Antwoorden op kamervragen over aandeelhoudersrelaties

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR DEN HAAG

Uw brief (Kenmerk) 2060708470

Ons kenmerk: FM 2007-560 U

Onderstaand treft u de antwoorden aan op het door het kamerlid Kortenhorst (CDA) gestelde vragen over aandeelhoudersrelaties.

1. Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent het voornemen van aandeelhouder The Children’s Investment Fund (TCI) om de strategie van ABN AMRO ter discussie te stellen?

Antwoord
Ja.

2. Is het instrumentarium van De Nederlandsche Bank (DNB), in het bijzonder de vereiste goedkeuring van DNB óf de minister van Financiën voor het houden van een aandelen- of zeggenschapsbelang van tien procent of meer in een in Nederland gevestigde bank, afdoende om te voorkomen dat aandeelhouderrelaties ontstaan die een potentieel risico vormen voor de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector?

Antwoord
Het instrumentarium van DNB is voldoende om te voorkomen dat aandeelhouderrelaties ontstaan die een risico vormen voor de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector. Indien iemand een rechtstreeks of middellijk belang van 10% of meer van het geplaatste kapitaal van een bank houdt of rechtstreeks of middellijk 10% of meer van de stemrechten in een bank kan uitoefenen dan dient een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te worden aangevraagd bij DNB. Onder de stemrechten die iemand heeft, vallen ook de stemmen waarover een derde beschikt, indien hij met deze derde een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het uitbrengen van stemmen. DNB zal bij een vvgb-aanvraag voor een gekwalificeerde deelneming in een bank onder meer beoordelen of de deelneming zou (kunnen) leiden tot een invloed op de betrokken bank waardoor een gezonde en prudentiële bedrijfsuitoefening van die bank in gevaar komt of tot een invloed op een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector. Daarnaast wordt de betrouwbaarheid getoetst van de aanvrager en houder van een vvgb, indien deze op grond van de gekwalificeerde deelneming het beleid van de desbetreffende bank zou (kunnen) bepalen of mede bepalen.

Indien enige zeggenschap, verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in bijvoorbeeld een bank, is uitgeoefend zonder dat een vvgb is verkregen of de bij de vvgb gestelde beperkingen in acht zijn genomen, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar door de burgerlijke rechter, op vordering van DNB of -in voorkomende gevallen- de minister.

Ook in het geval dat er geen vvgb is vereist, heeft DNB toezichtbevoegdheden. DNB kan bijvoorbeeld een aanwijzing geven aan een bank indien die bank zich niet houdt aan hetgeen bij of krachtens de Wft is bepaald of indien DNB tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit van die bank in gevaar kunnen brengen (artikel 1:75 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)). Op het moment dat bijvoorbeeld naar aanleiding van de aandeelhoudersvergadering de strategie van een bank zodanig wordt gewijzigd dat de soliditeit van de bank zou kunnen worden aangetast, kan DNB de bank een aanwijzing geven.

3. Heeft u, gelet op de bewijslast voor DNB, voldoende instrumentarium om aan te tonen dat er sprake is van klaarblijkelijke samenwerking van een groep van aandeelhouders (de zogenoemde “acting in concert”)?

Antwoord
Het bestaande wettelijk instrumentarium is voldoende om aan te tonen dat er sprake is van een klaarblijkelijke samenwerking van een groep van aandeelhouders. Indien de zeggenschap en/of het kapitaalbelang waarover een aandeelhouder beschikt bepaalde drempelwaarden bereikt of passeert (5, 10, 15, 20, 25, 30, 40, 50, 60, 75, 95%) dient dat te worden gemeld bij de AFM. De meldingen worden door de AFM ingeschreven in een openbaar register.

Ingevolge artikel 5:45, vijfde lid, van de Wft wordt een aandeelhouder geacht te beschikken over de stemmen waarover een derde beschikt, met wie hij een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het uitbrengen van de stemmen. Van een genoemde overeenkomst is sprake indien de betreffende aandeelhouder en de derde(n) zijn overeengekomen om een duurzaam beleid te gaan uitvoeren ten opzichte van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven, hetgeen zij door middel van de gezamenlijke uitoefening van hun stemrechten gestalte willen geven en welke overeenkomst niet slechts voor een enkele algemene vergadering van aandeelhouders zal gelden. Indien een aandeelhouder uitspraken doet over bijvoorbeeld standpunten van een andere belegger ten aanzien van (de strategie van) een bepaalde beursgenoteerde vennootschap of een overname, en de desbetreffende partijen hebben een gepretendeerd belang niet bij de AFM gemeld, dan kan dit voor de AFM reden zijn om een onderzoek in te stellen. Onder meer kan de AFM dan op basis van de artikelen 1:68 en 1:74 van de Wft inlichtingen (doen) inwinnen bij een ieder.

Overigens kan de AFM aandeelhouders die een onjuiste melding hebben gedaan of die ten onrechte geen melding hebben gedaan, door middel van een aanwijzing verplichten om binnen een door haar gestelde termijn alsnog een juiste melding te doen.

De minister van Financiën,

Wouter Bos