Kabinetsvisie toekomstig Europees landbouwbeleid

De ministerraad heeft op voorstel van minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingestemd met de visie op het Europees landbouwbeleid in 2020. In deze visie bloeit en concurreert de Europese land- en tuinbouw op de wereldmarkt. Dit kan omdat wordt geïnvesteerd in kennis en vernieuwing. De productie is duurzaam en veilig en meer gekoppeld aan maatschappelijke waarden. Innovatievermogen en concurrentiekracht worden gestimuleerd. Tevens worden er vergoedingen gegeven aan boeren en andere plattelandsondernemers met agrarische activiteiten die bijdragen aan een mooier landschap en betere natuur, milieu en dierenwelzijn.

De algemene inkomenssteun aan boeren wordt omgebouwd. Daarvoor in de plaats komen er beloningen voor maatschappelijk waardevolle zaken zoals stimulering van concurrentiekracht en duurzaamheid en een karakteristiek landschap. Om de uitdagingen waar Nederland mondiaal en in Europa voor staat aan te kunnen gaan, moeten volgens het kabinet de maatschappelijke waarden voedselzekerheid, voedselveiligheid en -kwaliteit, landschap en natuur, milieu, dierenwelzijn en diergezondheid centraal staan.

De Nederlandse landbouw is een krachtige sector en een belangrijke motor van de economie. De land- en tuinbouw moet zich daarom kunnen blijven ontwikkelen en vernieuwen om zich zowel aan steeds veranderende krachten van de markt als aan de wensen van de samenleving te kunnen aanpassen. Het kabinet ziet hier drie doelen. Het eerste doel is versterking van concurrentiekracht en duurzaamheid. Hier vallen ook innovatie en risicobeheer onder.

Het tweede doel is het belonen van het in stand houden van een basiskwaliteit van maatschappelijk waardevolle gebieden. Het gaat hierbij om het betalen voor de uitoefening van agrarische activiteiten in gebieden waar productieomstandigheden niet optimaal zijn door natuurlijke handicaps en waar de voortzetting van de grondgebonden landbouw gewenst is of in gebieden waar de landbouw met het oog op duurzaamheid noodzakelijkerwijs beperkingen ondervindt. Hierbij komen (delen van) de Nationale Landschappen (zoals het Groene Hart met hoge grondwaterstanden) en (zones rond) de Natura 2000-gebieden (zoals het Dwingelderveld, een heideterrein op arme zandgrond of de hoogvenen in de Deurnse Peel en Mariapeel) als eerste in beeld.

In de derde plaats vindt het kabinet extra betalingen voor zichtbare maatschappelijke prestaties en ondersteuning van groen/blauwe diensten belangrijk, zowel binnen als buiten de maatschappelijk waardevolle gebieden. Groene diensten zijn bijdragen aan natuur- en cultuurhistorische kwaliteiten van landschappen zoals het knotten van wilgen en het onderhouden van houtwallen. Blauwe diensten zijn bijvoorbeeld het bieden van mogelijkheden voor waterberging.

Het is een uitdaging om het systeem van inkomens- en marktondersteuning om te vormen tot een systeem van beloning van maatschappelijke prestaties. Het kabinet zet daarom in op een vloeiende en stapsgewijze overgang tot 2020.

In Europa wordt op dit moment gediscussieerd over hoe de toekomst van het landbouwbeleid eruit ziet tot 2013. Er worden nu al maatregelen voorbereid voor de volledige vervanging van de productiesteun door inkomenssteun en het afschaffen van exportsteun. Hoe het Europees landbouwbeleid er na 2013 uit moet zien is in Europa en in Nederland nog onderwerp van studie en discussie. De kabinetsvisie is een helder uitgangspunt om met alle partijen om de tafel te gaan zitten om het Nederlandse standpunt in Europa te bepalen.