zijn om vermoedens van VGV te herkennen en te signaleren. En vervolgens moeten ze adequaat handelen.

Dat betekent concreet dat als een arts, een docent of een leidster van een peuterspeelzaal VGV vermoedt, hij of zij iets met die wetenschap moet doén. Bijvoorbeeld het informeren van collega’s of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling inschakelen. De meldcode wordt verplicht, waarbij geldt “melden, tenzij”. Beroepsgeheim en privacywetgeving zijn dan géén reden meer om niéts te doen.

Er worden dus verschillende instrumenten ingezet in de strijd tegen VGV. Van deskundigheidsbevordering tot een verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Van aandachtsfunctionarissen tot het ‘medisch certificaat’. Deze instrumenten zijn alleen succesvol met goede samenwerking tussen de ketens. Alleen dan kunnen we VGV voorkomen, of – wanneer we constateren dat het toch heeft plaatsgevonden – strafrechtelijk optreden.

Wat zijn de plannen in de internationale strijd tegen VGV?
Zoals ik al zei spreekt het Franse ‘medische certificaat’ mij aan. Maar er zijn meer goede voorbeelden. Zo zijn er in Frankrijk al meerdere daders opgespoord, vervolgd en bestraft. Noorwegen voert een actief beleid ter voorkoming van VGV in diverse Afrikaanse landen en in Engeland looft de politie tipgeld uit aan personen die informatie hebben over besnijdenispraktijken. En wellicht kunnen andere landen iets leren van onze aanpak in de zes proefregio’s. Maar nog geen enkel land heeft een sluitend antwoord op VGV. Daarom wil ik later dit jaar een Europese bijeenkomst organiseren, waar we in Europees verband best practices uit kunnen wisselen.

Maar het aanpakken van VGV beperkt zich niet alleen tot Nederland of Europa. Ook de landen van herkomst spelen een belangrijke rol. Dat blijkt ook wel uit de indringende en confronterende film over meisjesbesnijdenis in Burkina Faso. Lokale gemeenschappen en jongeren kunnen een belangrijke rol spelen. De jonge meisjes die worden besneden kunnen zich niet verzetten tegen deze misdaad. Daarom komen hun oudere broers en zussen in actie. Zij maken het onderwerp bespreekbaar, geven voorlichting en gaan met de lokale gemeenschappen in gesprek. Kennisoverdracht is het sleutelwoord in de strijd tegen deze afschuwelijke vorm van verminking.

Dames en heren, ik ga afsluiten.

Vrij zijn van VGV is een mensenrecht. Wij hebben de plicht daar alles aan te doen wat binnen onze mogelijkheden ligt. Dat doen we met alle eerdergenoemde acties. VGV staat op de agenda, in Nederland, in Europa en internationaal. Alleen op die manier kunnen we de strijd tegen VGV aan. En daar gaan we samen mee door. Want alleen dan kunnen we jonge meisjes en vrouwen een toekomst bieden zonder risico op VGV, in Nederland en hopelijk ook ver daarbuiten.

Ik wens u een leerzame en inspirerende dag toe.

Dank u wel voor uw aandacht.