Antwoorden op kamervragen van Bouwmeester over moeders in detentie

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJJ-K-U-2881968

10 november 2008

Antwoorden van minister Rouvoet, mede namens de staatssecretaris van Justitie, op kamervragen van het Kamerlid Bouwmeester over moeders in detentie (2080900950).

Vraag 1

Bent u bekend met de cijfers van het Centraal Plan Bureau waaruit blijkt dat 32 % van de kinderen van een verdachte moeder later zelf ook van een misdrijf wordt verdacht ?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wanneer verwacht u beleid rondom de 'kindcheck' gereed te hebben?

Antwoord 2

Het is belangrijk dat er rondom de ‘kindcheck’ zorgvuldig beleid wordt geformuleerd dat ook op een goede manier kan worden uitgevoerd. Met u ben ik van mening dat voorkomen moet worden dat kinderen alleen thuis achterblijven wanneer (een van) de ouders word(t)en gedetineerd. Samen met betrokken instanties als Reclassering, Politie, Bureaus Jeugdzorg, Centra voor Jeugd en Gezin en de vrouwengevangenissen wordt op dit moment gezocht naar een oplossing. Om een beter inzicht te verkrijgen in de aard en omvang van het probleem zijn alle betrokken organisaties uitgenodigd deel te nemen aan een door mijn programmaministerie georganiseerde expertmeeting. Ik verwacht uw Kamer begin maart 2009 over een oplossing voor dit probleem te kunnen informeren.

Vraag 3

Bent u bereid de 'kindcheck' uit te breiden tot een controle of kinderen op een goede en veilige manier worden opgevangen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3

Tijdens deze expertmeeting zal ook aandacht worden besteed aan de vraag of en zo ja hoe de betrokken organisaties zicht hebben cq kunnen krijgen op de wijze waarop de kinderen worden opgevangen. Afhankelijk van de informatie die wordt verkregen zal worden bepaald of nader onderzoek noodzakelijk is.

Vraag 4

Deelt u de mening dat kinderen van gedetineerde ouders extra kwetsbaar zijn, met name als de enige verzorgende ouder in detentie verblijft?

Antwoord 4

Ja.

Vraag 5

Herinnert u zich de beantwoording op eerder gestelde Kamervragen waarin het Kabinet uitspreekt zich in te willen zetten voor kinderen van gedetineerde moeders? Kunt u concrete maatregelen noemen waaruit blijkt dat moeder en kind, indien nodig, op een actieve manier worden begeleid tijdens en na detentie? Heeft u inzicht of deze hulp toegankelijk is?

Vraag 6

Waaruit bestaat de begeleiding voor de moeders? Is deze begeleiding en ondersteuning tijdens de gehele detentiefase voor alle moeders beschikbaar, wie neemt de begeleiding na detentie over en wat zijn hiervan tot nog toe de resultaten?

Antwoord 5 en 6

De begeleiding ten behoeve van moeders in deze penitentiaire inrichtingen is te onderscheiden in specifieke activiteiten voor moeders en de algemene activiteiten die ontplooid worden voor alle gedetineerden. Gedetineerde moeders komen net als andere gedetineerden in aanmerking voor activiteiten in het kader van het programma Terugdringen Recidive (mits zij een straf of strafrestant van meer dan 4 maanden hebben). Op basis van het diagnose-instrument RISc worden aan hen gerichte gedragsinterventies aangeboden. Daarnaast vinden in detentie specifieke activiteiten voor moeders plaats. In de penitentiaire inrichtingen voor vrouwen loopt het door de universiteit van Utrecht in 2007 gestarte project “Betere Start”. Zie ook het antwoord op vraag 8. Ook zijn er verschillende vrijwilligersorganisaties actief, zoals Humanitas die zich richt op de relatie moeder en kind door o.a. voorlichtingsbijeenkomsten en bezoek aan moeders tijdens de detentie en met ondersteuning na detentie.

De IK-JIJ-WIJ training van Humanitas is, zoals ik eerder heb bericht, ter goedkeuring ingediend bij de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. De training is niet goedgekeurd door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies van Justitie. Een dergelijke erkenning is een voorwaarde om deze interventie in het kader van het programma terugdringen recidive in detentie aan te bieden. De Erkenningscommissie heeft geconcludeerd dat de training geheel niet voldoet aan de vastgestelde criteria. Daarom heeft Justitie besloten om volgend jaar deze training niet meer in te kopen.

Na detentie valt de begeleiding van vrouwen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente . Om kennis en ervaring op het gebied van begeleiding van vrouwen uit te wisselen hebben de vrouwen¬inrichtingen in november 2007 een samenwerkingsconvenant gesloten met een aantal gemeenten en sociale partners. Over de afwijzing door de Erkenningscommissie zal de Staatssecretaris van Justitie in overleg treden met Humanitas.

Vraag 7

Waaruit bestaat de begeleiding van de kinderen? Is deze begeleiding tijdens de gehele detentieperiode en daarna beschikbaar?

Vraag 8

Bent u bereid onderzoek te doen naar de behoefte van moeders en kinderen aan zorg en ondersteuning tijdens en na de detentie periode, zodat het aanbod op de vraag kan worden afgestemd?

Antwoord 7 en 8

De universiteit van Utrecht is in 2007 in samenwerking met de vrouwengevangenissen begonnen met het project “Betere Start”. In dit project krijgen moeders in de laatste maanden van hun detentie en/of in de eerste maanden erna opvoedingsondersteuning aangeboden. Ongeveer eens per half jaar start een nieuwe groep. De Universiteit van Utrecht onderzoekt de effectiviteit van de interventie waarbij gekeken wordt of de interventie op termijn zorgt voor minder risicofactoren voor de kinderen van de (ex) gedetineerde moeders. Omdat de effecten pas op de middellange termijn zichtbaar zijn, heeft het onderzoek een looptijd tot 2012. Pas daarna kan een uitspraak gedaan worden over de effectiviteit van dit programma en of dit op structurele basis wordt ingevoerd.


Vraag 9

Bent u bereid het WODC-onderzoek naar terugdringen recidive bij gedetineerde vrouwen uit te breiden met een onderzoek naar het voorkomen en beperken van schade voor kinderen (het gezin) indien de moeder gedetineerd is? Op welke manier kunnen de ministeries van Justitie en voor Jeugd en Gezin hierin samenwerken?

Antwoord 9

Zoals in het antwoord op vraag 7 en 8 aangegeven richt het project “Betere Start” zich op deze onderzoeksvraag. In het WODC onderzoek, dat zich onder andere richt op de aanpak van het programma van terugdringen recidive bij vrouwen, wordt daarom deze vraag niet meegenomen.

i. CPB, bevolkingstrends, 2e kwartaal 2008, ‘Jong geleerd, fout gedaan?’
ii. Aanhangsel Handelingen nr. 5, vergaderjaar 2008-2009
iii. waar hier gesproken wordt over gedetineerde moeders, worden uiteraard ook vaders bedoelt. Het gaat hier echter vaak om moeders, daarom gebruiken wij deze term