Toespraak minister Donner op 26 januari 2009 tijdens tekenen overeenkomst om 400 Wajongers aan werk te helpen in regio Helmond

Dames en heren,


Arbeidsingeschikten, het is een mooie vondst. Het geeft aan waar het om gaat. Mensen inschakelen op basis van wat ze wel kunnen, en niet inschakelen op basis van wat ze niet kunnen. Dat vereist dat we mensen steunen en stimuleren bij het ontwikkelen van hun vaardigheden, maar het vergt ook dat we vanuit het werk op de vaardigheden toegesneden plaatsen krijgen. In het proces van rationalisatie en stijgende loonkosten zijn we steeds meer eisen gaan stellen aan de arbeidsplaatsen die er zijn, met als gevolg dat steeds meer en steeds algemenere vaardigheden worden verlangd. Een groeiende groep mensen kan daar vanwege fysieke of geestelijke beperkingen niet in mee ontwikkelen. Daar moet opnieuw ruimte voor worden gevonden: die mensen moeten worden ingeschakeld in de arbeidsorganisatie en de mensen die daar werken zullen daarvoor moeten inschikken. En wat blijkt? Veel arbeidsorganisaties die dat proces zijn doorgegaan ervaren de meerwaarde van het op deze wijze plaatsen van niet-standaard werknemers in de organisatie.

Het is vreemd om hier vandaag te moeten spreken over werkgelegenheid en inschikken op een moment dat het ene grote bedrijf na het andere aankondigt dat men honderden of duizenden werknemers zal moeten afstoten. Toch is de wijze waarop we er vandaag over spreken de enige wijze om die problematiek aan te pakken. Wat er op dit moment gebeurt is beangstigend. Werkgevers en werknemers die moeten afstoten wat ze gezamenlijk hebben opgebouwd. Ieder is dan geplaatst voor de vraag: hoe verder?

Tien dagen geleden heeft het kabinet een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de aanpak van de arbeidsmarktvraagstukken. Die brief sluit in wezen aan bij de aanpak die we vandaag bespreken. Niet aanknopen bij wat er niet is, maar ontwikkelen wat er wel is. Geen werkgelegenheid behouden waar geen werk is, maar werk zoeken en ontwikkelen en daar werkgelegenheid van maken. Vandaar dat we moeten inzetten op arbeidsmobiliteit, op trajecten van werk naar werk, op scholing en op nieuwe vormen van flexibiliteit en zekerheid.

We moeten alles op alles zetten om te voorkomen dat mensen te lang zonder werk thuis zitten. Nog mooier: als werknemers helemaal niet in de WW komen, maar direct van hun oude naar hun nieuwe baan kunnen worden bemiddeld. Daar waar er nog vacatures en kansen zijn om mensen snel aan ander werk te helpen. We mogen dit moment dan ook niet verloren laten gaan. Mobiliteitscentra zullen de komende tijd veel werk moeten verzetten om de schade als gevolg van de crisis, zowel voor individuele werknemers als voor de gehele samenleving, zo beperkt mogelijk te houden.

Straks wordt een afspraak ondertekend om in de regio Helmond vierhonderd mensen met een Wajong-uitkering aan een gewone baan bij een gewone werkgever te helpen. Met dit initiatief wordt in feite vooruitgelopen op de nieuwe Wajong. Een wetsvoorstel voor die nieuwe Wajong ligt nu voor behandeling in de Tweede Kamer. In dit voorstel wordt geregeld dat jongeren met een beperking maximale ondersteuning krijgen bij het vinden van een baan. Hierdoor hebben zij meer uitzicht op werk en zijn zij minder afhankelijk van een uitkering.

De Wajong is nu vooral een inkomensregeling. Jongeren met een beperking krijgen vrijwel automatisch een uitkering. Het loont dan niet altijd om te gaan werken. Ik wil dit met het wetsvoorstel omdraaien: werk moet voorop komen te staan. En werk moet ook lonen. Wajonger die zelf tot 20 procent van het minimumloon kunnen verdienen krijgen van de overheid een aanvulling tot 75 procent van het minimumloon. Verdienen zij meer dan 20 procent van het minimumloon dan mogen zij de helft van iedere ‘extra’ verdiende euro houden.

Wat mij betreft moeten we ook niet te vroeg besluiten dat iemand levenslang arbeidsongeschikt is. Nu vindt de keuring voor de Wajong plaats op 18-jarige leeftijd. Voorgesteld wordt om de definitieve keuring naar de leeftijd van 27 jaar uit te stellen. Tussen de 18 en 27 jaar ontwikkelen mensen zich nog volop. Dan is 18 jaar wel erg vroeg om zo’n zwaar oordeel - arbeidsongeschikt - over iemand te vellen. Zo’n tien jaar later is dat veel beter te beoordelen.

Kortom: het wetsvoorstel is gericht op het ontwikkelen van wat mensen met een beperking wel kunnen. Door ondersteuning, door de tijd te nemen, krijgen zo meer mensen met een beperking kansen op werk, op een zelfstandig bestaan en op ontplooiing.

Maar we moeten wel werk en plaatsen vinden. Op dit moment hebben ongeveer 170.000 mensen een Wajong-uitkering. Gaan we op de huidige voet voort, dan loopt hun aantal op tot een half miljoen in 2050. Aan uitkeringen kost dat dan zo’n vijf tot zes miljard euro per jaar. 2050 lijkt nog ver weg. Maar willen we hier de toekomstige generaties mee belasten? Wat mij betreft is het antwoord: nee. En dat hoeft ook helemaal niet. Want hoewel de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt de komende jaren niet gunstig zijn, zullen we op de langere termijn iedereen die kán werken ook echt nodig hebben. Vanaf volgend jaar gaat de babyboomgeneratie van kort na de Tweede Wereldoorlog met pensioen. Daardoor ontstaan honderdduizenden vacatures.

Die moeten worden opgevuld, al is het door de economische crisis wellicht niet voor honderd procent. Dat lukt niet alleen met de jongeren die van school komen en de arbeidsmarkt betreden. Daarvoor moeten we ook de mensen inschakelen die nu langs de kant staan. Dat biedt ook kansen voor de nu nog groeiende groep mensen met een Wajong-uitkering. Als we voor hen werk boven een uitkering stellen, dan kunnen ook zij in de toekomst meeliften op de groeiende vraag naar werknemers.

Daar ligt het belang van de afspraken die we vandaag maken. Het vergt werkgevers en werknemers die bereid zijn om in te schikken. Het vergt van de overheid dat we op creatieve wijze die werkgevers daarbij ondersteunen. We mogen niet verwachten dat het vanzelf goed gaat met algemene middelen en algemene instrumenten. Het vergt gerichte afspraken, zoals we ze nu maken.

Alle begin is moeilijk. Zo ook de aanloop hier naar toe. Werkgevers lopen op tegen beperkingen die nu eenmaal onvermijdelijk samenhangen met het feit dat de overheid algemeen moet werken. De overheid zal bereid moeten zijn van vaste patronen af te stappen en de geboden mogelijkheden te bezien. Zo leren we van elkaar en aan elkaar. Want we zijn er nog lang niet.

Dames en heren, ik ga afsluiten. Vandaag neemt de regio Helmond een voorsprong op mij. Ik moet mijn wetsvoorstel nog verdedigen in het parlement. U gaat hier al aan de slag om voor vierhonderd mensen met een Wajonguitkering werk voorop te stellen. Werk boven een uitkering. En dat werk is dan bij gewone werkgevers in deze regio. Ik weet hoe belangrijk dat is voor mensen met een beperking. Gewoon meedoen. Je zelfstandig voelen.

Het streven is om de vierhonderd mensen eind 2010 allemaal aan de slag te hebben geholpen. Zeker in deze tijd waarin de vooruitzichten voor veel bedrijven niet bijzonder gunstig zijn, zal dit forse inspanningen vergen van alle betrokkenen. Van werkgevers, van UWV, van Atlant Partnership en van andere betrokken partijen. De beoogde werkwijze is vernieuwend. Het is een experiment waarvan we de voortgang nauwgezet zullen volgen. Wellicht kunnen immers ook anderen hun voordeel ermee doen. Ik moet u bekennen dat ik uitzie naar de eerste resultaten en ik heb er alle vertrouwen in dat het u gaat lukken. Het zal u na deze woorden niet verwonderen dat ik het initiatief van harte steun en u veel succes wens bij de uitvoering ervan.