Overige Fiscale Maatregelen 2009

de Koningin

Ons kenmerk: AFP 2008-0662

Onderwerp: Nader rapport betreffende het voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten (Overige fiscale maatregelen 2009). (1)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 september 2008, no. 08.002371, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 september 2008, no. W06.08.0385/III, bied ik U hierbij aan.

Het kabinet is de Raad erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.

Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Automatische verlening VAR

De Raad adviseert om een administratiefrechtelijke sanctie in te voeren voor het geval een belastingplichtige bewust niet meldt dat er gewijzigde omstandigheden zijn. De inspecteur baseert de beschikking verklaring arbeidsrelatie (VAR) op de, in de huidige situatie, jaarlijks door de belastingplichtige gepresenteerde feiten. Indien op enig moment blijkt dat de feitelijke omstandigheden afwijken van de bij het verzoek gepresenteerde feiten (bijvoorbeeld bij de beoordeling van de aangifte inkomstenbelasting), heeft de inspecteur de bevoegdheid de VAR-beschikking te herzien.
De voorgestelde automatische verlening, opgenomen in het nieuwe zesde lid van artikel 3.156 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), leidt er toe dat onder voorwaarden niet elk jaar een VAR-beschikking hoeft te worden aangevraagd. Deze wijziging heeft geen consequenties voor de bestaande controle- en herzieningsbevoegdheden van de inspecteur. Indien de inspecteur dus een discrepantie tussen de gepresenteerde en de werkelijke feiten constateert, kan hij ook onder het voorgestelde regime de aangifte inkomstenbelasting corrigeren of een navorderingsaanslag dan wel een naheffingsaanslag opleggen. Daarbij kan de inspecteur een boete opleggen. Het niet voldoen door de belastingplichtige aan zijn meldingsplicht kan een omstandigheid zijn die een rol speelt bij die boeteoplegging.
De voorgestelde wetswijziging geeft om deze redenen in dit verband geen aanleiding om een afzonderlijke boete wegens het niet voldoen aan de wettelijke meldingsplicht (artikel 3.156, tweede lid, Wet IB 2001) in te voeren. Wel ben ik voornemens de mogelijkheid van het invoeren van een boete bij het niet voldoen aan de informatieverplichting in een breder kader te bestuderen.

*(1) De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

2. Flexibilisering budgetsystematiek MIA, EIA en VAMIL

De Raad geeft in overweging te bezien of de regeling zodanig aangepast kan worden dat aftrekgerechtigden die geen beroep meer kunnen doen op de faciliteiten als gevolg van een tussentijdse sluiting tegemoet gekomen kunnen worden.
Bij invoering van de EIA, de MIA en de VAMIL is er bewust voor gekozen om deze regelingen te budgetteren. Een tegemoetkoming bij sluiting van de regeling staat dan ook haaks op de gedachte van budgettering. Daarnaast merk ik op dat met de voorgestelde budgetteringssystematiek meer zekerheid wordt geboden. Anders dan de Raad opmerkt, kan een tussentijdse sluiting alleen aan de orde komen in het onverhoopte geval dat zich toch gedurende het jaar een zeer omvangrijke budgetoverschrijding dreigt voor te doen.

3. Loonheffing directeur-grootaandeelhouder

De Raad mist in de toelichting de afweging waarom niet gekozen is voor een zogenoemde opting-in-regeling, gelet op de brief van de becon-organisaties van 18 juni 2008. Naar aanleiding van dit advies van de Raad is de memorie van toelichting aangevuld. Over de brief van de becon-organisaties merk ik nog het volgende op. Zoals aangegeven tijdens het algemeen overleg op 3 juli 2008, heeft deze brief wellicht ruis veroorzaakt. Over de brief is contact opgenomen met MKB-Nederland en de beconorganisaties. MKB-Nederland en nagenoeg alle beconorganisaties hebben daarbij opnieuw bevestigd dat zij het alternatieve pakket maatregelen aanvaarden nu de andere oplossingen niet haalbaar zijn.

*(2) Kamerstukken II 2007/08, 31 492, nr. 3.

4. Loon in, loon over

Correctieberichten over een afgelopen kalenderjaar
De Raad adviseert de toelichting op de nieuwe regeling voor correctieberichten over een afgelopen jaar op een aantal punten aan te vullen. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad merk ik op dat voorop staat dat de inhoudingsplichtige is gehouden het juiste bedrag tijdig op aangifte te betalen. Indien de inhoudingsplichtige de belasting geheel of gedeeltelijk niet heeft betaald, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting volgens artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naheffen. Dat geldt ook als volgens een correctiebericht te weinig op aangifte is betaald. Er gelden geen bijzondere bepalingen voor naheffingsaanslagen die naar aanleiding van correctieberichten worden opgelegd. De bepalingen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van toepassing, ook die met betrekking tot de heffingsrente. Hetzelfde geldt met betrekking tot ambtshalve teruggaven. Een aanvullende aangifte kan alleen worden gedaan binnen de aangiftetermijn voor het desbetreffende tijdvak en speelt dus niet bij fouten over een afgelopen kalenderjaar. Voor het corrigeren van dergelijke fouten kent de loonbelasting immers de regeling met betrekking tot correctieberichten.
Met ingang van 1 januari 2010 worden de financiële gevolgen van een correctiebericht niet meer gesaldeerd met de financiële gevolgen van enige aangifte loonbelasting, zodat de daarop betrekking hebbende bepalingen die zijn opgenomen in het huidige artikel 28a, zesde tot en met negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 niet in de voorgestelde nieuwe tekst zijn opgenomen. De toelichting is op deze punten aangevuld.

Afschaffing correctieberichten in het lopende kalenderjaar
De Raad adviseert te voorzien in een wettelijk kader voor het herstel van fouten in een aangifte in de eerstvolgende aangifte loonheffingen.
Als fouten in een aangifte door de inhoudingsplichtige in de volgende aangifte met betrekking tot dat lopende kalenderjaar worden hersteld, worden lonen, inhoudingen en afdrachten voor dat kalenderjaar in totaal juist verantwoord. De inspecteur zal daarover in bonafide situaties geen opmerkingen maken omdat er dan geen redelijk belang mee is gediend voor het ene aangiftetijdvak een naheffingsaanslag op te leggen en voor het andere aangiftetijdvak een even grote vermindering te verlenen. Ik zie op dit moment geen aanleiding daarvoor een afzonderlijk wettelijk kader te ontwerpen. Daarvan zou mogelijk ook een onjuiste suggestie kunnen uitgaan, in die zin dat er bij herstel in een nieuwe aangifte per definitie niets meer aan de hand is omdat een wettelijke verplichting is nagekomen. Maar, zoals hiervoor al is gezegd, voorop staat dat de inhoudingsplichtige is gehouden het juiste bedrag tijdig op aangifte te betalen. Misbruik van de praktische herstelmogelijkheid wordt niet getolereerd: in die situatie wordt derhalve tot naheffing en beboeting overgegaan.
Na afloop van het jaar kan overigens wel een correctieverplichting ontstaan. Bij het opmaken van de jaarstukken kan de inhoudingsplichtige (wederom) constateren dat een aangifte over het afgelopen kalenderjaar onjuist of onvolledig is geweest, zodat het voorgestelde artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing wordt.

5. Codificatie fiscale behandeling WGA-lasten

Naar aanleiding van het advies van de Raad om de codificatie van de fiscale behandeling van WGA-lasten te schrappen, merk ik op dat de voorgestelde wijziging de destijds door de sociale partners gemaakte afspraken over de verhaalsmogelijkheid van WGA-lasten op het netto-loon beoogt wettelijk vast te leggen. Met deze wettelijke vastlegging wordt verduidelijkt dat het niet de bedoeling is om de verhaalde WGA-lasten - al dan niet met een beroep op de jurisprudentie - als negatief loon in aanmerking te nemen. Het - in afwijking van de gemaakte afspraken - als negatief loon in aanmerking laten nemen zou forse budgettaire consequenties hebben.

6. Vrijstelling vermogensoverheveling woningcorporaties

De Raad acht het, gelet op de wetssystematiek en de wens om te komen tot een zo gelijk mogelijk speelveld voor alle op de vastgoedmarkt opererende partijen, meer passend om in het stelsel van winstbepaling de te betalen bijdragen aftrekbaar te doen zijn en de te ontvangen subsidies te belasten. Ik heb begrip voor deze opvatting, maar kom tot een andere afweging omdat het hier in wezen niet zozeer gaat om subsidies en heffingen maar om een vermogensoverheveling tussen woningcorporaties onderling.

Overige onderwerpen
Met betrekking tot de redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft in de bijlage bij zijn advies, merk ik het volgende op. Aan de eerste kanttekening is gevolg gegeven, met dien verstande dat in plaats van de door de Raad voorgestelde toevoeging "het beroep op de regeling" is gekozen voor "het gebruik van de regeling". Hiermee wordt bewerkstelligd dat alleen die aanvragen worden meegenomen die feitelijk ten laste komen van de voor de regelingen uitgetrokken bedragen.
Aan de tweede kanttekening is geen gevolg gegeven omdat het derde en vierde lid van artikel 3.52 Wet IB 2001 reeds zijn komen te vervallen bij de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 262).
Aan de derde kanttekening is geen gevolg gegeven omdat het begrip "lichaam" reeds in de voorgestelde wijziging van het tweede lid wordt gebruikt voor een ander lichaam dan de hier bedoelde beleggingsinstelling. Door de term "beleggingsinstelling" te handhaven wordt voorkomen dat er op dit punt verwarring kan ontstaan.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal redactionele verbeteringen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aan te brengen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

de staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager