Nota informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten

4. BEOORDELING VAN DE HUIDIGE REGELGEVING OMTRENT INFORMATIE-VERSTREKKING

4.1 Inleiding

Langs twee lijnen is beoordeeld of de huidige regelgeving met betrekking tot informatieverstrekking aan consumenten van financiële producten adequaat is. De eerste invalshoek is het product. Daarbij is de vraag gesteld of de consument van een specifiek financieel product kan beschikken over alle benodigde informatie. De tweede invalshoek is de sectoroverstijgende beoordeling. Centraal bij die beoordeling staat de vraag of aanbieders van verwante producten te maken hebben met vergelijkbare regelgeving voor vergelijkbare aspecten van het product. Het uitgangspunt is dat de consument bij de afweging rond verwante producten moet beschikken over vergelijkbare informatie. Er zou immers sprake zijn van ongelijke concurrentieverhoudingen, wanneer economisch-inhoudelijk niet beargumenteerbare verschillen in regelgeving invloed zouden uitoefenen op de keuze van de consument.

De beoordeling van de huidige regelgeving is samengevat in tabel 4.1. In de daaropvolgende paragrafen wordt kolomsgewijs (per beoordelingscriterium) bezien of tussen sectoren sprake is van vergelijkbare vereisten en per product voldoende eisen zijn gesteld. Bijlage B bevat een uitgebreide versie van tabel 4.1 waarbij de desbetreffende regels die op de verschillende beoordelingscriteria betrekking hebben zijn vermeld, alsmede kort de mogelijke verbeteringen worden weergegeven. Bij de beoordeling is uitgegaan van producten die binnen de reikwijdte van de desbetreffende regelgeving vallen.

Tabel 4.1 Beoordeling regelgeving

4.2 Informatieverstrekking bij financiële transacties, sectoroverstijgende beoordeling

4.2.1 Informatie over de aanbieder

Bij de benodigde informatie over de aanbieder dient de consument te beschikken over drie elementen van informatie. Hij moet zich op de hoogte kunnen stellen van:
i) de elementaire kerngegevens (naam, adres, etc);
ii) de financiële soliditeit van een instelling, en
iii) diens integriteit.

Ten aanzien van de integriteit en financiële soliditeit is het van belang dat en of instellingen onder bedrijfs­economisch toezicht staan. Dit toezicht kent de vorm van een vergunningstelsel met daaraan gekoppelde soliditeits- en integriteitseisen voor instellingen met zetel in Nederland of in een andere EU-lidstaat. Wanneer er sprake is van toezicht op deze aspecten bestaat er minder noodzaak tot actieve informatieverstrekking hierover aan de consument. Met uitzondering van de dit jaar ingevoerde verplichting ten aanzien van effecten­instellingen, behoeft momenteel in geen van de andere sectoren aan consumenten expliciet duidelijk gemaakt te worden bij wie een aanbieder onder toezicht staat.

Gezien ook de mogelijkheid dat sommige instellingen die financiële producten aanbieden niet vallen binnen het bereik van de regelgeving (zie paragraaf 5.2.6, onderdeel d), is dergelijke informatie gewenst. Met name door de opkomst van alternatieve distributiekanalen als Internet kan de consument gemakkelijker worden geconfronteerd met instellingen die niet of onder minder verstrekkende vormen van toezicht staan. Daarmee neemt de eigen verantwoordelijkheid van consument toe voor aspecten als soliditeit en integriteit. De consument moet dan wel vooraf de wetenschap kunnen hebben dat een instelling niet of minder stringent onder toezicht staat. Daarvoor is het wenselijk dat het vermelden van de desbetreffende toezichthouder verplicht wordt. Voor beleggingsinstellingen geldt overigens op grond van de Wtb wel de verplichting dat een beleggingsinstelling moet melden dat men een Wtb-vergunning heeft. Dit zegt de consument echter onvoldoende waar hij terecht kan voor meer informatie.

Ten aanzien van informatie over de financiële soliditeit gelden in diverse sectoren concrete regels met betrekking tot de financiële verslaglegging. Daarmee kan de consument ook zelf informatie over de instelling verkrijgen. In de verzekeringssector en in de effecten-/beleggingssector bestaan daarvoor naast de op het Burgerlijk Wetboek gebaseerde regels over de jaarverslaglegging, aanvullende verplichtingen tot openbaarmaking van financiële gegevens over de aanbieder. In de verzekeringssector zijn dit de zogenoemde publieke staten. Met betrekking tot de aanbieders van kredieten en sommige aanbieders van hypotheken bestaan dergelijke verplichtingen niet voor zover deze geen verzekeraar of een bank betreffen. Informatie over de soliditeit en integriteit is bij hypotheken voor de consument om diverse redenen echter van minder belang. De consument loopt namelijk weinig risico in het geval van insolventie van de aanbieder, omdat de consument geen vordering op, maar juist een verplichting heeft aan de instelling.

4.2.2 Informatie over het product

Ten aanzien van het product wordt informatie van belang geacht over:

i) het soort product;
ii) rendement en risico;

iii) de fiscale kenmerken;

  • informatie gedurende de looptijd.

Kosten, overige voorwaarden en reclame zijn apart beoordeeld in de volgende paragrafen.
De eisen aan informatie over het soort product levert in het algemeen bij de reguliere productinformatie geen problemen op (zie hiervoor verder de paragraaf over reclame). Deze is óf goed geregeld óf minder noodzakelijk gezien de eenvoud van het product (deposito’s, schadeverzekering).

Ten aanzien van het rendement en risico gelden voor de effecten- en verzekeringssector de meeste informatie-eisen. In beide gevallen bestaan voorschriften die de consumenten duidelijkheid moeten verschaffen met betrekking tot het risico en rendementsvoorbeelden voor producten met een beleggi ngskarakter. Hierbij zijn er enkele opvallende verschillen.
Ten aanzien van rendementsvermeldingen kunnen beleggings- en effecteninstellingen binnen bepaalde grenzen zelf de referentieperiode voor hun rendementsvoorbeelden kiezen. Deze moet dan overigens wel worden vermeld. In de verzekeringssector is een vaste referentieperiode van 20 jaar voorgeschreven en de berekeningswijze van het voorbeeldrendement vastgelegd. Een dergelijke vaste referentieperiode en berekeningswijze zorgt er voor dat binnen de verzekeringssector de consument rendementen kan vergelijken.

Ten aanzien van het beleggingsrisico zijn in de verzekerings- en effecten-/beleggingssector waarschuwingsteksten verplicht. Daarnaast kent de verzekeringssector, via zelfregulering, een indicatie van het risico in reclames en offertes via een risico-afslag op het historisch rendement al naar gelang de samenstelling van de beleggingsportefeuille 8 . Hiermee wordt voor de consument op relatief eenvoudige en vergelijkbare wijze het beleggingsrisico verduidelijkt.

Er zouden nog verfijningen kunnen worden aangebracht in de systematiek van risico-indicatie zoals die nu geldt voor de verzekeringssector. De huidige in die sector gebruikte vaste afslagpercentages kunnen naar hun aard immers een beperkte afspiegeling geven van het werkelijke risico. Bovendien worden de mogelijke verschillen in risico’s tussen fondsen die in verschillende soorten aandelen beleggen nog onvoldoende helder. Nadere studie naar zo’n verfijning is derhalve nuttig.

Ten aanzien van fiscale aspecten van producten moet in de verzekeringssector informatie

verstrekt worden over de fiscale behandeling van premie en uitkering. Voor beleggingsinstellingen

en hypotheken moet deze informatie ook verstrekt worden. Voor overige producten in de bancaire sector behoeft aan de consument hierover geen informatie verstrekt te worden. Gezien de eenvoud en het doel van deze producten is dit niet nodig.

Ten aanzien van de informatie gedurende de looptijd bestaan duidelijke verschillen tussen sectoren. De verplichtingen op dit punt zijn het meest uitgebreid voor effecteninstellingen. Zo dient een effecteninstelling die in de uitvoering van haar bedrijf vermogensbeheer verricht, minimaal eens per kwartaal aan iedere cliënt een opgave beschikbaar te stellen die een getrouw en volledig overzicht geeft van de samenstelling van het door de effecteninstelling voor die cliënt beheerde vermogen.

Voor de bancaire sector, de verzekeringssector en de beleggingsinstellingen zijn de verplichtingen gedurende de looptijd tot actieve informatieverstrekking beperkt. Voor sommige producten geldt dat er geen noodzaak is vanwege de eenvoud (deposito’s, schade­verzekeringen, levensverzekering zonder valuta- of beleggingscomponent). Bij producten met een beleggingscomponent in de bancaire en verzekeringssector en bij beleggingsinstellingen kan dit anders liggen.

Bij levensverzekeringen (met of zonder beleggingscomponent) bestaat nu een passieve verplichting tot het verstrekken van informatie met betrekking tot de tussenwaarde en actuele afkoop- of premievrije waarde. Desgevraagd kan de consument de betrokken informatie hierover bij de instelling verkrijgen. Daarnaast bestaat de verplichting om bij levensverzekeringen - indien daarvan sprake is - de jaarlijkse stand van zaken met betrekking tot de winstdeling te melden.

Bij beleggingsinstellingen kan de consument ook desgevraagd informatie verkrijgen over onder meer de waarde-ontwikkeling en de kosten. Genoemde gegevens dienen maandelijks beschikbaar te zijn, waarbij open-end-instellingen, dat wil zeggen beleggingsinstellingen die vrij in- en verkopen, de waarde per recht van deelneming dienen te vermelden. Deelnemers in beleggingsinstellingen kunnen ook jaarlijks een door de externe accountant beoordeeld verslag krijgen.

Voor hypotheken bestaan geen verplichtingen ten aanzien van informatie gedurende de looptijd.

Met name bij beleggingsvarianten is informatie gedurende de looptijd wel gewenst. Voor de financiële planning van de consument en in verband met eventuele mogelijkheden om in de fondsen waarin wordt belegd te wijzigen, zijn de passieve verplichtingen of het geheel ontbreken daarvan ten aanzien van de tussenwaarde voor producten met een beleggingscomponent minder goed te rechtvaardigen.

4.2.3 Informatie over de kosten

Ten aanzien van informatie over de kosten is gelet op:

i) het inzicht in de kosten bij aanschaf;

ii) de kosten gedurende de looptijd;

iii) de kosten van beëindiging.

Op het punt van kosten in de bankensector is een separaat traject gaande, dat zich in eerste instantie met name richt op valutering. De banken zijn in de gelegenheid gesteld te komen met zelfregulering op dit vlak en hebben reeds door middel van voorlichtingsmateriaal voorzien in een belangrijke verbetering van de transparantie omtrent de gehanteerde valuteringsmethode. De informatie over de kosten van beëindiging wordt als onvoldoende beoordeeld. Indien zich in de toekomst knelpunten (blijven) voordoen, dan biedt de recent opgenomen informatiebepalingin de Wtk de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen 9 .

Daarnaast kent de Code het gebruik van voorbeelden met een zogeheten standaardfonds­rendement. Het standaardfondsrendement is een uniform, voor alle maatschappijen gelijk, toe te passen rendements­percentage. Door het standaardfondsrendement kan de consument de kostenstructuur van de verschillende aanbieders vergelijken.

In de effecten- en beleggingssector dient op basis van de regelgeving expliciet en gespecificeerd inzicht gegeven te worden in de kosten die aan de cliënt in rekening worden gebracht alsmede de aan die kosten ten grondslag liggende berekening. Hier kan tevens worden verwezen naar hetgeen eerder is opgemerkt bij productinformatie over de door effecteninstellingen te verstrekken kwartaaloverzichten.

Ten aanzien van hypotheken geldt dat alleen in de vorm van zelfregulering inzicht in de kosten wordt gegeven en dat minder gedetailleerde voorschriften zijn opgenomen. Voor consumentenkrediet geldt dat alle kosten opgenomen moeten worden in het kredietvergoedingspercentage, waarmee de consument inzicht heeft in de totale kosten.

4.2.4 Informatie over de overige voorwaarden

Andere aspecten die van belang worden geacht bij een goede informatieverstrekking zijn:

i) informatie over de looptijd en opzegbaarheid van contracten;

ii) informatie over klachtenregelingen;

  • informatie over garantieregelingen.

Voor klachtenregelingen geldt dat bij levensverzekeringen, effectenproducten, bancaire diensten en hypotheken de consument bij het afsluiten van de overeenkomst geïnformeerd moet worden over het bestaan hiervan.

De verschillende klachtenregelingen die bestonden in de verzekeringssector zijn recent ondergebracht in de zogenaamde Stichting Klachteninstituut Verzekeringen. Voor consumentenkredieten geldt dat er wel klachteninstanties bestaan, maar de aansluiting hierbij geschiedt op basis van vrijwilligheid van de instelling. Daarbij is er niet één, maar bestaan er verschillende klachteninstellingen. Voor beleggingsinstellingen bestaat geen klachteninstelling/ regeling.

Garantieregelingen zijn van toepassing op tegoeden aangehouden bij effecteninstellingen en op deposito’s en spaarrekeningen bij bancaire instellingen. Alleen in de effectensector moeten instellingen de consument informeren over de toepasselijkheid van een garantieregeling op de door haar aangeboden diensten, alsmede over de inhoud van die regeling. Dergelijke informatie is waardevol voor de consument en zou ook ten aanzien van deposito’s verplicht verstrekt moeten worden.

4.2.5 Reclame

De criteria ten aanzien van reclame-uitingen betreffen duidelijkheid over:

i) het soort product;

ii) voorschriften ten aanzien van rendementspresentaties;

iii) duidelijkheid over het (eventuele) risico;

iv) informatie over de relevante toezichthouder.

Met betrekking tot informatie over de productsoort kent de effecten-/beleggingssector heldere bepalingen. Aangeven moet worden welk product het betreft. Bij de banken-/kredietsector

Voorschriften ten aanzien van rendements­presentaties verschillen per sector, zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.2.2. De verschillen in voorschriften die daar besproken zijn, gelden deels ook voor reclame-uitingen. Het betreft de vaste referentieperiodes, risico-afslagen en een vergelijkingsmaatstaf voor (levens-) verzekeringen en het verschil tussen (gedeeltelijke) zelfregulering in de verzekeringssector en een op de wet gebaseerde nadere regeling van de toezichthouder in de effecten-/beleggingssector. De banken-/ kredietsector kent alleen voor consumentenkredieten voorschriften. Deze gelden voor kredieten tot ƒ 50.000,-.

Het ontbreken van reclamevoorschriften voor deposito’s en schadeverzekeringen wordt niet problematisch geacht gezien de eenvoud van deze producten. Bij producten als beleggingshypotheken zorgt het gebrek aan regelgeving voor reclame-uitingen voor moeilijk te motiveren verschillen met aanbieders van beleggingsproducten in andere sectoren. Dit geldt niet alleen voor voorschriften ten aanzien van rendementspresentaties maar ook ten aanzien van het risico. Voor de effecten-/beleggingssector en verzekeringssector gelden hier expliciete voorschriften. Door middel van verplichte tekstblokken en/of risico-afslagen op rendementsvoorbeelden wordt de consument op de hoogte gebracht van het risico van financiële producten met een beleggingscomponent. Wat daarover gezegd is in paragraaf 5.2.3 geldt ook hier.

Ten aanzien van de vermelding van de toezichthouder in reclame geldt dat alleen in de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 deze verplichting is opgenomen. Vermeld dient te worden dat de effecteninstelling geregistreerd is bij de STE. Hierdoor kan de consument weten dat de STE toeziet op de soliditeit en de integriteit van de betrokken instelling. In geen van de andere sectoren is dat het geval, wat als een gemis wordt gezien. Juist bij reclame-uitingen waar niet al te veel informatie gegeven wordt, kan de vermelding van de toezichthouder een snelle indicatie geven ten aanzien van de betrouwbaarheid van de financiële aanbieder. Hieraan gerelateerd is een ander aspect. Wanneer een instelling reclame maakt met het feit dat zij een 100% dochter is van een andere instelling, kan de consument ertoe worden verleid te denken dat de instelling zelf even solide is als de moedermaatschappij, dan wel dat de moeder garant staat voor eventuele tekorten bij de dochter. Dit behoeft niet het geval te zijn. In die gevallen kan de consument een misleidend beeld worden gegeven.

De mate waarin misleidende reclame in het algemeen kan worden tegengegaan, verschilt per sector. Voor alle sectoren geldt de desbetreffende bepaling uit het BW waarmee misleidende reclame niet is toegestaan. Daarnaast zijn in de verzekerings- en effecten-/beleggingssector vergelijkbare bepalingen in de specifieke regelgeving opgenomen. Op basis hiervan krijgen de respectievelijke toezichthouders de mogelijkheid bij overtreding van de reclameregels een dwangsom of boete op te leggen. In de Wck wordt het instrument van dwangsom en boete vooralsnog niet ingevoerd.

4.2.6 “Nieuwe” en gemengde producten

Ter illustratie van de productvervlechting, productinnovaties en de problematiek die daarbij speelt met betrekking tot informatieverstrekking, zijn onderstaand een aantal voorbeelden opgenomen waarbij specifieke problemen optreden.

  • Hoogrentende deposito`s gekoppeld aan een valutakeuze
    Het betreft hier deposito`s waaraan een recht van de bank is gekoppeld om te bepalen in welke valuta het deposito wordt afgelost. Het rendement is voor de consument onzekerder dan bij gewone deposito`s. Afwezigheid van verplichtingen tot informatieverstrekking zijn bij gewone deposito’s te motiveren vanwege de eenvoud van het product. Voor onderhavige producten gaat deze redenering niet op. Alhoewel dergelijke producten sporadisch voorkomen, valt niet uit te sluiten dat meer van dergelijke bijzondere vormen van deposito’s op de markt gebracht worden. Vanuit die constatering verdient het aanbeveling om een nadere regeling op grond van de Wtk 1992 op te stellen waarin de basisvoorwaarden voor informatievoorziening opgenomen worden.
  • Garantie-/click-”fondsen”
    Het betreft hier fondsen voor gemene rekening dan wel speciaal product waarbij door belegging in opties het neerwaartse koersrisico (vrijwel) geheel wordt afgedekt (garantiefonds), of de waardestijging van de onderliggende index waarin wordt belegd wordt vastgelegd bij bepaalde percentages (clickfonds).
    De aan deze fondsen gekoppelde faciliteiten ter beperking van het koersrisico of vastlegging van een waardestijging zijn logischerwijs niet gratis. Hiervoor betaalt de consument een prijs. Afhankelijk van de exacte vormgeving (gaat het om een collectief beleggingsfonds, individueel vermogensbeheer in effecten of om een levensverzekering op basis van beleggingen) vallen deze producten onder de Wtb, de Wte ’95 of de Wtv ’93, en zijn de bijbehorende informatiebepalingen en reclameregels van toepassing. Dit houdt onder andere in dat inzicht dient te worden geboden in de aan het product verbonden kosten, zoals beschreven in paragraaf 4.2.3. van deze analyse.
    De toepasselijke informatieverplichtingen nemen niet weg dat sprake is van een veelal gecompliceerd product, waarvan de kenmerken voor de consument moeilijk zijn te doorgronden. Een beknopt overzicht van de belangrijkste van die kenmerken kan hier mogelijk behulpzaam zijn; paragraaf 4.3.3 gaat nader in op de toegankelijkheid van de informatie en op het in het Verenigd Koninkrijk voorgeschreven key-features-document.
  • Beleggen met geleend geld
    Het betreft hier beleggingsfondsen waarbij de belegger de mogelijkheid heeft participaties te financieren met een effectenkrediet. Ter dekking van de lening wordt naast de vestiging van een pandrecht op de participaties in het fonds door de beleggers met eigen geld een optieplan afgesloten. In feite betreft het hier een garantiefonds als bovengenoemd waarbij met geleend geld wordt belegd.
    Het kredietdeel van dit product is uitgezonderd van de Wck, terwijl de op het product verder van toepassing zijnde Wtb hierover geen informatie-eisen stelt. Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij aandelenlease. Het betreft hier effectenproducten die onder de toepassing vallen van de informatieverplichtingen op grond van de Wte ‘95. De beoordeling van de informatieverplichtingen is dan ook in lijn daarmee met echter één belangrijk verschil. Bij aandelenlease geschiedt de belegging niet met eigen geld van de consument, maar wordt deze gefinancierd met een geldlenings/lease-overeenkomst. Dit aspect van de overeenkomst vereist separate informatie aan de consument, met name ook vanwege de consequentie dat indien de aandelen uiteindelijk onvoldoende rendement opleveren, de consument een schuld heeft. Over het leenaspect bestaat geen expliciete informatieverplichtingen aan de consument. Wel is het beleid van de STE, dat de effecteninstelling die een effecten-leaseproduct aanbiedt en daarbij de consument niet adequaat over het leenaspect informeert, de duidelijkheidscriteria van het Bte en de Nadere regeling toezicht effectenverkeer ’99 overtreedt. Vanwege de complexiteit van het product en de risico’s die er aan verbonden kunnen zijn, is expliciete uitwerking in de regelgeving gewenst uit het oogpunt van consumentenbescherming.
    De Wte ‘95 en de daarop gebaseerde besluiten zien niet expliciet op het leenaspect, terwijl transacties ter belening van effecten ook niet onder de Wck vallen 11 zolang de omvang van het krediet de waarde van de aandelen niet overtreft. De ratio voor de uitzondering is het feit dat dit krediet in verschillende opzichten afwijkt van de gebruikelijke kredietvormen. Hierbij heeft vooral een rol gespeeld dat de daaruit voortvloeiende debetposities meestal betrekking hebben op beleggingen, wat zich meer in de vermogenssfeer dan in de consumptieve sfeer afspeelt. Tevens werd ter verdediging van de uitzondering het feit genoemd dat in de praktijk slechts 70 % van de waarde van de aandelen kan worden geleend. Dit laatste lijkt echter in het geval van de aandelenlease niet op te gaan. Vaak kan de gehele waarde van de aandelen worden “geleased”. Daar komt bij dat onvoldoende duidelijk wordt gemaakt dat het product een leningcomponent bevat. Aangezien het hier voornamelijk een effectenproduct betreft en toezicht op de informatieverstrekking wordt uitgeoefend door de STE, lijkt wijziging van de reclameregels van de STE het meest aangewezen om een risicoindicator op te nemen, waardoor specifieke risico ’s van het combinatieproduct worden vermeld. Dit bevordert de consistentie in het toezicht en verduidelijkt het leenrisico dat is verbonden aan een aandelenlease. Wat betreft een effecten-leaseovereenkomst, bepaalt de Nadere Regeling 1999 dat de effecteninstelling bij het sluiten van zo’n overeenkomst duidelijke informatie verstrekt betreffende de mogelijkheid en de daaraan verbonden voorwaarden om de effectenlease-overeenkomst af te kopen.
  • Individuele beleggingsproducten anders dan in effecten
    Het betreft hier veelal fondsen die het geld beleggen in plantages, diamanten en andere producten. De laatste jaren zijn met name de zogenoemde teakfondsen en struisvogelfondsen bekend geworden. Zoals in paragraaf 3.2 aangegeven vallen dergelijke fondsen wanneer deze aangeboden worden aan het publiek en een collectief karakter hebben onder het toezicht volgens de Wtb. Zijn dergelijke fondsen gekoppeld aan een verzekering dan vallen ze onder de Wtv 1993. Kennen ze geen collectief karakter of zijn ze niet verbonden aan een verzekering dan vallen ze niet onder het toezicht en kunnen ook geen informatievoorschriften opgelegd worden. Het is met name het aspect dat voor de consument niet altijd duidelijk is of een productaanbieder onder toezichtsregels valt wat zorgt voor onduidelijkheid voor de consument. Met de eerder in paragraaf 4.2.1.vermelde bevinding dat het nuttig is dat cross sector aangegeven moet worden of en waar een aanbieder onder toezicht staat, wordt dit knelpunt weggenomen.
    Als het gaat om een aanbieder die niet onder toezicht staat, is het evenzeer van belang dat de consument daarover wordt geïnformeerd. Het is dan ook gewenst om in beginsel ook voor deze categorie producten reclamevoorschriften in te voeren, die tot doel hebben de informatiepositie van de consument voorafgaand aan de aanschaf te verbeteren. Hierbij zal nog nader moeten worden bezien op welke wijze een goede afbakening kan worden bereikt van de in dit kader relevante producten, wat een geschikt wettelijk kader zou zijn en hoe/door wie effectieve controle kan worden uitgeoefend op de naleving van zulke reclameregels.

4.3 Algemene opmerkingen

4.3.1 Zelfregulering versus wetgeving

In het kader van de onderhavige sectoroverstijgende analyse is aan de orde of, gelet op de voortschrijdende vervaging van grenzen tussen financiële producten, bij het stellen van gelijksoortige informatie-eisen verschillen in sanctionering en toezicht tussen de verschillende sectoren (nog) gerechtvaardigd zijn. Dit mede met het oog op het gewenste gelijke speelveld voor de marktparticipanten uit de diverse sectoren, die immers rechtstreeks met elkaar kunnen concurreren. De geconstateerde verschillen tussen de sectoren, waaronder het verschil van zelfregulering en regelgeving, kunnen betekenen dat tussen de sectoren ten aanzien van informatieverstrekking concurrentieverschillen (gaan) bestaan. Een financiële instelling kan bijvoorbeeld in de ene sector bij overtreding van een bepaalde regel worden geconfronteerd met een bestuurlijke boete of aangifte bij de strafrechtelijke autoriteiten, terwijl in de andere sector bij schending van sommige regels een instelling wordt geconfronteerd met een andersoortige sanctie. Hierbij kan opgemerkt worden dat zelfregulering een invulling kan zijn van algemene normen die zijn vastgelegd in toezichtsregelgeving. Niet-naleving van zelfregulering impliceert dan veelal dat ook die algemene normen worden geschonden, met de mogelijkheid voor de toezichthouder om op te treden.

Daar waar vanuit een sectoroverstijgend perspectief bepaalde materiële eisen in de diverse sectoren gelijk komen te luiden, is het wenselijk dat uit een oogpunt van een gelijk speelveld voor financiële instellingen uit de verschillende sectoren, op termijn het toezicht en het opleggen van sancties bij overtreding effectief kunnen plaatsvinden. Als uitgangspunt dient in alle sectoren tenminste de normstelling duidelijk te zijn neergelegd, zodat de toezichthouders beschikken over gelijksoortige adequate sanctiemiddelen. Dit stelt randvoorwaarden aan de mate waarin het kader waarbinnen deze regels zijn neergelegd - wettelijke regels, nadere regels toezichthouder en zelfregulering - ten aanzien van de vormgeving van de eisen ruimte kan laten aan verschillen tussen sectoren. Toezichthouders richten zich op de naleving van de wettelijke regels en eventueel aanvullende beleidsregels. Indien overtreding van belangrijke onderdelen van de zelfregulering niet leidt tot overtreding van regels die zijn vastgelegd in het wettelijk kader, kan er aanleiding bestaan dit kader te herzien. Voor de evaluatie van zelfregulering zijn de betrokken partijen primair verantwoordelijk.

4.3.2 Actieve versus passieve informatieverstrekking

Een tweede belangrijk aspect van regelgeving over informatieverstrekking betreft het verschil tussen een actieve en een passieve plicht tot informatieverstrekking. In het eerste geval is de aanbieder verplicht bepaalde informatie naar de (potentiële) consument te sturen, in het tweede geval behoeft deze informatie alleen op aanvraag beschikbaar te zijn. In de Wte ’95 is bijvoorbeeld sprake van een actieve plicht, de Wtb bevat slechts een passieve verplichting. Het betreft de plicht tot het beschikbaar zijn van een prospectus en informatie over de instelling en het product. Bij de Wtv1993 gaat het ten aanzien van productinformatie om actieve verplichtingen (Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998) en ten aanzien van bedrijfs informatie om een passieve verplichting (Besluit staten verzekeringsbedrijf 1994). Bij de zelfregulering via de Code Rendement & Risico gaat het om een verplichting tot actieve informatieverstrekking. Bij de Wck gaat het deels om een actieve verplichting van informatieverstrekking (met name reclame), deels om een passieve verplichting (prospectus). In de prospectus die op grond van de Wck en de Wtb vereist wordt, wordt een veelheid aan informatie gegeven over het product die voor de consument van belang is. Uit gesprekken met de marktpartijen blijkt het prospectus bij Wtb-producten zelden te worden opgevraagd. Hoewel het prospectus in principe nuttige informatie bevat voor de consument voor het kunnen maken van een keuze, wordt het doel aldus niet bereikt. De passief beschikbare uitgebreide prospectus lijkt dan ook een onvoldoende middel in de informatievoorziening.

Overwogen zou kunnen worden om voor complexe financiële producten te komen tot een harmonisering, bijvoorbeeld door in alle sectoren een actieve informatieplicht te scheppen ten aanzien van het in de volgende paragraaf te bespreken "key-features" document voor complexe producten.

4.3.3 Toegankelijkheid en benutting van informatie

In gesprekken met marktpartijen is meermalen gewezen op het spanningsveld tussen enerzijds de noodzaak van informatieverstrekking aan de consument, en anderzijds diens begripsvermogen en interesse voor de geleverde informatie. Bij sommige producten bestaat de verplichting om prospectussen op te stellen waarin soms complexe informatie aanwezig dient te zijn. Daarbij kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst. Door de veelheid aan informatie is het prospectus voor de consument weinig toegankelijk. Verder is de gegeven informatie voor de consumentmarktpartijen moeilijk of niet te doorgronden. Juist voor de niet-professionele marktpartijen moet de noodzakelijke informatie toegankelijk en begrijpelijk zijn. Daartoe dient het streven juist gericht te zijn op het actief verstrekken van een beperktere hoeveelheid informatie, die toegankelijk is en vergelijking tussen verschillende aanbieders mogelijk maakt. De uitgebreidere informatie als neergelegd in het prospectus zou desgevraagd beschikbaar blijven.

In het Verenigd Koninkrijk kent men ten aanzien van een aantal complexere financiële producten met beleggingscomponent zoals levensverzekeringen een verplichting tot het opstellen van een zogenoemd key-features-document. In dit document staan alle kerngegevens met betrekking tot het product en kan de consument relatief snel een overzicht krijgen. Het document kan ook een nuttige functie vervullen bij het vergelijken van producten. Ook in Nederland worden in de verzekeringssector voor verzekeringen met een beleggingscomponent de modaliteiten van een dergelijk document bekeken. De Verzekeringskamer heeft als eerste stap hiervoor beleidsregels opgesteld waarmee met ingang van 1 augustus 1999 een zogenoemde productleeswijzer verplicht gesteld wordt. In die leeswijzer wordt de consument er op gewezen waar hij de zogenoemde kernpunten van de overeenkomst kan vinden in de hem verstrekte documentatie.

Wat betreft beleggingsinstellingen wordt in het kader van de lopende Wtb-evaluatie eveneens de invoering van een kernpuntendocument bekeken. Een dergelijk document kan nuttig zijn met betrekking tot producten uit andere sectoren zoals bijvoorbeeld (beleggings-)hypotheken. Op grond van de Wte ’95 bestaat voor de primaire markt reeds een verplichting om in het prospectus voorafgaand aan de verplicht te verstrekken informatie een samenvatting van de kerngegevens op te nemen. De Nadere Regeling van de STE schrijft voor welke gegevens tenminste in deze samenvatting dienen te zijn opgenomen. Voor effectenbemiddeling (secundaire markt) geldt geen prospectusplicht. Wel is daar sprake van een cliëntenovereenkomst die de in het Bte 1995 gespecificeerde kerngegevens dient te bevatten, zodat de toegankelijkheid van informatie voor dit product op een andere wijze is geregeld.

Het vormgeven van het kernpuntendocument is sterk verbonden met de discussie over actieve of passieve informatieverstrekking. Indien de ‘cruciale informatie ’ kan worden geïdentificeerd die in het kernpuntendocument zou moeten worden opgenomen, kan worden bezien in hoeverre de plicht tot actieve informatieverstrekking vóór het sluiten van de overeenkomst beperkt zou kunnen worden. Voor de overige informatie zou dan grotendeels met een passieve informatieplicht kunnen worden volstaan.

4.3.4. Integraal regelgevend kader voor informatievereisten

Uit de analyse blijken de huidige informatieverplichtingen per sector divers te zijn, zowel naar inhoud als naar vorm (regelgeving/zelfregulering). De wijzigingen in de regels die worden voorgesteld zullen in de diverse sectoren leiden tot meer gelijksoortige bepalingen. De vraag die zich dan voordoet is of een volledige integrale benadering via een uniform kader voor alle informatie-eisen voor financiële producten niet verder vorm moet krijgen. Een tweetal aspecten is hierbij van belang.
Allereerst zijn de financiële producten die worden aangeboden op de markt in toenemende mate complex en bestaan zij soms uit verschillende componenten uit de diverse financiële sectoren. Zie bijvoorbeeld een beleggingshypotheek, die een bancaire-, verzekerings en beleggingsaspect kent. Bij dergelijke gecombineerde producten blijft onduidelijk welke sectorale informatie-eisen van toepassing zijn.
Ten tweede zijn er producten die niet onder de huidige sectorgewijze toezichtsregels vallen, maar waarvan het doel gelijk is met dat van de wel onder toezicht staande producten, namelijk vermogensvorming. Voor de informatieverschaffing inzake deze producten kan harmonisering van de sectorgewijze regelgeving geen oplossing bieden.

Het is wenselijk de mogelijkheden van een integraal regelgevend kader voor informatieverstrekking betreffende financiële producten te onderzoeken, na de implementatie van de in de samenvatting genoemde beleidsinitiatieven. Dit regelgevend kader zou algemene bepalingen moeten bevatten die voor alle financi ële producten gelden, met daarnaast voor zover nodig aparte modules per productsoort. Voordeel is dat zich geen vragen hoeven voor te doen welke regels van toepassing zijn en tevens kan met de algemene regels bereikt worden dat gelijksoortige informatie verplicht wordt.

4.3.5 Internationale context

Een belangrijke vraag ten aanzien van de sectoroverschrijdende benadering en de beleidsvoornemens in de onderhavige analyse is in hoeverre deze zich verhouden tot de internationale ontwikkelingen en regels. Meest relevant in dit opzicht is de Europese regelgeving waarop veel van de huidige Nederlandse financiële regels zijn gebaseerd (zie bijlage A).

Met betrekking tot de sectoroverschrijdende benadering geldt dat deze nog niet is terug te vinden in de bestaande Europese financiële richtlijnen, die sector-georiënteerd zijn. Dit neemt niet weg dat de integratie van financiële instellingen en combinatieproducten zoals genoemd in de inleiding van deze analyse zich naast in Nederland ook in andere Europese landen te zien is. Een meer geharmoniseerde benadering van financiële diensten is op Europees niveau zichtbaar in het voorstel tot een richtlijn voor de verkoop van financiële diensten op afstand en het voorstel voor

een richtlijn over elektronische handel 12 . Voor beide richtlijnen geldt dat deze zich richten op de methode van verkoop en de inhoudelijke informatie-eisen beperkt zijn. De belangrijkste toetsstenen ten aanzien van de eisen die gesteld worden aan de informatieverstrekking aan de consument blijven dus voorlopig de bestaande sector-georiënteerde financiële richtlijnen.

Een belangrijk aspect in het kader van deze analyse is dat de Europese financiële richtlijnen veel gewicht toekennen aan de bescherming van de consument van financiële producten. Uit dien hoofde staan de Europese richtlijnen toe dat op nationaal niveau wordt bepaald dat aanvullende informatie aan de consument dient te worden verstrekt, voorzover nodig voor een goed begrip door de consument van de wezenlijke bestanddelen van een financiële overeenkomst. Alle in deze analyse genoemde concrete beleidsvoornemens kunnen hieronder worden gecategoriseerd. Bovendien zijn sommige van de beleidsvoornemens al realiteit in andere lidstaten (bijvoorbeeld een kernpuntendocument, dat al verplicht is in het Verenigd Koninkrijk). In een onderzoeksrapport over de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 13 constateert de Verzekeringskamer dat Nederland momenteel op basis van dezelfde EU-richtlijnen minder vergaande vormvoorschriften heeft opgenomen dan de overige lidstaten ten aanzien van informatieverstrekking over verzekeringsproducten.

Ten aanzien van zelfregulering geldt dat deze ook in andere landen voorkomt, bijvoorbeeld in Duitsland, waar het Verband des Lebensversicherungsunternehmen in het kader van zelfregulering aanbevelingen heeft opgesteld, die door het Bundesaufsichtsamt für das Versicherungswesen worden geobserveerd. Op Europees niveau geldt dat zelfregulering en gedragscodes steeds meer aandacht krijgen, onder andere op het terrein van geschillenbeslechting. In het Europees actieplan Consumentenbeleid 1999 - 2001 14 wordt de mogelijkheid genoemd van zelfregulering naast regelgeving, waarbij in de gevallen dat zelfregulering niet voldoet regelgeving noodzakelijk is.

4.4 Samenvattende bevindingen

  • Behalve voor effecteninstellingen ontbreekt het in de regels over informatieverstrekking aan voorschriften die de consument duidelijk maken bij welke toezichthouder een productaanbieder onder financiëel toezicht staat.
    De consument weet veelal niet of en waar een productaanbieder onder toezicht staat en derhalve ook niet of toezicht plaatsvindt ten aanzien van de soliditeit en integriteit van de aanbieder en ten aanzien van informatieverstrekking. Alleen voor effecteninstellingen bestaat sinds kort de verplichting de toezichthouder te vermelden. Bij combinatieproducten is het voor het publiek extra moeilijk te bepalen waar eventueel een instelling die een dergelijk product aanbiedt onder toezicht staat. Een en ander impliceert dat het de consument onduidelijk is aan welke eisen een instelling moet voldoen. Dit geldt te meer wanneer het semi-financiële producten betreft die niet onder toezicht staan. Voor dergelijke aanbieders die producten aanbieden die verwant zijn met “gewone” financiële producten, bestaan geen informatieverplichtingen . Deze producten zijn met name te vinden in de beleggingssfeer.
  • In de verschillende sectoren worden bij producten met een beleggingscomponent, voordat een overeenkomst gesloten wordt, verschillende eisen gesteld aan informatie over kosten, rendement, risico en de relatie daartussen. Ten aanzien van levensverzekeringsproducten met een beleggingscomponent gelden uitgebreide eisen op basis van zelfregulering aan de presentatie van het rendement en risico. Voor beleggings- en effectenproducten gelden andere, in sommige opzichten minder verstrekkende eisen die evenwel in regelgeving vervat zijn. Voor banken en hypotheekinstellingen die producten met een beleggingscomponent aanbieden, bestaan geen eisen ten aanzien van informatie over het rendement en risico. Daarbij is nog ruimte voor verdere verbetering in de zin van verfijning. Ook de voorschriften over informatie met betrekking tot de aan het product verbonden kosten verschillen per sector. Ten aanzien van beleggings- en effecteninstellingen bestaan voorschriften over directe vermelding van de verschillende kosten. De verzekeringssector kent de verplichting om inzage te geven in de invloed van kosten en inhoudingen op het rendement (zonder afsplitsing in kostensoorten) de afkoopwaarden (waarin de kosteninhoudingen zijn verwerkt) en de kosten die niet in de bruto-premie zijn begrepen. Voor deposito’s en spaarproducten bestaan geen verplichtingen met betrekking tot het vermelden van kosten. Aanbieders en afnemers van financiële producten met een beleggingskarakter pleiten voor meer standaardisering van de informatie over kosten, rendementen en risico’s, bijvoorbeeld door standaardisatie van referentieperiodes en de verplichting vergelijkbare nettorendementen te tonen.
  • De informatieverplichtingen gedurende de looptijd van een product verschillen tussen de verschillende sectoren.
    Bij effectenproducten dient aan de consument ieder kwartaal een overzicht verstrekt te worden over de stand van zaken, mutaties en kosten. Hiermee wordt inzicht verstrekt in de waarde-ontwikkeling gedurende de looptijd. Deze actieve verplichting geldt niet in andere sectoren. Bij beleggingsinstellingen kan de consument desgevraagd deze informatie verkrijgen. Bij verzekeringsproducten geldt de verplichting om - indien daarvan sprake is - de jaarlijkse stand van zaken met betrekking tot de winstdeling te melden. Daarnaast kan in de verzekeringssector de consument desgevraagd informatie over aspecten als afkoopwaarde en premievrije waarde verkrijgen. Voor bancaire producten bestaan geen voorschriften omtrent informatie gedurende de looptijd.
  • De informatievereisten zijn met name gericht op de inhoud van informatie. Er is weinig aandacht voor de overzichtelijkheid en inzichtelijkheid van informatie over financiële producten. Uitgebreide informatie-eisen leiden tot een veelheid aan productinformatie, die zeker bij meer complexe producten niet altijd goed is te overzien. Het risico van overvloed van informatie richting de consument is dan ook reëel. Het gevaar van onoverzichtelijkheid openbaart zich het meest bij producten met een beleggingscomponent. Prospectussen van beleggingsfondsen zijn voor consumenten vaak weinig toegankelijk en uit de gevoerde gesprekken blijkt dat deze niet of nauwelijks worden geraadpleegd. Voor verzekeringen met een beleggingscomponent en beleggingshypotheken is de voor de consument wezenlijke informatie veelal verspreid te vinden over verschillende informatiebronnen (brochures, offerte, polisvoorwaarden). Wel wordt in de verzekeringssector via een beleidsregel van de Verzekeringskamer een productleeswijzer verplicht waarmee de consument op eenvoudige wijze gewezen wordt op de wezenlijke kenmerken van het product. Voorts dient op grond van de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 het prospectus een samenvatting van de kerngegevens te bevatten.
  • De vereiste productinformatie moet in de ene sector actief verstrekt worden aan de consument terwijl die in de andere sector passief beschikbaar mag zijn.
    Een belangrijk verschil in regelgeving over informatieverstrekking betreft het verschil tussen een actieve en passieve plicht tot verstrekking van de vereiste informatie. Het gevolg van deze verschillen is dat bij verwante producten in het ene geval de consument automatisch productinformatie verkrijgt, terwijl hij daar in een ander geval zelf om moet vragen. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat de consument opvraagbare informatie niet of nauwelijks ook werkelijk opvraagt, terwijl de informatie soms wel als wezenlijk wordt beschouwd.
  • De gestelde informatie-eisen over de bestaande klachtenregelingen en garantieregelingen verschillen per sector.
    Informatieverstrekking aan de consument over klachtenregelingen is verplicht in de verzekerings-, effecten- en hypotheekbranche. Bij de laatste branche is dit bij zelfregulering verplicht. Deze verplichting geldt niet voor deposito’s, spaarproducten en consumentenkrediet. Voor het overige bestaan geen klachtenregelingen. Over de bestaande garantieregelingen in de banken-/kredietsector en de effecten-/beleggingssector moet alleen in de effectensector de informatie (over het bestaan ervan en de inhoud) verplicht verstrekt worden.
  • Informatieverplichtingen in de verschillende sectoren zijn zeer verschillend vastgelegd. Voorkomende vormen zijn zelfregulering, regelgeving in combinatie met zelfregulering op onderdelen, of volledig regelgeving .
    Ten aanzien van de bank-/kredietsector bestaat er momenteel alleen zelfregulering voor hypotheken, in de verzekeringssector regelgeving en nadere regels van de toezichthouder in combinatie met zelfregulering, terwijl de effecten-/beleggingssector alleen regelgeving kent. Ten aanzien van regels die uitsluitend hun basis vinden in de zelfregulering bestaat niet in dezelfde mate de mogelijkheid het toezichtsinstrumentarium toe te passen dat geldt voor voorschriften die in regelgeving zijn vastgelegd. Onder het toezichtsinstrumentarium valt in de toekomst de mogelijkheid tot het opleggen van bestuurlijke sancties of boetes 15 . Hierbij geldt de nuancering dat niet-naleving van zelfregulering kan impliceren dat ook de algemene normen die zijn vastgelegd in de toezichtsregelgeving worden geschonden, met de mogelijkheid voor de toezichthouder om op te treden.

-o-

1. A: Overzicht huidige regulering

1. De effecten-/beleggingssector
Voor de effecten-/beleggingssector geven de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) en de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte ’95) de regels met betrekking tot informatievoorziening aan de consument.

In de Wtb heeft de wetgever beoogd zodanige randvoorwaarden te scheppen, dat het publiek zich een beeld kan vormen over het aanbod (inclusief de doelstelling van de instelling en haar beleggingen) en de daaraan verbonden risico’s. Eén van de belangrijkste informatiebronnen in het kader van de Wtb en het daarop gebaseerde Besluit toezicht beleggingsinstellingen van 25 september 1990 (Btb) is het prospectus, dat alle gegevens dient te bevatten die voor de beleggers noodzakelijk zijn om zich een verantwoord oordeel te kunnen vormen over het aanbod van de beleggingsinstellingen. De prospectus wordt desgevraagd aan de consument verstrekt. Nationaal en internationaal vindt op dit moment overleg plaats over invoering van verkorte prospectussen. Andere informatiebronnen waarvoor voorschriften gelden zijn de periodieke informatievoorziening middels (half-) jaarverslaglegging en reclame-uitingen van beleggingsinstellingen. De voorschriften zijn voor een beperkte categorie van beleggingsinstellingen, de zogeheten Instellingen voor Collectieve Belegging in Effecten (ICBE’s), gebaseerd op een Europese richtlijn 16 .

Voor reclame-uitingen van beleggingsinstellingen heeft de toezichthouder, De Nederlandsche Bank, in overleg met vertegenwoordigers van de onder toezicht staande beleggingsinstellingen een richtlijn opgesteld (“Richtlijn voor reclames van beleggingsinstellingen”, uitgevaardigd op 5 januari 1998 en in werking getreden op 1 maart 1998), waarin voorschriften zijn opgenomen over reclame-uitingen van onder toezicht van de Bank staande beleggingsinstellingen, met het doel dat het publiek zich een zo juist mogelijk beeld kan vormen van het aanbod, de doelstelling van de instelling, haar beleggingen en de daarmee verbonden risico’s.

Actieve informatieverstrekking aan de consument komt in de Wte ’95 en de daarop gebaseerde regelgeving (Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995) aan de orde bij de bepalingen over de verhouding tussen de vragers van kapitaal en de aanbieders, de beleggers. In de eerste plaats geven de Wte 1995 en het Bte 1995 regels over de informatievoorziening omtrent de effecten, en de effectenuitgevende instelling met betrekking tot de kenmerken van het product en de instelling. Deze informatie is voor de beleggers in de eerste plaats van belang op het moment dat de effecten worden uitgegeven. Daarnaast wordt geregeld dat ook later periodiek informatie wordt verschaft over de effecten, via de zogeheten effectennota’s.

In de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995 heeft de STE de voorschriften over informatievoorziening door de onder haar toezicht staande instellingen verder uitgewerkt. 17 De uitwerking betreft regels over het prospectus, informatie over de jaarrekening, gedragsregels (het verstrekken van misleidende informatie, benaderen van beleggers, belangentegenstelling en reclame), informatieverstrekking over een product en de instelling en over de effectennota.

2. De verzekeringssector
Op grond van artikel 51 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 zijn de regels voor informatieverstrekking met betrekking tot verzekeringsproducten vastgelegd in de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers. De bepalingen zijn in belangrijke mate gebaseerd op de Europese verzekeringsrichtlijnen. 18 Centraal staat dat de consument duidelijke en nauwkeurige informatie moet ontvangen over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden producten. Deze informatie moet actief verstrekt worden aan de consument, voor het sluiten van de overeenkomst. Daarbij worden bij schadeverzekeringen minder eisen gesteld dan bij levensverzekeringen. Achterliggende gedachte is dat schadeverzekeringen minder complexe producten zijn, een kortere looptijd kennen en relatief eenvoudig beëindigd of gewijzigd kunnen worden. Levensverzekeringen zijn complexer en kennen veelal een lange looptijd waarbij tussentijdse wijzigingen of beëindiging behoorlijke financiële consequenties kunnen hebben. Om die reden worden bij levensverzekeringen meer eisen gesteld aan de informatieverstrekking.

In de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringsnemers 1998 (de Regeling) staat centraal dat de informatie aan verzekeringnemers volledig, overzichtelijk en vergelijkbaar moet zijn.

Voor zowel schade- als levensverzekeringen zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de kerngegevens van de aanbieders (naam, adres, rechtsvorm), de termijnen voor het opsturen van verplichte informatie en klachtenbehandelingen. Voor levensverzekeringen zijn aanvullend inhoudelijke bepalingen opgenomen over het product, waarbij zaken als de waarde van de uitkering, afkoop- en premievrije waarde, looptijd, mogelijkheden en wijze van opzegging, fiscale behandeling premie en uitkering, invloed van kosten en inhoudingen, eventueel beleggingsrisico, beleggingsbeleid en stand van zaken met betrekking tot de winstdeling. Voorts zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van de consistentie van reclame-uitingen met overige informatie en de overzichtelijkheid van informatie. Belangrijk gegeven bij levensverzekeringen is verder het bestaan van een zogeheten afkoelingsperiode van twee weken na sluiting van de overeenkomst. In die periode kan de overeenkomst nog worden ontbonden. Hiermee wordt de consument beschermd tegen overhaast genomen beslissingen. Ten aanzien van schadeverzekeringen geldt dat middels zelfregulering ook een afkoelingsperiode voor schade- en zorgverzekeringen is ge ïntroduceerd. De afkoelingsperiode is (minimaal) 7 dagen voor deze categorie verzekeringen, met de beperking dat deze geldt voor verzekeringen met een contracttermijn van ten minste één jaar en geen voorlopige dekking is genoten door de verzekeringnemer.

In de Regeling is aan de Verzekeringskamer de bevoegdheid gegeven 19 om via circulaires nadere voorschriften te geven, zodat desgewenst snel en flexibel kan worden opgetreden. Begin januari 1999 heeft de Verzekeringskamer voor het eerst gebruik gemaakt van deze bevoegdheid en beleidsregels uitgevaardigd ten aanzien van de presentatie van de afkoop- en premievrije waarde en het gebruik van een zogenaamde productleeswijzer, die de overzichtelijkheid van informatie moet bevorderen. De beleidsregels treden in werking op 1 augustus 1999.

Zowel de Regeling als de beleidsregels van de Verzekeringskamer bieden ruimte voor zelfregulering door de sector. Met de vaststelling in 1998 van de nieuwe Code Rendement & Risico heeft de verzekeringssector hieraan invulling gegeven. De Code, die een vorm is van zelfregulering, is tot stand gekomen in nauw overleg met de Consumentenbond. De code is gericht op de informatieverstrekking aan de consument en geldt voor alle vormen van communicatie, zoals advertenties, brochures, offertes, Internet, en persoonlijke advisering. De Code bevat aparte modules voor verschillende verzekeringsproducten en specifieke aspecten daarvan. De eerste module van de Code betreft levensverzekeringsproducten met een beleggingselement. Om de verzekeringnemer beter inzicht te geven in het risico en de kosten van dergelijke producten worden onder meer eisen gesteld aan de berekening en het gebruik van voorbeeldpercentages en voorbeeldkapitalen. Onder meer is het gebruik van een voorbeeld met een standaardrendement verplicht zodat de consument een instrument heeft om inzicht in de kosten te krijgen waarbij de gegevens van de verschillende aanbieders te vergelijken zijn. Bij iedere vorm van voorlichting (ook reclame) is verder het gebruik van vastgestelde tekstblokken verplicht waarmee de consument gewaarschuwd wordt voor de risico’s die hij loopt. De tweede module betreft de voorlichting omtrent levensverzekeringen met winstdeling en levensverzekeringen met valutarisico. In aanvulling op de Code heeft het Verbond nieuwe voorlichtingsbrochures over individuele levensverzekeringen en over levensverzekeringen met beleggingsrisico uitgebracht, die volgens de eisen van de Code verplicht dienen te worden meegezonden met de offerte en waarnaar verwezen moet worden in andere schriftelijke communicatie-uitingen. Daarnaast heeft het Verbond middels een circulaire een advies uitgebracht over de berekening van afkoopwaarden die leidt tot voor de consument gunstiger afkoopwaarden.

Op de naleving van de wettelijke regels wordt toegezien door de Verzekeringskamer. De naleving van de Code Rendement & Risico wordt getoetst door een onafhankelijke commissie waarin ook vertegenwoordigers namens de Consumentenbond zitting hebben. De toetsingscommissie brengt minstens eenmaal per jaar verslag uit en kan gevraagd en ongevraagd adviseren over de Code.

Verder kent de verzekeringssector verschillende klachteninstellingen, zoals onder meer de Ombudsman Schadeverzekering, de Ombudsman levensverzekering en de Ombudsman Spaaskasbedrijf. Recent zijn deze instellingen ondergebracht in één instelling, de zogenaamde Stichting Klachteninstituut Verzekeringen. Ook de klachteninstituten van de organisaties van verzekeringstussenpersonen worden hier met ingang van 1 juli ondergebracht 20 .

Naast informatieverplichtingen op productgebied bestaan in de verzekeringssector tevens verplichtingen tot het openbaar maken van informatie omtrent de instelling. Hiertoe geeft het op de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 gebaseerde Besluit staten verzekeringsbedrijf 1994 de regels. Het betreft hier een verplichting voor de verzekeraar om passief informatie te verstrekken aan de verzekeringnemers. Dit besluit bepaalt welke financiële informatie over de verzekeringsinstelling - de ‘staten’ - openbaar dient te zijn. De staten vormen de basis voor de informatieverschaffing ten behoeve van het toezicht op verzekeringsmaatschappijen door de Verzekeringskamer. Een gedeelte daarvan wordt van belang geacht voor polishouders en andere belanghebbenden en dient openbaar te worden gemaakt. 21

3. Het bank- en kredietwezen
De wetgeving met betrekking tot producten en instellingen in het Bank- en Kredietwezen is divers. Naast het algemene toezicht op de instellingen in de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk ‘92), bestaat er regulering van de verschillende soorten producten die de banken aanbieden. In het kader van deze analyse is gekeken naar regelgeving over de informatievoorziening op het gebied van het consumentenkrediet, hypothecair krediet en eenvoudige bancaire producten, zoals bijvoorbeeld deposito’s. De regulering van het consumentenkrediet is geregeld in de Wet op het Consumentenkrediet (Wck). Ten aanzien van hypothecaire kredieten is naast een gedragscode geen bijzondere regelgeving van toepassing.

De Wck, die als uitvoering van de Richtlijn Consumentenkrediet 22 tot stand is gekomen, bevat uitvoerige consumentenbeschermende bepalingen. In artikel 26 lid 1-3 Wck wordt de mogelijkheid geopend om regels te stellen over de bekendmaking van de verplicht te verstrekken prospectus en overige wijzen van kredietaanbiedingen.

De meeste bepalingen met betrekking tot informatieverstrekking aan het publiek zijn dan ook opgenomen in het Besluit Kredietaanbiedingen (BKA). Het BKA is opgesteld in het belang van een goede voorlichting. De doelstellingen van de regeling zijn de bevordering van de marktdoorzichtigheid voor potentiële kredietnemers en de bescherming van deze kredietnemers tegen impulsieve beslissingen. Hiervoor geeft het Besluit diverse voorschriften met betrekking tot de inhoud en de vorm het prospectus. De meeste bepalingen zijn ook van toepassing op kredietaanbiedingen. In hoofdlijnen bevat het besluit eisen over het verplicht vermelden van de hoogte van de kredietsommen, de kredietvergoedingspercentages, de inhoud van betalingsregelingen, de melding bij het Bureau Kredietregistratie en het gebruik van voorbeelden. Voor het noemen van de verplichte effectieve rente dient een standaardbewoording te worden gebruikt.

De wijze van berekening van een verplicht te noemen kredietvergoedingspercentage is nader geregeld in het Besluit Kredietvergoeding. 23 Op basis van de Wck is de Regeling register vergunningverhouders Wet op het consumentenkrediet, ingesteld. Op grond hiervan is de aanbieder verplicht informatie ter beschikking te stellen over de identiteit van de instelling, juridische structuur en de vergunning.

Met betrekking tot hypothecaire financieringen is er door diverse representatieve organisaties een gedragscode opgesteld. 24 Veruit de meeste aanbieders van hypothecaire financieringen hebben zich hieraan gecommitteerd. De gedragscode gaat ook uitvoerig in op de voorlichting van de financier aan de consument. Bij de voorlichting in brochures en folders moet de financier altijd enkele specifieke onderwerpen aan de orde laten komen. Met een dergelijke gestandaardiseerde vermelding van deze onderwerpen, zouden de aanbiedingen beter met elkaar vergeleken kunnen worden. Er hoeven echter geen bedragen of berekeningen worden opgenomen. Wel dient er informatie te worden opgenomen over kosten die in rekening worden gebracht, over de aflossingsmogelijkheden en is er voorgeschreven op welke wijze genoemde rentepercentages moeten worden berekend. Verder dient informatie te worden gegeven over de fiscale behandeling. Op de naleving wordt toegezien door de onafhankelijke commissie van toezicht, welke tuchtrechtelijke uitspraken kan doen over de toepassing van de gedragscode en bindend advies kan geven over geschillen tussen de afnemer en de hypothecair financier. Hypotheken zijn producten met veelal meerdere sectoroverschrijdende aspecten. De aanbieders kunnen bancaire instellingen of verzekeraars zijn. Een hypotheek wordt daarnaast veelal verstrekt in combinatie met een levensverzekering. Tot slot wordt bij een beleggingshypotheek het spaardeel van de hypotheek belegd.

De Wtk ‘92 bevatte tot voor kort geen bepalingen over informatieverstrekking aan het publiek. Inmiddels is een wetsvoorstel tot wijziging van deze wet aangenomen 25 , die het mogelijk maakt dat de Minister van Financiën nadere regels stelt omtrent de verstrekking van informatie door kredietinstellingen aan het publiek. Hoewel de directe aanleiding tot de wijziging was gelegen in de behoefte aan meer informatie over de methode en kosten van valutering, zal de wijziging het mogelijk maken om - indien nodig - eveneens regels te stellen betreffende de informatieverschaffing aan het publiek over andere aspecten van de aangeboden producten en diensten die voor de markttransparantie van belang zijn, zoals bijvoorbeeld inzicht in aanbieder, product, kosten, rendement, risico, klachtenregeling, garantieregeling, voorschriften inzake reclame en productpresentatie.

I. Regels met betrekking tot de effecten- /beleggingssector

  • Wet toezicht effectenverkeer 1995
  • Besluit toezicht effectenverkeer 1995
  • Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995, inclusief wijziging per 1 juli 1998
  • Wet toezicht beleggingsinstellingen
  • Besluit toezicht beleggingsinstellingen
  • Richtlijn voor reclames van beleggingsinstellingen, opgesteld door De Nederlandsche Bank

II. Regels met betrekking tot de verzekeringssector

  • Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
  • Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998
  • Beleidsregels van de Verzekeringskamer inzake leeswijzer en presentatie afkoopwaarde
  • Code Rendement & Risico (opgesteld door het Verbond van Verzekeraars)
  • Besluit staten verzekeringsbedrijf 1994
  • Wet op het consumentenkrediet 1992
  • Besluit kredietaanbiedingen 1992
  • Regeling effectief Kredietvergoedingspercentage 1992
  • Regeling register 1993
  • Wet toezicht kredietwezen 1992
  • Gedragscode hypothecaire financieringen

2. B: Schematische weergave beoordeling van de informatieverstrekking

Tabel Aanbieder

Tabel Product

Tabel Kosten

Tabel Overige voorwaarden

Tabel Adverteren

1: Vragen van het lid Giskes van 29 april 1997 (TK, vergaderjaar 1996-1997, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1265), van het lid Smits van 18 maart 1998, nr. 2979809130) en van de leden Voûte-Droste, Remkes, Hoogervorst van 12 juni 1998 (nr.2979812860).
2: Hoe consumenten het gecommuniceerde rendement en risico van beleggingsverzekeringen percipiëren, resultaten van een kwantitatief onderzoek, Centrum voor marketing analyses, oktober 1997, Amsterdam.
3: Onderdelen die niet zijn meegenomen in de analyse betreffen: pensioenen, tussenpersonen (zie hieronder: reikwijdte) en betaaldiensten.
4: Zie noot 1.
5: Bij effectenbemiddeling vallen aanbieder en tussenpersoon samen: de effectenbemiddelaar is een effecteninstelling in de zin van de Wte ’95 en wordt in deze analyse primair als “aanbieder” beschouwd.
6: De toezichtwetten die zijn meegenomen in de analyse maken in het algemeen ook uitzonderingen voor professionele partijen, ook al worden daarbij soms andere omschrijvingen gebruikt.
7: De Verzekeringskamer verstrekt dan een verklaring op grond van artikel 2, respectievelijk artikel 3 van genoemd Besluit.
8: De methode wil aangeven wat de consequenties zijn van lagere opbrengsten dan in het verleden. Hiervoor worden afslagen toegepast op historische rendementen, waarbij voor meer risicovolle beleggingen hogere afslagen gelden. De afslag bedraagt 20%, 40% of 60%, voor respectievelijk deposito’s, obligaties en overige beleggingscategorieën.
9: Zie Wet van 3 april 1999, houdende wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 teneinde de verstrekking van informatie aan het publiek te verbeteren (zie ook bijlage A).
10: Meest voorkomend zijn namen die suggereren dat het gaat om spaarproducten. Daarnaast wordt in sommige gevallen meer de nadruk gelegd op fiscale behandeling dan het soort product.
11: Artikel 4, sub h, Wck
12: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG van de Raad en 97/7/EG en 98/27/EG, COM (1998) 468 def. en voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt, COM (1998) 586 def.
13: Informatieverstrekking aan verzekeringnemers, Vk studies nr.14, april 1998.
14: Doc.13960/98, 7026/99 en 7224/99
15: Na de voorgenomen invoering van het wetsvoorstel tot de Invoering van de Dwangsom en de Bestuurlijke Boete in de financiële wetgeving (TK, vergaderjaar 1997/1998, nr. 25 821).
16: Richtlijn 85/611/EEG, betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten.
17: De Stichting Toezicht Effectenverkeer is bevoegd om dergelijke regels op te stellen op grond van de artikelen 24 en 35 Besluit toezicht effectenverkeer 1995.
18: Artikelen 31 en 43 van de derde richtlijn Schadeverzekering en artikel 31 en bijlage II van de derde richtlijn Levensverzekering.
19: Artikel 4 van de Regeling informatieverstrekking 1998.
20: Het betreft hier de klachteninstellingen van de Nederlandse Bond van Assurantiebemiddelaars (NBvA) en de Nederlandse Vereniging van Makelaars in Assurantiën en Assurantieadviseurs (NVA).
21: Het gaat daarbij om informatie aangaande de jaarrekening, de (aanwezige) solvabiliteit, het actuarieel verslag, de winstdeling aan polishouders en de opbouw van de technische voorziening.
22: Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1989, no 87/102/EEG, PB EG 1987, L 42, zoals gewijzigd bij de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 februari 1990, no. 90/88/EEG, PB EG 1990, L 6.
23: Overigens zal er één Europese wijze van berekening van het kredietvergoedingspercentage komen.
24: Het betreft hier de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Banken,de Nederlandse vereniging van Hypotheekbanken, de Nederlandse vereniging van Levensverzekeraars, het ABP, de NV Bouwfonds Nederlandse Gemeenten en de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen, betreffende hypothecaire financieringen. Momenteel wordt overigens gewerkt aan een nieuwe code, waarvan de precieze inhoud echter nog onbekend is. De nieuwe code is daarom niet meegenomen in de analyse.
25: Zie Staatsblad 1999, nr.201.
26: Looptijd, opzegbaarheid