Voortgang invoering nieuwe regime goede doelenorganisaties

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Ons kenmerk: DB 2006-00511 M

Geachte voorzitter,

Hierbij wil ik u informeren over de voortgang van de invoering van de nieuwe fiscale wet- en regelgeving voor algemeen nut beogende instellingen (goede doelenorganisaties). De nieuwe regelgeving leidt onder andere tot gelijkstelling van in de EU en binnen Nederland gevestigde algemeen nut beogende instellingen. Verder wordt een voor bezwaar vatbare beschikking geïntroduceerd.

De wijzigingen vloeien voort uit het Belastingplan 2006 en leiden tot aanpassing van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Successiewet 1956 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Deze wijzigingen treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor de inwerkingtreding zal de op deze wet te baseren ministeriële regeling bij dat tijdstip aansluiten. In deze regeling zullen voorwaarden worden opgenomen waaraan goede doelenorganisaties moeten voldoen om voor fiscale faciliteiten in aanmerking te komen.

Over het ingangstijdstip van de regeling zijn bij de behandeling van het Belastingplan 2006 in de Eerste Kamer vragen gesteld. De toenmalige staatssecretaris van Financiën heeft daarop meegedeeld dat het streven was de regeling te laten ingaan op 1 januari 2007.1 De keuze van het ingangstijdstip is daarbij mede afhankelijk gesteld van maatregelen die door de Belastingdienst moeten worden getroffen in het kader van de controle en handhaafbaarheid. Verder is opgemerkt dat nog gekeken moest worden naar een eventuele overgangsperiode.

Het ministerie van Financiën heeft de afgelopen periode overleg gevoerd met een groep van organisaties uit de goede doelensector over de in de ministeriële regeling op te nemen voorwaarden. In dit overleg heeft de sector te kennen gegeven voldoende tijd te willen hebben om te kunnen voldoen aan deze voorwaarden. De sector is van mening dat de tijd tot 1 januari 2007 onvoldoende is om eventuele aanpassingen in de organisatie van de betrokken instellingen aan te brengen. Het geven van voldoende tijd voor aanpassingen is wel nodig, omdat het bezit van een beschikking onder het nieuwe wettelijk regime een voorwaarde is om gebruik te kunnen maken van de fiscale faciliteiten. Het verzoek van de sector heeft overigens betrekking op instellingen die thans bij de Belastingdienst zijn ‘gerangschikt’ en tevens op de (vermoedelijk) enkele duizenden tot dusver niet-gerangschikte goede doelenorganisaties.

Ik vind het verzoek van de sector alleszins redelijk en wens met dat verzoek rekening te houden. Inwerkingtreding op een later tijdstip dan 1 januari 2007 acht ik bovendien opportuun, omdat onbekend is hoeveel niet-gerangschikte (buitenlandse) instellingen een beschikking zullen aanvragen. Ook bij deze groep instellingen dient de Belastingdienst doeltreffend te kunnen controleren of toelating tot de regeling is gerechtvaardigd. In dat licht bezien is eveneens wenselijk de regeling niet in de loop van het kalenderjaar te laten ingaan.

Ik ben voornemens de nieuwe regeling te laten ingaan op 1 januari 2008. Om de goede doelenorganisaties voldoende in de gelegenheid te stellen zich aan te passen aan de nieuwe regeling, zal de ministeriële regeling reeds in de loop van dit najaar worden bekendgemaakt. Vanaf dat tijdstip zullen instellingen ook een beschikking kunnen aanvragen bij de Belastingdienst over hun status met ingang van 1 januari 2008.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,

De minister van Financiën,

G. Zalm

1: Eerste Kamer, vergaderjaar 2005-2006, nrs. 30 306 en 30 307, F, blz. 3