Beantwoording kamervragen beleggingsproducten die niet onder toezicht staan

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA ‘S-GRAVENHAGE

Uw brief (Kenmerk) 2060713260

Ons kenmerk: FM 2007-01036 U

Geachte voorzitter,

1.

Kent u het artikel over een Helmonds beleggingsfonds?

Ja, ik ben bekend met een artikel in het Eindhovens Dagblad van 20 april jl. getiteld ‘Helmondsfonds onder vuur’.

2.

Deelt u de mening dat het beloofde rendement, in combinatie met het beweerde risico van dit product, economisch gezien niet realistisch is?

In het algemeen kan er vanuit worden gegaan dat een hoger rendement samen gaat met een hoger risico. Over individuele producten spreek ik mijn in principe niet uit. Aangezien in dit geval hoge rendementen worden verwacht kan ik mij echter wel voorstellen dat de risico’s ook groot zullen zijn.

3.

Hoe beoordeelt u uit het oogpunt van consumentenbescherming het risico dat deelnemers aan dit product lopen?

Of - en zo ja welke - regels voor consumentenbescherming van toepassing zijn, is afhankelijk van de juridische kwalificatie van een product. Ik heb geen oordeel over het risico dat consumenten lopen bij deelname aan een individueel financieel product.

4.

Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er in de Wet financieel toezicht een vrijstelling van de vergunningplicht bestaat voor aanbieders van beleggingsobjecten die beleggingsobjecten aanbieden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 50.000,- Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen? Zo neen, waarom niet?

Nee, deze mening deel ik niet. Met deze vrijstelling wordt aangesloten bij artikel 1c, eerste lid, onderdeel c, van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 en artikel 2b, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling van de Minister van Financiën van 9 oktober 1990 tot uitvoering van artikel 14 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen. Vrijstelling wordt verleend indien ieder van de aangeboden beleggingsobjecten slechts kan worden verworven tegen een totale economische tegenwaarde van ten minste € 50.000,-. De ratio van deze vrijstelling is dat beleggingsobjecten met een dergelijke waarde (per beleggingsobject) in het algemeen zullen worden gekocht door consumenten waarvan mag worden verondersteld dat zij voldoende deskundig en professioneel zijn om zich een behoorlijk inzicht te kunnen vormen omtrent de aard van de aangeboden producten of dat zij over voldoende middelen beschikken om zich te laten adviseren.

Opgemerkt zij dat het systeem van de vrijstellingen ook wordt gehanteerd in de Europese Prospectusrichtlijn (Rl 2003/71/EG). Deze richtlijn is volgens maximale harmonisatie geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Dit betekent dat de in de Prospectusrichtlijn geldende vrijstellingen ook zijn (en moesten worden) opgenomen in de Wft. Deze lijn is doorgetrokken naar de vrijstellingen die gelden voor het aanbieden van beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten, aangezien deze financiële producten in het economische verkeer tot op zekere hoogte vergelijkbaar en uitwisselbaar zijn.

Daarmee voorziet de wet in een stelsel waarbij een goede balans is gevonden. Het voorkomt de illusie van alomvattendheid van het toezicht en onbeperkte consumentenbescherming waar die niet te bieden valt en met de redelijkerwijs te veronderstellen eigen verantwoordelijkheid van consumenten.

De AFM evalueert momenteel het gebruik van de vrijstellingen, die gelden voor het aanbieden van beleggingsobjecten, en de verplichtingen om kenbaar te maken dat men niet onder toezicht staat (het zogenaamde ‘wild-west-bordje’) en in hoeverre deze verplichtingen worden nageleefd.

Hoogachtend,

De minister van Financiën,

Wouter Bos