Antwoorden op kamervragen van Kant over ingezonden op 11 november 2008, over alternatieve geneeskunde

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

MEVA-K-U-2893951 9 januari 2009 Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Justitie, de antwoorden op de vragen van het kamerlid Kant (SP), ingezonden op 11 november 2008, over alternatieve geneeskunde (2008Z06450/2080904880).

de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink


Antwoorden op kamervragen van het kamerlid Kant (SP) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie over alternatieve geneeskunde (2008Z06450/2080904880).

Vraag 1

Wanneer is het onderzoek gereed naar de mogelijkheden om de Kwaliteitswet Zorginstellingen en de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG) waaronder artikel 96, aan te passen om een effectievere aanpak van uitwassen binnen de (alternatieve) gezondheidszorg mogelijk te maken?

Vraag 2

Wanneer komt u met normen voor behandeling in aansluiting op bestaande wetgeving omtrent gezondheidsclaims op eet- en drinkwaren en geneesmiddelen, zodat een arts moet aantonen dat een beweerde gezondheidsclaim - bijvoorbeeld het behandelen van kanker - ook bewezen effectief is?

Antwoord 1 en 2

In reactie op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat onder andere wordt bezien of aanpassing van de strafbepaling in artikel 96 van de Wet BIG en invoering van een bevelsmogelijkheid jegens alternatieve behandelaren hier effectief kunnen zijn. Ik heb toegezegd de Kamer na afronding van het onderzoek te zullen informeren over de uitkomsten van dat onderzoek. Ik kom daar dus op terug.

Vraag 3

Bent u nog van plan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uit te breiden zowel in omvang als in medische expertise? Bent u bereid de medische expertise bij het openbaar ministerie te vergroten? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3

Ten aanzien van de medische expertise binnen de IGZ zijn er geen tekortkomingen. De algemene medische expertise is afdoende aanwezig en uiterst specifieke expertise kan, indien noodzakelijk voor onderzoek, afdoende worden ingehuurd. Uitbreiding van de IGZ is in dit kader, mede gelet op de rijksbrede taakstelling, niet aan de orde.

Met betrekking tot de vergroting van de medische expertise bij het openbaar ministerie verwijs ik u naar het antwoord op eerdere vragen van het lid Kant (SP) over alternatieve geneeswijzen en de positie van de IGZ en het openbaar ministerie daarbij (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, nr. 478, zie het antwoord op vraag 11).

Vraag 4

Hebt u kennisgenomen van het hoofdredactioneel commentaar in het Brabants Dagblad met betrekking tot de zaak Millecam?

Antwoord 4

Ja

Vraag 5

Deelt u de mening - en de strekking van voornoemd hoofdredactioneel commentaar - dat zonder de vasthoudendheid van de oud-inspecteur de zaak Millecam in het niets was verdwenen?
Zo ja, vindt u niet dat de desbetreffende oud-inspecteur als klokkenluider een groot compliment verdient (vraag 6 in mijn eerdere vragen die u niet beantwoord heeft)?

Antwoord 5

Mijn mening over de werkzaamheden van de IGZ en de oud-inspecteur in de casus Millecam is in eerdere antwoorden naar aanleiding van Kamervragen ruimschoots aan de orde geweest. Mijn conclusie blijft dat de IGZ zo effectief als haar mogelijk is binnen de geldende wetgeving ingrijpt, daar waar sprake is van excessen in de toepassing van alternatieve behandelwijzen, en dat haar ingrijpen consequent is. Daar waar ingrijpen met tuchtrecht mogelijk en nodig is, doet de IGZ dat ook. De tuchtuitspraken in de casus Millecam zijn hiervan voorbeelden. Vanwege deze uitspraken is de zaak Millecam niet in het niets verdwenen. Ook de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege d.d. 4 december 2008 in de zaak tegen de alternatieve behandelaar van het Integraal Medisch Centrum Maria Magdalena bevestigt de aanpak van de IGZ en toont bovendien aan dat deze succes heeft.

Vraag 6

Wat is met betrekking tot de zaak Millecam, uw oordeel aangaande de gedragingen en de beslissing van het OM om niet te vervolgen - en van de IGZ om daartegen niet in beroep te gaan - nadat het Gerechtshof Amsterdam een principiële en duidelijke uitspraak heeft gedaan (let wel, er wordt niet gevraagd naar het oordeel van de rechterlijke beslissing wat u op basis van eerdere vragen kennelijk begreep)?

Vraag 7

Hoe beoordeelt u achteraf het advies van het medisch expertisecentrum van het OM aan het College van Procureurs-Generaal om niet te vervolgen in de zaak Millecam? Zou het zo kunnen zijn dat dit advies een aantal aperte onjuistheden bevatte?

Antwoord 6 en 7

Het openbaar ministerie en de IGZ hebben verschillende rollen en verantwoordelijkheden. De uiteindelijke beslissing tot niet-vervolging is door het gerechtshof getoetst en de motivering daarvan heeft het hof onvoldoende toereikend bevonden. Ik heb in eerdere antwoorden op Kamervragen aangegeven dat het besluit van de IGZ om geen artikel 12 Sv-procedure te starten begrijpelijk is in het licht van de andere acties die de IGZ heeft ingezet. Onderzoek naar mogelijkheden die ook aanpassing van wetgeving vergen kost tijd, aangezien dit zorgvuldig moet worden verricht en de gekozen maatregelen daadwerkelijk de knelpunten oplossen. Bij dat onderzoek is de IGZ actief betrokken.
Het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de beschikking van het Amsterdamse hof in de zaak Millecam is in volle gang. Zo dient er nog een groot aantal getuigen te worden gehoord. Ik acht het nu niet opportuun om hier inhoudelijk op in te gaan.