Toespraak minister Ter Horst “Human Rights in culturally diverse societies: challenges and perspectives”

Deze tekst sprak minister ter Horst op 12 november 2008 uit tijdens de conferentie “Human Rights in culturally diverse societies: challenges and perspectives”.

Dames en heren,

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Zo luidt artikel 1 van onze Grondwet. Het klinkt ogenschijnlijk simpel maar we weten allemaal: de praktijk is weerbarstiger.

Laat ik een voorbeeld geven.

Als je scholieren verplicht om deel te nemen aan gemengde zwemles bevorder je dan de integratie en gelijkheid van geslacht, of is er sprake van indirecte discriminatie van religieuze minderheden, die orthodoxe geloofsvoorschriften in acht willen nemen? Het hoogste gerechtshof van Zwitserland – het Bundesgericht - koos in een recente uitspraak voor het eerste. Er is beroep aangekondigd bij het Europese Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg.

Vandaag en morgen spreken wij over de mensenrechten in Europese samenlevingen met een cultureel diverse samenstelling. Daar is veel aanleiding voor. De individuele uitoefening van grondrechten leidt steeds vaker tot botsingen tussen die rechten, bijvoorbeeld tussen de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting.

De vraag waar wij voor staan is deze: hoe kunnen wij diversiteit in de samenleving borgen en tegelijkertijd de sociale cohesie versterken? Het antwoord op die vraag houdt ook direct verband met ons streven naar een veiliger samenleving.

Vijf jaar geleden bogen wij ons ook over dit onderwerp tijdens de conferentie over “Fundamental Rights in a Pluralistic Society”. Nederland riep destijds op om ervaringen te vergelijken en ‘best practices’ uit te wisselen.

De afgelopen vijf jaar waren in dit opzicht dynamische jaren, zeker in Nederland. Kwesties die internationaal in het oog liepen waren bijvoorbeeld de moord op de filmer Van Gogh en de discussie rond de film Fitna, een film van een van de Nederlandse parlementariërs.

Er waren ook andere, kleinere kwesties die veel aandacht kregen. Wat te doen met solliciterende ambtenaren en docenten die vanwege hun religieuze achtergrond weigeren om iemand van het andere geslacht de hand te schudden? Of hoe om te gaan met leerlingen die na een vakantie terug komen op school in gelaatsbedekkende kleding?

Het gaat niet om grote aantallen, maar het gaat wel om kwesties waarover de Nederlandse samenleving verdeeld is en die veel aandacht krijgen in de politiek en in de media.

De rode draad is de worsteling met de gevolgen van immigratie en globalisering. Veel spanningen ontstaan doordat nieuwe culturen zich vestigen in een bestaande cultuur. Er zijn veel symptomen van onzekerheid en verwarring. De vragen waren er vijf jaar geleden ook al, maar zijn de afgelopen jaren pregnanter, scherper geworden. En sommigen zien daar zelfs een positief teken in: een teken dat mensen van andere afkomst nu ook daadwerkelijk willen mengen en willen deelnemen aan de cultuur van het land van vestiging.

De vraag is: hoe gaan we om met die onzekerheid en verwarring? Het is goed om daarover weer na vijf jaar van gedachten te wisselen.

Want juist in tijden van spanning is het goed om een paar zaken collectief vast te stellen. Ons uitgangspunt staat vast: de erkenning van de mensenrechten als gemeenschappelijke waarde en de naleving daarvan staan niet ter discussie. Het debat gaat over de grenzen daarvan als mensenrechten onderling botsen, of beperkende maatregelen noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare orde en veiligheid. Wat mij betreft staat daarbij centraal dat we zoeken naar oplossingen voor problemen die zich in de praktijk voordoen.

Neem bijvoorbeeld de discussie over gelaatsbedekkende kleding in Nederland. Naast eventuele uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling en de rechter over concrete gevallen, is het aan de wetgever om een duidelijk kader te bieden.

De Nederlandse regering ziet niets in een algemeen verbod op gelaatsbedekkende kleding in het publieke domein. Dat zou een te vergaande en discriminerende beperking van de vrijheid van godsdienst inhouden. Wel zijn we voorstander van zo’n verbod in specifieke sectoren. Zoals op scholen omdat de kwaliteit van onderwijs, waarin non-verbale interactie tussen docent en leerling onontbeerlijk zijn, daartoe noodzaakt.

Een ander voorbeeld van een pragmatische aanpak ligt op het terrein van veiligheid en de registratie van etniciteit en herkomst. Als je preventieve maatregelen wilt nemen tegen allerlei vormen van overlast door jongeren, kan een neutrale doelgroepenanalyse nuttig zijn. De registratie van etniciteit en herkomst van jeugdige criminelen brengt in mijn ogen oplossingen dichterbij doordat je dan een gericht beroep kan doen op organisaties waarin deze groepen vertegenwoordigd zijn. Nut en noodzaak van registratie wegen in dat geval in mijn ogen zwaarder dan het recht op een persoonlijke levenssfeer.

Veel van dit soort vraagstukken van botsende mensenrechten in de dagelijkse praktijk doen zich voor op lokaal niveau. Ik zie het als een taak van de rijksoverheid om gemeenten een helpende hand te bieden.

In Nederland financieren we bijvoorbeeld de opzet van lokale anti-discriminatiebureaus. Hier kunnen burgers terecht met een klacht over discriminatie. Vanaf volgend jaar heeft elke Nederlandse gemeente zo’n bureau.

Maar ondersteuning kan ook op een andere manier.

Veel Nederlandse gemeenten kampen bijvoorbeeld met de scheiding van kerk en staat en staan voor vragen als: kunnen moslims of joden in Nederland worden begraven volgens de voorschriften van hun geloof? Mag de overheid subsidie verlenen aan instellingen met een religieuze grondslag? Mag het gemeentebestuur een dialoog tussen islamitische, christelijke, joods en andere religieuze organisaties in gang zetten met als oogmerk de onderlinge tolerantie te bevorderen?

We willen de gemeenten op dit punt ondersteunen met een toegankelijke uitleg van het juridische kader en oplossingsrichtingen bieden. Samen met de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten breng ik volgend jaar een handreiking uit voor gemeenten over het beginsel van scheiding tussen kerk en staat. Daarbij zijn vooral de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel van belang.

De in Nederland gangbare uitleg van het beginsel impliceert niet dat de overheid geen enkele bemoeienis mag hebben met religieuze organisaties of aan religie gerelateerde zaken. Sterker nog: ik ben er voorstander van dat een gemeente kerken en moskeeën gebruiken als intermediair om bepaalde minderheden in de samenleving te betrekken. Op voorwaarde dat die contacten niet leiden tot inhoudelijke bemoeienis met het geloof.

De kern van dit beginsel is dat de staat zich neutraal opstelt. De overheid is gehouden omstandigheden te creëren waarin een pluriform aanbod van opvattingen en meningen kan bestaan. Voorwaarde daarbij is dat de overheid faciliteert en geen partij kiest voor de juistheid van een bepaalde stroming of godsdienst en dat er ruimte is voor tegengeluid.

Een overheid die een helpende hand biedt voor knelpunten die zich in de praktijk voordoen: daar ben ik voorstander van. En ik vind het dan ook een heel goed initiatief van de Raad van Europa om handreikingen uit te brengen over het dragen van religieuze symbolen in het publieke domein en over ‘’hate speech’’.

Het kan nationale overheden en organisaties in de alledaagse praktijk helpen bij het nemen van beslissingen waar de concrete toepassing van grondrechten in het geding is.

Waar staan we over vijf jaar?

We werken allemaal aan een samenleving waarin de overheid duidelijke grenzen stelt en burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben. Laten we dat laatste niet uit het oog verliezen.

Uit onderzoek van het sociaal cultureel planbureau van dit jaar blijkt dat Nederlanders het gebrek aan respect en solidariteit het grootste maatschappelijke probleem op dit moment vinden.

De Nederlandse regering benadrukt hierbij de eigen verantwoordelijkheid van mensen om respectvol met elkaar om te gaan en andere meningen te respecteren. Je kunt dit als overheid niet afdwingen, maar wel ondersteunen en stimuleren.

Daarom brengen we een Handvest verantwoordelijk burgerschap uit en richten we een Huis voor de Democratie en Rechtsstaat op.

De Nederlandse regering wil meer aandacht richten op het belang van het respecteren van persoonlijke verschillen en de veiligheid van homo- en bi- transsexuelen door dialoog en een actieve internationale rol.

Veel van onze vraagstukken hebben een gemeenschappelijk karakter. Gemeenschappelijk is ook dat we in de dynamiek van immigratie en globalisering allemaal streven naar een evenwichtige samenleving. De Nederlandse essayist Bas Heijne verwoordde dat als volgt: “Het gaat erom een kleine, houdbare wereld te maken in het besef dat de grote wereld zich niet laat negeren. Dat is een opdracht met de kracht van een ideaal.”

Ik sluit me daarbij aan en ik roep op om de discussie over grondrechten in een pluriforme samenleving klein en houdbaar te maken. Laten we vaststellen dat de mensenrechten, het gelijkheidsbeginsel, de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en vrijheid van vereniging, niet ter discussie staan. Het gaat om de grenzen daarvan en de vragen die opkomen uit de praktijk.

We zijn in de afgelopen vijf jaar gewend geraakt aan het feit dat deze vragen er zijn. Maar de antwoorden op die vragen zijn allerminst uitgekristalliseerd. Daarom is het van belang om hierover blijvend met elkaar te spreken en werken, op nationaal en op Europees niveau. Laten we daar de komende vijf jaar aan werken. Te beginnen met vandaag.