Antwoorden op kamervragen van Langkamp en Van Velzen over de verwachte toename van jongeren in de opvang

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJJ-551366/08

28 oktober 2008

Antwoorden van minister Rouvoet, mede namens de staatssecretaris van Justitie, op Kamervragen van Langkamp en Van Velzen over de verwachte toename van jongeren in de opvang (2080901740).

Vraag 1

Klopt het dat de komende jaren het aantal kinderen tot 17 jaar dat onder toezicht wordt gesteld fors zal stijgen, 50% meer kinderen uit huis wordt geplaatst, en 20% meer jongeren naar verwachting strafrechtelijk zal worden geplaatst in een jeugdinrichting? Kunt u de Kamer de raming van deze cijfers toesturen?

Antwoord 1

De cijfers zijn ontleend aan het rapport “Capaciteitsbehoefte justitiele ketens 2013” van het WODC. Jaarlijks stelt het WODC een raming op van de verwachte meerjarige capaciteits-behoefte in de strafrechtelijke, de civielrechtelijke en de bestuursrechtelijke keten (Prognose-model Justitiele Ketens). Het model maakt als bijlage deel uit van de Justitiebegroting. Voor een toelichting op het model verwijs ik naar de Justitiebegroting voor het jaar 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 700 hoofdstuk VI, nr.2 blz. 188). Het WODC rapport dat aan het model ten grondslag ligt, bevat tevens een prognose voor de ontwikkeling in de jeugdbescherming. Het rapport raamt een groei van 51% van het aantal uitgesproken ondertoezichtstellingen voor de jongste leeftijdscategorie van 0-11. Daarnaast wordt aangegeven dat er in de leeftijdscategorie 12-17 jarigen een toename van 29 % in het aantal ondertoezichtstellingen wordt verwacht. De WODC-ramingen gaan tevens uit van een groei van ongeveer 20 % in de capaciteitsbehoefte van zowel strafrechtelijke opvanginrichtingen als strafrechtelijke behandelinrichtingen in de periode 2007-2013.
De rapportage bevat zogenaamde beleidsneutrale ramingen. De ramingen zijn gebaseerd op de feitelijke ontwikkeling tot en met 2006 en op de effecten van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen voor de capaciteitsbehoefte. Effecten van voorgenomen beleids- en wetswijzigingen zijn niet in de cijfers verdisconteerd, evenmin als de effecten van recent ingezet beleid.

Vraag 2

Wat is uw analyse van deze verwachte toename? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Klopt het dat er de komende jaren naar verwachting meer kinderen uit huis worden geplaatst als direct gevolg van geruchtmakende zaken, zoals Savannah en het Maasmeisje?

Antwoord 2

Het WODC verklaart de verwachte stijging van het aantal ondertoezichtstellingen in de periode 2007 t/m 2013 op grond van twee factoren die een statistisch significante invloed hebben op het aantal ondertoezichtstellingen. Het betreft hier de verwachte toename van de tweede generatie niet westerse allochtone mannen met 44% en een afname van de kerkelijkheid met 12%. Beide ontwikkelingen leiden op basis van historische cijfers naar verwachting tot een toename van het aantal ondertoezichtstellingen. Het WODC legt geen directe relatie met de genoemde geruchtmakende zaken. Een verklaring voor een eventuele groei kan echter mogelijk ook gevonden worden in een grotere alertheid van professionals en mensen uit de directe omgeving van kinderen voor situaties die bedreigend zijn voor de ontwikkeling van kinderen. De toename van het reëele aantal kinderbeschermingsmaatregelen én van het aantal gevraagde machtigingen voor uithuisplaatsing heeft de afgelopen jaren overigens ongeveer gelijke tred gehouden met de groei in de vrijwillige jeugdzorg.
In situaties waarin hulpverlening wordt ingezet wordt dus niet onevenredig veel vaker een kind onder toezicht gesteld of uit huis geplaatst.

Vraag 3

Maakt u zich zorgen om deze ontwikkeling? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3

Zoals ik u ook heb laten weten in antwoord op Kamervragen van de heer Dibi op dit terrein (brief van 30 juni 2008 met kenmerk JZ-K-U-2856821) ben ik van mening dat opgroeien in een gezin ten principale de voorkeur verdient. Daar waar mogelijk betekent dit opgroeien thuis bij de eigen ouders. In die zin maak ik mij wel zorgen over de groei. Maar als er geen perspectief is op een duurzame veilige en stabiele opvoedingssituatie bij de eigen ouders, zal de opvoeding plaats moeten vinden in een ander (pleeg)gezin. Als plaatsing in een (pleeg)gezin niet mogelijk is, dan wordt een kind tijdelijk in een residentiële instelling geplaatst. In alle gevallen krijgen ouders hulp om zich voor te bereiden op het (weer) zelf opvoeden van hun kind (of kinderen) als een eventuele uithuisplaatsing eindigt.
Voor zover een toename van het aantal ondertoezichtstellingen het gevolg is van grotere alertheid bij de hulpverleners, waardoor jeugdigen die zorg nodig hebben beter in beeld zijn, beoordeel ik dat op zichzelf als gunstig.

Vraag 4

Hoe verhoudt zich de verwachte forse toename van het aantal uithuisplaatsingen met uw beleid dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat kinderen uit huis worden geplaatst?

Antwoord 4

Een eventuele toename (het betreft hier een prognose en geen daadwerkelijke toename) van het aantal uithuisplaatsingen hoeft niet strijdig te zijn met het beleid. Het uitgangspunt is dat kinderen zoveel mogelijk binnen het eigen gezin moeten opgroeien. Dit uitgangspunt kent echter de belangrijke nuance dat indien er binnen het eigen gezin geen perspectief is op een duurzame veilige en stabiele opvoedingssituatie, de opvoeding plaats moet vinden in een alternatief (pleeg)gezin.

Vraag 5

Heeft de staatssecretaris van Justitie specifiek beleid dat erop gericht is dat jongeren niet terecht komen in een Justitiële Jeugdinrichting, maar vaker alternatieven zullen worden aangewend, zoals bijvoorbeeld intensieve gezinstherapie?

Antwoord 5

Uitgangspunt van het Justitiebeleid is al geruime tijd dat justitiële jeugdinrichtingen nodig zijn, maar dat wordt getracht te voorkomen dat jongeren in een justitiële jeugdinrichting moeten verblijven. De recent in werking getreden Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen maakt het gemakkelijker om jeugdigen in aanmerking te laten komen voor intensieve vormen van (her)opvoeding.

Vraag 6

Heeft de minister, gezien de forse toename van ondertoezichtstellingen, er rekening mee gehouden dat meer gezinsvoogden nodig zijn?

Antwoord 6

De financieringswijze voor de gezinsvoogdijzaken houdt rekening met een mogelijke verwachte en onverwachte groei van dit soort zaken. De provincies ontvangen ieder jaar voor de gezinsvoogdij een budget dat is gebaseerd op het overeengekomen bedrag per uitgevoerde ondertoezichtstelling maal het aantal ondertoezichtstellingen in het voorafgaande jaar (p x q en t-1). Indien het bedrag niet volstaat, omdat de instroom in het desbetreffende jaar veel hoger uitpakt, treedt een clausule in werking op basis waarvan provincies lopende het jaar extra financiering kunnen aanvragen. Voor zover dat tot nu toe gebeurd is, zijn die aanvragen ook steeds gehonoreerd. De bureaus jeugdzorg dienen bij de werving rekening te houden met een eventuele groei.

Vraag 7

Hoe groot is momenteel het tekort aan plaatsen in de gesloten jeugdzorg? Hoe gaat u de verwachte toename opvangen? Bent u nog steeds van mening dat met ingang van 2010 er voldoende capaciteit is in de gesloten jeugdzorg? Is deze raming voor u aanleiding uw plannen bij te stellen, dan wel te bespoedigen?

Antwoord 7

De gesloten jeugdzorg bevindt zich op dit moment nog in een overgangsfase. Tot 1 januari 2010 kunnen jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg ook nog in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst. Strikt genomen kan op dit moment dan ook niet gesproken worden van een tekort aan plaatsen in de gesloten jeugdzorg.
De opbouw van de benodigde capaciteit wordt met grote inzet ter hand genomen. Bij brief van 3 juli 2008 (kenmerk JZ/GJ-2861150) heb ik u geïnformeerd over de opbouw van de capaciteit van gesloten jeugdzorg. In 2010 zal de geplande capaciteit van ruim 1300 plekken gerealiseerd zijn. Daarnaast ben ik voornemens Glen Mills aan te wijzen als aanbieder van gesloten jeugdzorg, waarmee nog eens 120 plekken beschikbaar zullen komen. Ik zal de vraag naar gesloten jeugdzorg bovendien blijven monitoren om te bezien hoe deze zich ontwikkelt. De ramingen van het WODC laten een grotere groei zien dan aanvankelijk voorzien. Ik wil echter niet op dit moment al de conclusie trekken dat dit moet leiden tot meer plekken in de gesloten jeugdzorg. Andere initiatieven die door de sector ontwikkeld worden, bijvoorbeeld met als doel het gesloten verblijf zo kort mogelijk te houden met aansluitend intensieve (ambulante) zorg, zal ik met kracht steunen.

Vraag 8

Hoe lang moeten jongeren nu al gemiddeld wachten op een plek in een gesloten
jeugdzorgvoorziening? Kunt u garanderen dat deze wachttijd in ieder geval niet zal stijgen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wachtlijsten voor de gesloten jeugdzorg in 2010 geheel opgelost zijn, rekening houdend met deze nieuwe raming?

Antwoord 8

Op dit moment is er de wachtlijstregistratie voor de gesloten jeugdzorg in ontwikkeling. De werkprocessen bij bureau jeugdzorg en het informatiesysteem jeugdzorg dienen aangepast te worden, om de informatie over de gesloten jeugdzorg door de medewerkers te kunnen laten registreren.

Vraag 9

Hoe gaat u ervoor zorgen dat jongeren die, hetzij thuis hetzij in een Justitiële Jeugdinrichting, wachten op een behandelplek in een gesloten jeugdzorgvoorziening snel de voor hen noodzakelijke behandeling krijgen?

Antwoord 9

De jeugdigen die met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting komen, kunnen zowel op een behandel- als op een opvangplek terecht komen. Als zij op een behandelplek komen, dan kan de behandeling in de JJI worden afgerond. Als de jeugdige op een opvangplek komt, dan wordt hij onmiddellijk aangemeld voor een plek in de gesloten jeugdzorg of bij een behandelplek in een justitiële jeugdinrichting.
Meer in het algemeen is de opbouw van de capaciteit voor gesloten jeugdzorg van belang om ervoor te zorgen dat jeugdigen zo snel mogelijk de behandeling krijgen die zij nodig hebben. Daarop ben ik ingegaan bij vraag 7.

Vraag 10

Houdt ook de staatssecretaris voldoende rekening met deze nieuwe cijfers, met andere woorden verwacht zij geen capaciteitsproblemen voor de justitiële jeugdinrichtingen? Zo ja, kan zij dit toelichten? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 10

Op basis van de beschikbare gegevens wordt vooralsnog geen tekort aan capaciteit voor de strafrechtelijke doelgroep voorzien.